In deze zaak heeft Nedec B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 6 april 2021 werd uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of de verweerder recht heeft op doorbetaling van loon na beëindiging van de opdracht door de inlener, Rabobank. De arbeidsovereenkomst tussen Nedec en de verweerder was een uitzendovereenkomst, waarbij de NBBU-cao van toepassing was. De overeenkomst bevatte een uitsluiting van loondoorbetaling in geval van wegvallen van werk.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de verweerder trad op 11 november 2019 in dienst bij Nedec voor een periode van drie maanden, met een arbeidsduur van 24 uur per week. De werkzaamheden vonden plaats bij Rabobank, die de opdracht op 20 december 2019 beëindigde. Nedec heeft de verweerder vervolgens op 23 december 2019 geïnformeerd dat het contract was beëindigd. De verweerder heeft aanspraak gemaakt op loon over de periode na de beëindiging van de opdracht, maar Nedec weigerde verdere betaling.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de verweerder vrijwel integraal toegewezen, met de overweging dat de uitsluiting van loondoorbetaling alleen van toepassing was als de werkzaamheden bij Rabobank daadwerkelijk waren weggevallen. Nedec heeft in hoger beroep tien grieven ingediend en vorderde onder andere terugbetaling van eerder betaalde bedragen en een verklaring voor recht dat de verweerder geen recht had op doorbetaling van loon.
Het hof oordeelt dat Nedec geen eigen vordering in hoger beroep kan instellen, omdat zij bij de kantonrechter geen tegenvordering heeft ingediend. Het hof bevestigt het oordeel van de kantonrechter dat de uitzendovereenkomst niet tussentijds is beëindigd en dat de uitsluiting van loondoorbetaling van toepassing is. Het hof oordeelt dat het wegvallen van de opdracht door de inlener leidt tot het wegvallen van de werkzaamheden, waardoor Nedec zich op de uitsluiting van loondoorbetaling kan beroepen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de verweerder gedeeltelijk toe, waarbij Nedec wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.658,88 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente.