ECLI:NL:GHARL:2022:8222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
200.314.869/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2016. De kinderrechter had eerder op 23 juni 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 24 september 2022, maar de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om een verdere verlenging tot 26 juni 2023. Het hof oordeelde dat, anders dan de rechtbank, het noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de gehele verzochte periode wordt verleend, gezien de onveilige thuissituatie en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft een verleden van afhankelijkheid van de vader, die gedetineerd is, en er zijn signalen dat de moeder niet openhartig is over haar contacten met de vader. Dit vormt een belemmering voor een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder. Het hof heeft ook zorgen over de hechting en de opvoedbehoeften van [de minderjarige1], die door de gebeurtenissen in haar leven ernstig is beschadigd. De moeder heeft wel positieve stappen gezet, zoals het behalen van een diploma en het betrekken van een nieuwe woning, maar deze zijn onvoldoende om de zorgen weg te nemen. Het hof heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 26 juni 2023, om de continuïteit en veiligheid in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.869/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183721)
beschikking van 20 september 2022
inzake
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(GI),
gevestigd te Leeuwarden,
en
[de moeder](de moeder),
wonende op een bij het hof bekend adres,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders](pleegouders van [de minderjarige1] ),
wonende op een bij het hof bekend adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 augustus 2022;
- een brief van de GI van 1 september 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de moeder met bijlage(n)
- een e-mailbericht namens de moeder van 13 september 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2022 plaatsgevonden. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] (gezinsvoogd). De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Lautenbach heeft het woord gevoerd aan de hand van haar pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , geboren [in] 2016. [de minderjarige1] is erkend door [de vader] (hierna: de vader). De moeder heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] .
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 18 januari 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is meest recent (bij de bestreden beschikking) verlengd tot 26 juni 2023.
3.3
Bij beschikking van 29 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging
tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 26 januari 2021. Bij beschikking van 20 januari 2021 heeft de kinderrechter een definitieve machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 18 juli 2021. Laatstelijk is deze machtiging bij de bestreden beschikking verlengd tot 24 september 2022.
3.4
[de minderjarige1] heeft een oudere broer: [de minderjarige2] , geboren [in] 2013. [de minderjarige2] is al langer uit huis geplaatst (sinds juli 2014) en staat thans onder voogdij van de GI.
[de minderjarige1] heeft nog twee jongere broertjes: [de minderjarige3] , geboren [in] 2018, en [de minderjarige4] , geboren [in] 2020. Zij zijn op hetzelfde moment als [de minderjarige1] uit huis geplaatst en wonen samen in een ander pleeggezin. De machtiging tot hun uithuisplaatsing is verlengd tot 26 juni 2023 in de bestreden beschikking.
3.5
De vader zit al enige tijd gedetineerd. Niet geheel duidelijk is wanneer hij uit detentie zal komen, maar op zijn vroegst is dat in februari 2023. De vader is aangemeld voor opname in een forensische kliniek voor verslavingszorg. De bedoeling is dat die opname aansluitend op de detentie plaatsvindt.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 24 september 2022. De verzochte verlenging is voor het overige – dat is voor zover het de periode van 24 september 2022 tot en met 26 juni 2023 betreft - afgewezen.
4.2
De GI is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter van 23 juni 2022. Deze grieven zien op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . De GI verzoekt de beschikking voor zover daarin deels de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is afgewezen, te vernietigen en de machtiging alsnog voor de gehele verzochte duur te verlengen, te weten tot 26 juni 2023.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] tot 24 september 2022 is niet in geschil. Wel is in geschil de periode daarna. De GI kan zich niet vinden in de afwijzing van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor zover die de periode van 24 september 2022 tot 26 juni 2023 betreft.
5.3
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de gehele verzochte periode wordt verleend.
5.4
De moeder en de vader delen een lang verleden en hebben samen vier kinderen gekregen waarvan de oudste in 2008 is geboren. Uit de stukken in het dossier volgt dat fysiek en verbaal geweld de rode draad vormde in de relatie tussen de ouders. [de minderjarige1] heeft veel meegemaakt in de thuissituatie. Zij was getuige van huiselijk geweld. Hoewel de moeder dit ontkent zijn er signalen vanuit [de minderjarige1] dat zij alleen thuis is gelaten en op haar broertjes moest passen. Zij is opgegroeid met liegen en niet eerlijk mogen zijn (onder meer over de aanwezigheid van de vader in het gezin). De kinderen zijn met een spoedmachtiging van de kinderrechter op 29 december 2020 uit huis geplaatst nadat duidelijk was geworden dat de ouders zich niet aan veiligheidsafspraken hadden gehouden. Tegen die afspraken in hadden de ouders contact met elkaar en liet de moeder de vader in haar woning. Dit heeft tot diverse incidenten geleid waardoor de veiligheid van [de minderjarige1] (en de andere kinderen) niet meer kon worden gewaarborgd. Bij de uithuisplaatsing maakten de kinderen een verwaarloosde indruk. Zij waren vies en niet gekleed op de kou.
5.5
Aan de moeder is vanuit de betrokken hulpverlening en in rechterlijke beschikkingen diverse malen te kennen gegeven dat haar afhankelijkheid van de vader schadelijk is en dat zij – zou zij (in de toekomst) in staat gesteld willen worden om alleen voor de kinderen te zorgen – afstand van de vader diende te nemen.
5.6
Tijdens de zitting bij de kinderrechter heeft de moeder uiteengezet welke stappen zij inmiddels heeft gezet om haar leven opnieuw en los van de vader vorm te geven. Daarbij heeft zij over het contact met de vader laten weten dat hun relatie definitief verbroken is en dat ze hem alleen informeert over het wel en wee van de kinderen. In dit hoger beroep is echter vast komen te staan dat de moeder toen al, en ook nog recent, maandelijks een bezoek bracht aan de vader in de PI. Dit betrof zogenoemde bezoeken zonder toezicht. De moeder heeft de GI (en dus ook de kinderrechter) niet over deze bezoeken verteld. Het hof kan hieruit niet anders concluderen dan dat de moeder nog steeds niet open en eerlijk is (richting de GI) over hetgeen zich in haar leven afspeelt en dat er grote twijfels (blijven) bestaan over de vraag of de moeder daadwerkelijk afstand van de vader heeft genomen. Dit vormt een grote, zo niet onoverkomelijke belemmering voor een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder. Immers, de kans bestaat dat de vader na zijn detentie en/of opname in de kliniek opnieuw bij de moeder en [de minderjarige1] over de vloer komt en dat dit opnieuw tot (gewelddadige) incidenten in aanwezigheid van [de minderjarige1] leidt. Dat dit nog veel meer schade bij [de minderjarige1] teweeg kan brengen, is voor het hof evident.
De moeder meent overigens dat het op de weg van de GI ligt om een nieuw of aanvullend hulpaanbod te doen als de GI vindt dat zij niet voldoende weerbaar is. De moeder gaat er daarmee echter aan voorbij dat de GI pas recent op de hoogte is geraakt van de bezoeken zonder toezicht die de moeder met enige regelmaat aan de vader brengt. Daarbij komt dat hulpverlening alleen dan kans van slagen heeft als openheid van zaken wordt gegeven, anders dan de moeder tot nu toe heeft gedaan, en dat ze daar recent nog hulp voor heeft gehad. Het hof is er niet van overtuigd dat de moeder binnenkort met andere hulpverlening -anders dan voorheen - wel (bestendig) afstand weet te houden van de vader en open en eerlijk kan zijn over hetgeen zich in haar leven afspeelt.
5.7
Niet alleen het feit dat de moeder niet open en eerlijk over de contacten met de vader is geweest maakt dat een terugplaatsing nu niet aan de orde kan zijn. Het hof heeft daarnaast grote zorgen over de opvoedvaardigheden en de beschikbaarheid van de moeder, zeker nu [de minderjarige1] , die door alle gebeurtenissen in haar leven ernstig is beschadigd, veel vraagt van haar opvoeders. Zo is uit onderzoek gebleken dat [de minderjarige1] gedrag laat zien dat duidt op onveilige hechting. Zij zoekt voortdurend nabijheid en bevestiging en raakt in paniek als zij alleen wordt gelaten. Dat de onderzoekers van Jeugdhulp Friesland zich niet stelliger uitlaten in die zin dat bij [de minderjarige1] sprake is van een hechtingsstoornis, maakt niet dat aan de bevindingen van Jeugdhulp Friesland waar het de typering van het gedrag van [de minderjarige1] betreft moet worden getwijfeld. Het hof is er onvoldoende van overtuigd dat de moeder aan de bijzondere opvoedingsbehoeften die [de minderjarige1] hierdoor nodig heeft tegemoet kan komen. De zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder zien er onder meer op dat zij nog steeds niet lijkt in te zien dat ook zij een aandeel heeft in hetgeen zich in de thuissituatie heeft afgespeeld, niet alleen bestaande uit onveilige situaties voor de kinderen, maar ook verwaarlozing van de kinderen, ondanks langdurige opvoedondersteuning. Ook al zouden de gewelddadigheden alleen aan de vader moeten worden toegeschreven, dan nog geldt dat de moeder de kinderen hier niet tegen heeft kunnen beschermen. Zij heeft immers telkens weer de vader toegelaten in haar leven en daarmee in dat van de kinderen. Wat het hof ook zorgen baart, is dat de moeder evenmin lijkt te erkennen dat [de minderjarige1] als gevolg van alle onrust en heftige gebeurtenissen in haar jonge leven beschadigd is. De moeder noemt allerlei mogelijke oorzaken die het gedrag van [de minderjarige1] zouden kunnen verklaren, maar lijkt daarbij haar eigen aandeel niet te onderkennen.
5.8
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat [de minderjarige1] niet op haar plaats zit in het pleeggezin waar zij verblijft en dat dat reden is om [de minderjarige1] weer bij haar thuis te plaatsen. Uit de in hoger beroep beschikbare informatie van Jeugdhulp Friesland (brief van 9 augustus 2022) volgt dat [de minderjarige1] vooruitgang maakt in het aangaan van een hechtingsrelatie met de pleegouders en het ontdekken van de wereld vanuit de veiligheid van de pleegouders. Het hof deelt dan ook niet de conclusie van de moeder dat [de minderjarige1] niet op haar plek zit bij de pleegouders. Positief is dat de moeder de zorg die de pleegouders [de minderjarige1] bieden waardeert. Ter zitting is naar voren gekomen dat de moeder goed contact heeft met de pleegouders. Dat is in het belang van [de minderjarige1] en belangrijk dat dat zo blijft.
5.9
Weliswaar heeft de moeder positieve stappen gezet zoals het behalen van haar MBO-diploma, het afronden van haar PMT bij [naam3] , het betrekken van een nieuwe huurwoning en acceptatie dat [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in hun pleeggezin blijven, maar daardoor zijn voornoemde zorgen niet, althans onvoldoende weggenomen. Het hof is dan ook van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] de continuïteit van en de veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet is gewaarborgd. Het hof acht de verzochte verlenging nog steeds noodzakelijk en zal daarom alsnog de verlenging van de uithuisplaatsing toewijzen voor de hele verzochte duur.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw beslissen zoals hierna weergegeven.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juni 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, in een voorziening voor pleegzorg tot 26 juni 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, I.M. Dölle en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 20 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.