Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
UITSLUITING GEMEENSCHAP.
3.VERDELING HUWELIJKSGEMEENSCHAP
4.DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN
de vrouw een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de in 4.1.1 vermelde
Op basis van de thans beschikbare informatie blijkt dat cliënte heeft gedwaald omtrent de waarde van het vermogen en of vermogensbestanddelen en benadeeld is voor meer dan een kwart als gevolg waarvan sprake is van een vernietigbare verdeling ex artikel 3:196 BW. Ik verwijs in dit verband naar mijn bijgevoegde brief aan de mediator. Cliënte doet met deze brief een beroep op de vernietigbaarheid en vernietigt hiermee de gemaakte afspraken zoals opgenomen in het convenant d.d. 18 april 2019.”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairte veroordelen om binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis ervoor zorg te dragen dat [naam2] B.V. een nader door uw rechtbank te bepalen bedrag afstort dat nodig is voor het verzekeren van de pensioenaanspraken van de vrouw, zowel het ouderdomspensioen als het bijzonder nabestaandepensioen (partnerpensioen) onder een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar,
subsidiairdat de man gehouden is het netto equivalent van het af te storten bedrag aan de vrouw te vergoeden bij wege van schadevergoeding indien en voor zover het pensioen zich niet meer in de vennootschap bevindt;
4.Het geschil in hoger beroep
subsidiair, om het netto equivalent van dit bedrag, dat wil zeggen een bedrag van € 261.031,-, als netto schadevergoeding aan de vrouw te voldoen in verband met haar recht op haar deel van het opgebouwde ouderdomspensioen en haar recht op partnerpensioen, althans een zodanig bedrag dat het hof in redelijkheid juist acht;