ECLI:NL:GHARL:2022:8001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
200.311.485/01 en 200.311.485/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen in het kader van vechtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], in het kader van een vechtscheiding tussen hun ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2022, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de moeder was vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen door de moeder op zorgelijke wijze zijn bevraagd en ingezet in de vechtscheiding. Het hof heeft besloten dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] voorlopig bij de vader zal zijn, terwijl [de minderjarige2] voorlopig bij de moeder blijft wonen. De zorgregeling is vastgesteld zodat de kinderen in de ene week bij de vader en in de andere week bij de moeder verblijven. Het hof heeft ook bepaald dat de moeder het legitimatiebewijs van [de minderjarige1] aan de vader moet afgeven. De vader had verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de eerdere beschikking, maar dit verzoek is afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de zorgen over de situatie bij de moeder heeft meegewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.311.485/01 en 200.311.485/02
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 206324 en 209112)
beschikking van 13 september 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. G.E. Knol te Hoogezand.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 18 mei 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 14 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 1 augustus 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 2 augustus 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 5 augustus 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de vader van 5 augustus 2022.
2.2
Op 8 augustus 2022 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 augustus 2022 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [naam1] verschenen. Ter zitting heeft mr. Wolfert het woord mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2008 met elkaar getrouwd. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Eind 2020 zijn de ouders feitelijk uit elkaar gegaan. De moeder heeft de echtelijke woning verlaten. De kinderen hebben sindsdien bij de vader verbleven in de echtelijke woning.
3.3
Bij beschikking van 27 mei 2021 in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang:
- bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig, totdat hieromtrent een nadere beslissing van kracht wordt, aan de vader worden toevertrouwd;
- als zorgregeling vastgesteld dat de kinderen in de ene week van vrijdagmiddag tot en met zondagmiddag bij de moeder verblijven en in de andere week de (hele) zaterdag.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 23 juni 2021, heeft de vader een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.5
De moeder is in november 2021 zonder toestemming van de vader verhuisd naar [woonplaats2] .
3.6
Op zondag 21 november 2021 heeft de moeder de kinderen niet teruggebracht naar de vader. Bij vonnis in kort geding van 15 december 2021 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, de moeder veroordeeld tot nakoming van voornoemde beschikking van 27 mei 2021, alsmede tot afgifte van de kinderen binnen 24 uur na betekening van het vonnis, met machtiging aan de vader dit indien noodzakelijk te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de moeder voor iedere keer dat zij voornoemde beslissing niet nakomt, een dwangsom verbeurt van € 500,- met een maximum van € 20.000,-.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig bij de moeder vastgesteld;
- bepaald dat de vader voorlopig enkel contact met de kinderen mag hebben onder regie en begeleiding van een professionele hulpverlener;
- de raad gelast een onderzoek in te stellen naar de in het rapport van Veilig Thuis gevonden
aanknopingspunten voor kindermishandeling en naar de in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast
te stellen (definitieve) hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en over dat onderzoek aan de rechtbank te rapporteren en te adviseren;
- de vader gelast zijn medewerking te verlenen aan het wijzigen van het zorgcontract voor [de minderjarige1] .
De rechtbank heeft de beschikking behoudens ten aanzien van de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.8
Sinds eind april 2022 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader komt met vijf grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de voorlopige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de voorlopige zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de afgifte van de legitimatiebewijzen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarnaast heeft de vader een verzoek ingediend strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van (een deel van) de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof:
- in het incident:
de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, in ieder geval voor het deel dat ziet op de (voorlopige) vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder alsook op (subsidiair) de beperking van de zorgregeling, alsook/dan wel op de verdeling van de woning conform de overwegingen van de rechtbank daarover en daarbij dan, voor zover het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad ten aanzien van het (voorlopig) hoofdverblijf in stand laat een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen waarbij de vader gerechtigd is de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag alsook de helft van de vakanties en feestdagen bij zich te ontvangen, althans te bepalen als het hof juist acht;
- in de hoofdzaak:
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het (voorlopig) hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen met vaststelling van een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen en het verzoek van de vader ten aanzien van de afgifte van de legitimatiebewijzen van de kinderen toe te wijzen, dan wel subsidiair een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen waarbij de vader gerechtigd is de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag alsook de helft van de vakanties en feestdagen bij zich te ontvangen, althans te bepalen als het hof juist acht.
4.2
De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.311.485/01
5.1
Tussen de ouders zijn in geschil de voorlopige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de afgifte van de legitimatiebewijzen en de zorgregeling.
Het hof acht het om de navolgende redenen in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de voorlopige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen en die van [de minderjarige2] bij de moeder.
Voorlopige hoofdverblijfplaats [de minderjarige1]
5.2
is een zorgintensief, 13-jarig meisje met een matig tot licht verstandelijke beperking (TIQ ligt tussen 46 en 57) en ASS. Vanwege haar persoonlijke problematiek is een schoolse setting voor [de minderjarige1] op dit moment niet passend.
5.3
Vanaf de geboorte van [de minderjarige1] tot de bestreden beschikking heeft de vader een grote rol gespeeld in het leven van [de minderjarige1] . Vanaf 2017 zorgde hij - met een PGB - fulltime voor haar. Ook nadat de moeder de echtelijke woning in november 2020 had verlaten, heeft de vader de zorg voor [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) volledig op zich genomen, en wel tot eind april 2022 toen de kinderen op grond van de bestreden beschikking bij de moeder zijn gaan wonen. De vader heeft onbetwist gesteld dat hij vanuit zijn werkervaring in de zorg de expertise heeft om een zorgintensief kind als [de minderjarige1] te begeleiden.
5.4
Het hof stelt vast dat de verwijten van de moeder richting de vader steeds meer in ernst toenemen, maar dat de moeder deze, afgezien van één anonieme melding bij Veilig Thuis, niet onderbouwt. Zoals de voorzieningenrechter in het vonnis in kort geding van 15 december 2021 ook heeft overwogen, zijn de eigen verklaringen van de moeder, haar melding en een anonieme melding bij Veilig Thuis onvoldoende. Bovendien heeft Veilig Thuis naar aanleiding van de meldingen onderzoek gedaan naar de situatie bij de vader en heeft Veilig Thuis geen aanleiding gezien om een verzoek bij de raad in te dienen tot een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel. Veilig Thuis heeft de opgestelde veiligheidsvoorwaarden overgedragen aan de gemeente.
Tot de bestreden beschikking is door alle betrokken instanties en partijen geen aanleiding gezien om in te grijpen in de situatie van [de minderjarige1] bij de vader: noch de voorlopige voorzieningenrechter, noch de rechter in kort geding, noch Veilig Thuis, noch de raad (ook niet ter zitting in eerste aanleg) hebben dusdanige zorgen geconstateerd dat de veiligheid van [de minderjarige1] bij de vader thuis onvoldoende gewaarborgd zou zijn.
5.5
In hoger beroep heeft de vader filmpjes ingediend (die ook tijdens de procedure in kort geding door de moeder waren ingediend) waarop door de inmiddels ex-partner van de moeder, [naam2] , opgenomen gesprekken zijn te zien tussen [de minderjarige1] en de moeder en/of [naam2] en tussen [de minderjarige2] en de moeder en/of [naam2] . Het hof is, zoals ook ter zitting benoemd, geschrokken van de mate waarin in deze gesprekken sturende vragen en/of opmerkingen aan de kinderen worden gesteld/gemaakt. De raad heeft op verzoek van het hof tijdens een schorsing van de zitting een deel van de filmpjes bekeken. De raad is evenals het hof van mening dat op de filmpjes duidelijk te zien is dat er gestuurd wordt richting de kinderen en dat hun woorden in de mond worden gelegd. De raad merkt op dat het er alle schijn van heeft dat de kinderen zodoende in het kader van de vechtscheiding zijn ingezet. Ook het hof vindt het zeer zorgelijk dat de kinderen op deze wijze zijn bevraagd en dat dit op deze wijze is vastgelegd.
5.6
Het hof is, anders dan de rechtbank, onvoldoende gebleken van gegronde redenen die tot het oordeel zouden moeten leiden dat [de minderjarige1] niet meer bij de vader kan wonen. Op grond van de nu bekende informatie acht het hof de vader voldoende in staat om de verantwoordelijkheid voor de zorg voor en opvoeding van [de minderjarige1] op zich te nemen.
5.7
Het hof heeft wel zorgen dat de vader geen externe dagbesteding voor [de minderjarige1] heeft ingezet in de periode dat zij bij hem woonde. Het hof acht het in het belang van (de ontwikkeling van) [de minderjarige1] dat zij dergelijke dagbesteding heeft. In hoger beroep is gebleken dat de moeder sinds [de minderjarige1] bij haar verblijft heeft geregeld dat zij naar een zorgboerderij kan. [de minderjarige1] heeft daar enkele wendagen gehad en zou na de zomervakantie beginnen op de zorgboerderij. Naar het oordeel van het hof is het voor [de minderjarige1] belangrijk dat zij ook wanneer zij haar voorlopige hoofdverblijfplaats weer bij de vader heeft, naar een zorgboerderij gaat. [naam3] heeft in de onderzoeksrapportage van 27 juni 2022 ook geadviseerd om voor [de minderjarige1] een zorgboerderij te vinden waar ze naast dagbesteding eventueel ook de mogelijkheid heeft om nog met schoolse taken bezig te zijn. Het is aan de ouders om te bekijken of [de minderjarige1] naar de huidige zorgboerderij kan blijven gaan of dat er een andere zorgboerderij, meer in de buurt van de woonplaats van de vader, voor [de minderjarige1] in aanmerking komt.
5.8
Op grond van het bovenstaande ziet het hof aanleiding om te bepalen dat [de minderjarige1] voorlopig, in ieder geval totdat de rechtbank een eindbeslissing heeft gegeven over de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) in de lopende bodemprocedure, haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Het hof heeft bij dit oordeel meegewogen in hoeverre een terugplaatsing van [de minderjarige1] impact op haar zal hebben. Omdat de vader tot de bestreden beschikking van april 2022 de intensieve zorg voor [de minderjarige1] op zich heeft genomen en hij sindsdien ongeveer twee keer per week gedurende een half uur via beeldbellen contact heeft gehad met [de minderjarige1] , verwacht het hof dat een wijziging van de voorlopige hoofdverblijfplaats op dit moment niet een dusdanige impact op [de minderjarige1] zal hebben dat dit in de weg staat aan een terugplaatsing of op andere wijze strijdig zal zijn met haar belangen.
Voorlopige hoofdverblijfplaats [de minderjarige2]
5.9
Ter zitting heeft het hof de mogelijkheid aan de orde gesteld om de hoofdverblijfplaatsen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te splitsen, mede gelet op de zorg die voor [de minderjarige1] nodig is en de gevolgen die dit heeft voor [de minderjarige2] . Het hof ziet voor dit moment aanleiding om de hoofdverblijfplaatsen te splitsen. De reden hiervan is dat voornoemde impact van een terugplaatsing bij de vader voor [de minderjarige2] op dit moment groter is dan voor [de minderjarige1] . [de minderjarige2] heeft namelijk al afscheid genomen van haar oude school en is na de meivakantie gestart op haar nieuwe school. Bovendien zal [de minderjarige2] in september 2022 starten met het KIES-traject. Het hof acht het daarom voor [de minderjarige2] beter wanneer zij voorlopig bij de moeder blijft wonen.
Zorgregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.1
Zoals hiervoor is overwogen, is het hof onvoldoende gebleken van gegronde redenen die tot het oordeel zouden moeten leiden dat [de minderjarige1] niet meer bij de vader kan wonen. Het hof ziet daarom, anders dan de rechtbank, evenmin aanleiding om te bepalen dat de vader voorlopig alleen onder regie en begeleiding van een professionele hulpverlener contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal mogen hebben. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij (voor zover haalbaar gelet op mogelijke andere activiteiten) in de weekenden samen zijn en dat zij regelmatig omgang hebben met de ouder waar zij niet hun voorlopige hoofdverblijfplaats hebben. Het hof zal daarom als voorlopige zorgregeling vaststellen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de ene week gezamenlijk van vrijdagmiddag na de school van [de minderjarige2] tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijven en in de andere week gezamenlijk van vrijdagmiddag na de school van [de minderjarige2] tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder. Deze zorgregeling loopt door in de schoolvakanties, tenzij de ouders in onderling overleg een andere vakantieregeling overeenkomen.
Legitimatiebewijzen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.11
Gelet op bovenstaand oordeel dat de voorlopige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader zal zijn, zal het hof tevens bepalen dat de moeder het legitimatiebewijs van [de minderjarige1] aan de vader dient af te geven. Het hof gaat ervan uit dat de moeder het legitimatiebewijs van [de minderjarige2] al in haar bezit heeft. Als dit niet het geval is, dient de vader dit alsnog aan haar af te geven.
In de zaak met zaaknummer 200.311.485/02
Schorsingsverzoek
5.12
Omdat het hof vandaag uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij de behandeling van zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van (een deel van) de bestreden beschikking van 22 april 2022. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.311.485/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] voorlopig bij de moeder is vastgesteld;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] voorlopig bij de moeder is vastgesteld en voor zover is bepaald dat de vader voorlopig enkel contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mag hebben onder regie en begeleiding van een professionele hulpverlener, en in zoverre opnieuw beschikkende;
stelt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] voorlopig vast bij de vader;
stelt als voorlopige zorgregeling vast dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de ene week gezamenlijk van vrijdagmiddag na de school van [de minderjarige2] tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijven en in de andere week gezamenlijk van vrijdagmiddag na de school van [de minderjarige2] tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder. Deze voorlopige zorgregeling loopt door in de schoolvakanties, tenzij de ouders in onderling overleg een andere vakantieregeling overeenkomen;
bepaalt dat de moeder het legitimatiebewijs van [de minderjarige1] aan de vader dient af te geven en de vader (voor zover nog nodig) het legitimatiebewijs van [de minderjarige2] aan de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.311.485/02
wijst het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de werking van (een deel van) de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 april 2022, af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 13 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.