In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dat op 24 maart 2021 is uitgesproken. De zaak betreft een huurkoopovereenkomst die op 26 september 2015 is gesloten tussen [appellant] en [geïntimeerden]. De huurovereenkomst is ontbonden door de rechter en de koop is niet doorgegaan, waardoor [geïntimeerden] een terugbetalingsverplichting hebben aan [appellant]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [geïntimeerden] na verrekening € 57.906,71 aan [appellant] verschuldigd zijn, maar heeft de gevorderde rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen. [appellant] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de prijsdaling van de woning en de verkoopkosten niet voor zijn rekening moeten komen.
Het hof heeft de bezwaren van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat zowel de prijsdaling als de verkoopkosten voor rekening van [appellant] komen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan om te bewijzen dat de verkoopprijs van de woning te laag was of dat hij een koper had kunnen vinden die bereid was een hogere prijs te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling kan worden uitgevoerd, zelfs als een van de partijen de zaak aan de Hoge Raad voorlegt. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 1.756,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat.