Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de kwalificatie van twee geldbedragen die door [appellant] aan [geïntimeerde] zijn overgemaakt. [appellant] stelt dat het gaat om leningen van respectievelijk € 6.000,- en € 10.000,-, terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat het tweede bedrag een schenking betreft. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die [geïntimeerde] had veroordeeld tot terugbetaling van € 6.000,-, maar het bedrag van € 10.000,- niet als lening had erkend. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel één grief heeft geformuleerd. Het hof heeft de feiten en de bewijsvoering van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij het bedrag van € 6.000,- heeft terugbetaald. Daarnaast concludeert het hof dat het bedrag van € 10.000,- wel degelijk als lening kan worden gekwalificeerd, gezien de omstandigheden en de eerdere leningen die door [appellant] zijn verstrekt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van het totaalbedrag van € 16.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.