ECLI:NL:GHARL:2022:8174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.309.778
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarigen na onvoldoende inzicht in perspectiefonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing, die eerder door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland waren verleend. De moeder verblijft met haar jongste kind in een moeder-kindhuis en heeft verzocht om de kinderen bij haar te plaatsen, zodat zij kan laten zien dat zij in staat is om voor hen te zorgen.

Het hof oordeelde dat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende inzicht had gegeven in de beoogde koers van het perspectiefonderzoek. Het hof vond het onduidelijk hoe het traject eruit zou zien en welke hulpverlening zou worden ingezet. De GI had onvoldoende onderbouwd waarom de kinderen niet bij de moeder konden verblijven tijdens de vervolgonderzoeken. Het hof concludeerde dat de continuïteit en veiligheid in de dagelijkse verzorging van de kinderen bij beëindiging van de uithuisplaatsing voldoende gewaarborgd was, zolang de moeder in het moeder-kindhuis verbleef.

Daarom heeft het hof de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot de uitspraak, maar de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing per heden afgewezen en de uithuisplaatsing van de kinderen beëindigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.778 ( [de minderjarige2] ) en 200.309.779 ( [de minderjarige1] )
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 534334 en 534308)
beschikking van 22 september 2022
inzake
[verzoekster],
wonende/verblijvende te [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
tot 24 mei 2022: stichting
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
en thans sinds 24 mei 2022:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In de zaak met zaaknummer 200.309.779 is als overige belanghebbende aangemerkt:
[de vader]
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beroepschriften met producties, ingekomen op 25 april 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 18 augustus 2022 met productie;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 19 augustus 2022 met productie;
- een journaalbericht van mr. Ben Ahmed van 22 augustus 2022 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft tegelijkertijd op 23 augustus 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-twee jeugdzorgwerkers namens de GI;
-de vader van [de minderjarige1] .
Een begeleider van de moeder heeft achter in de zaal de zitting bijgewoond.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft vier kinderen. Zij hebben elk een andere vader.
De oudste ( [naam1] ) woont bij de grootouders moederszijde die het gezag over hem hebben.
In de beide procedures gaat het over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] , gezamenlijk ook te noemen: de kinderen
De moeder en de vader van [de minderjarige1] zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] belast. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn sinds respectievelijk 5 maart 2017 en 28 maart 2018 onder toezicht gesteld van Samen Veilig Midden Nederland (hierna: SAVE). . De ondertoezichtstellingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn voor hetlaatst bij de bestreden beschikkingen verlengd tot 5 april 2023 en 28 maart 2023.
3.3
In 2018 is de moeder, na een verblijf op diverse tijdelijke plekken, samen met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op de locatie [naam2] van [naam3] gaan wonen.
[de minderjarige1] is in april 2021 uit huis geplaatst bij opa en oma mz en vervolgens bij opa en oma vz. [de minderjarige1] heeft tot januari 2022 bij opa en oma vz gewoond.
[de minderjarige2] is in april 2021 bij zijn weekendpleeggezin geplaatst.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 10 januari 2022 in een gezinshuis geplaatst waar zij sindsdien door de week verblijven. In de weekenden verblijven zij bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 14 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] verleend in een voorziening voor pleegzorg dan wel een gezinshuis tot 5 april 2022.
3.5
Bij beschikking van 9 december 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige2] verleend in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs tot
28 maart 2022.
3.6
Bij beschikking van 24 mei 2022 heeft de kinderrechter, op verzoek van SAVE, deze gecertificeerde instelling vervangen door de GI.
3.7
De moeder verblijft samen met haar echtgenoot (de vader van haar jongste zoon [naam4] ) en [naam4] in een moeder-kindhuis van [naam5] in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen heeft de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot respectievelijk 5 oktober 2022 en
28 september 2022.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 29 maart 2022. Deze grief heeft betrekking op de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen in zoverre te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de inleidende verzoeken tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder worden afgewezen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in de ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de ingestelde hoger beroepen af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder wil dat de kinderen bij haar worden geplaatst bij [naam5] , zodat daar geobserveerd kan worden of zij voldoende opvoedvaardigheden heeft om alle drie de kinderen (met hulp) op te voeden. Uit het verslag van [naam5] blijkt dat de moeder laat zien zich volledig in te zetten voor haar rol als moeder en dat het goed gaat met [naam4] . Ook de omgangsregeling met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verloopt goed. De kinderen voelen zich erg op hun gemak bij haar en zij heeft nog geen enkele keer niet pedagogisch richting de kinderen gehandeld. Volgens [naam5] kunnen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] teruggeplaatst worden bij de moeder zodat op basis van een totaal beeld een professioneel en gedegen advies uitgebracht kan worden. De moeder kan zeker nog 9 maanden bij [naam5] blijven. De moeder maakt gebruik van alle haar aangeboden hulp. De moeder begrijpt niet dat de GI de door SAVE ingezette uitbreiding van het verblijf van de kinderen bij haar heeft teruggedraaid en ook niet dat er nu getwijfeld wordt aan [naam5] . Het traject, dat bedoeld was voor zes maanden, duurt te lang en de onzekerheid vergt te veel van moeder en de kinderen, die niet weten waar zij zich moeten hechten. Dit heeft een negatieve invloed op de kinderen. De moeder is al ver gekomen en uit de verslagen blijkt dat zij leerbaar is. Zij acht zich in staat, met hulp, de drie kinderen zelf op te voeden. Zij moet de kans krijgen te laten zien dat zij dat kan.
5.3
De vader maakt zich zorgen over [de minderjarige1] . Hij heeft [de minderjarige1] al lange tijd niet gezien, met uitzondering van het Suikerfeest in mei. Hij mocht geen (onbegeleid) contact hebben. Hij wil graag een rol spelen in het leven van [de minderjarige1] en voor hem zorgen. Binnenkort zal het contact met behulp van de GI worden hersteld. De vader vindt dat [de minderjarige1] bij de moeder geplaatst moet worden. Dat is beter dan in een gezinshuis. [de minderjarige1] vertrouwt familie het meest.
5.4
De GI heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat toen zij de zaak in mei hadden overgenomen van Save zij zagen dat er veel onrust was. Ook hebben zij zorgen over het gedrag van de kinderen als zij in het gezinshuis terugkomen nadat zij bij de moeder zijn geweest. Het is ongebruikelijk dat kinderen tijdens een perspectiefonderzoek al deels teruggeplaatst worden. De GI vindt de verslaglegging door [naam5] te beperkt. Zo is er geen gedragswetenschapper betrokken door [naam5] . De GI ziet signalen welke niet door [naam5] worden gezien. Het traject naar het perspectief, dat onder toezicht van SAVE is gestart loopt nog. Zorgvuldig moet worden onderzocht of het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij weer bij de moeder gaan wonen of dat zij beter in het gezinshuis kunnen blijven. Gelet op de grote zorgen die [naam3] in 2018 had naar aanleiding van het verblijf van de moeder daar, moet worden voorkomen dat de kinderen nogmaals uit huis geplaatst moeten worden als het toch niet goed genoeg blijkt te gaan. De zorgen die [naam3] zag ziet [naam5] niet volgens de GI. Het onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet voortgezet worden. De GI wil nog een aanvullend onderzoek laten doen door een gedragswetenschapper van [naam6] naar de gedragsproblemen bij de kinderen. De GI heeft ook zorgen over de hechting van de kinderen en vindt dat er ook een hechtingsonderzoek moet komen. Daarnaast maakt de GI zich zorgen over of de positieve stappen die de moeder zet wel voldoende zijn voor het creëren van een veilige opvoedsituatie voor de kinderen en of de moeder dit langdurig kan vasthouden. De GI vindt dat zolang die onderzoeken nog niet zijn uitgevoerd de kinderen in het gezinshuis moeten blijven. De GI gaat de volgende week met de hulpverlening in overleg hoe het vervolgtraject er moet gaan uitzien.
5.5
Het hof is van oordeel dat de GI in het verweerschrift en ter mondelinge behandeling onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat de beoogde koers van het perspectiefonderzoek nu is. Het is het hof niet duidelijk geworden hoe dit traject er uit gaat zien, welke hulpverlening zal worden ingezet, op welke termijn die hulp beschikbaar is en wanneer er duidelijkheid kan zijn over het perspectief van de kinderen. Het traject dat inmiddels acht maanden loopt en de onzekerheid die het met zich brengt trekt een enorme wissel op de moeder en de kinderen. De GI heeft desgevraagd onvoldoende kunnen onderbouwen waarom de kinderen gedurende de geïndiceerde vervolgonderzoeken niet bij de moeder in [naam5] kunnen verblijven, zodat de (pedagogische) mogelijkheden van de moeder om -met haar echtgenoot- voor het gezin te zorgen daar verder kunnen worden onderzocht en aanvullend onderzoek naar de kinderen en de moeder kan worden gedaan. De signalen die de kinderen in het gezinshuis laten zien nadat zij in het weekend bij de moeder zijn geweest en de mogelijke achtergrond daarvan zijn door de GI ook onvoldoende geconcretiseerd. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat aan de moeder een kans geboden dient te worden te laten zien dat zij, naast de verzorging en opvoeding van [naam4] , in staat is de zorg en opvoeding voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te dragen. Dat kan nu, nu de moeder bij [naam5] in een beschermde en veilige setting verblijft en zij daar ook langer wil en kan blijven. De moeder stelt zich welwillend op jegens de hulpverlening en waar nodig accepteert en zoekt zij hulp. Uit de verslagen van [naam5] blijkt dat er in de weekenden een goed contact is tussen de moeder en haar echtgenoot en de kinderen. Uit de verslaglegging van [naam5] blijkt naar het oordeel van het hof dat [naam5] wel oog heeft voor de zorgen die de GI ter mondelinge behandeling heeft geuit. Die zorgen hebben onder andere betrekking op de stressbestendigheid, de flexibiliteit en leerbaarheid van de moeder en of zij voldoende adequaat kan omgaan met het gedrag van de kinderen, met name van [de minderjarige2] . De GI heeft ter mondelinge behandeling meegedeeld met [naam5] in overleg te zijn over de inzet van een gedragskundige. Het hof vertrouwt erop dat zolang de GI de ondertoezichtstelling uitvoert zij erop zal toezien dat de moeder bij [naam5] blijft totdat de aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd en er duidelijkheid is over het perspectief van de kinderen.
5.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat zolang de moeder bij [naam5] verblijft de continuïteit van/en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij beëindiging van de uithuisplaatsing voldoende is gewaarborgd. Het hof zal daarom de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van heden beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen voor zover het de periode tot heden betreft en te vernietigen met ingang van heden. Het hof zal het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] per heden alsnog afwijzen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van heden beëindigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2022 voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
29 maart 2022 met ingang van de datum van deze beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] per heden alsnog af;
beëindigt de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van heden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en
H. van Loo, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.