ECLI:NL:GHARL:2022:790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.303.118
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018, die voorheen bij de moeder woonde en sinds januari 2021 bij de vader. De vader, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling van de minderjarige af te wijzen of in ieder geval voor een kortere periode toe te wijzen. De raad voor de kinderbescherming en de moeder waren het echter niet eens met de vader en stelden dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd door de spanningen tussen de ouders en de wisselingen van woonplaats. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2022 werd duidelijk dat er nog steeds grote spanningen tussen de ouders bestonden en dat zij niet in staat waren om met elkaar te communiceren. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling waren vervuld en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter, die de ondertoezichtstelling had uitgesproken voor de duur van twaalf maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.118
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 526945)
beschikking van 1 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 november 2021;
  • een brief van de GI van 2 december 2021;
  • het verweerschrift van de raad met een productie;
  • het verweerschrift van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de raad,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Tot januari 2021 woonde [de minderjarige] bij de moeder. Sinds januari 2021 woont [de minderjarige] bij de vader.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] , op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 september 2021 tot 30 september 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primair: het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen; of
  • subsidiair: het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van zes maanden en voor het overige af te wijzen;
  • althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.2
De raad, de GI en de moeder voeren verweer en verzoeken het hof de grieven in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. De vader voert daartoe aan dat zijn opvoedkwaliteiten aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Sinds [de minderjarige] bij de vader woont, gaat het ook goed met hem. Er zijn geen aanwijzingen dat dit anders is. De vader erkent dat er spanningen tussen hem en de moeder zijn, maar dat komt omdat de moeder hem zwart probeert te maken en dit vormt geen grond voor een ondertoezichtstelling. Deze spanningen zullen volgens de vader bovendien verminderen als er duidelijke afspraken tussen de ouders zijn gemaakt. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders respectvol met elkaar omgaan. De vader meent ten slotte dat het hem siert dat hij hulpverlening voor [de minderjarige] wil.
5.3
De raad voert verweer. De raad wijst allereerst op de bevindingen tijdens het raadsonderzoek. [de minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd door de onvoorspelbaarheid van de ouders, de spanningen tussen hen en de wisselingen van zijn woonplaats. Uit recente informatie van de GI blijkt dat [de minderjarige] hier last van heeft. De ouders zijn onvoldoende in staat en bereid om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen en te profiteren van hulpverlening. Gelet op de voorgeschiedenis en complexe problematiek is een ondertoezichtstelling van twaalf maanden volgens de raad noodzakelijk.
5.4
De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling. De vader heeft een laag cognitief vermogen en het is de vraag of de vader voldoende kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De vader heeft een belast verleden met huiselijk geweld en het is volgens de moeder de vraag of hij [de minderjarige] een veilige omgeving kan bieden. Door de ondertoezichtstelling komt er meer zicht op de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Als blijkt dat de vader voor [de minderjarige] kan zorgen, dan kan de moeder ook instemmen met een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog steeds grote spanningen tussen de ouders bestaan en dat zij niet met elkaar kunnen communiceren. De ouders zijn niet in staat gebleken om (bestendige) afspraken te maken over de invulling van de zorgregeling. Zo heeft de vader de afspraken over de zorgregeling tijdens de kerstvakantie eenzijdig gewijzigd en is [de minderjarige] eerder naar de vader teruggekeerd dan de ouders hadden afgesproken. Daarbij komt dat de opvoedondersteuning bij de vader nog niet is gestart, waarbij het hof in het midden laat wat daarvan de oorzaak is. Het hof overweegt bovendien dat ter mondelinge behandeling is gebleken dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling met ingang van 1 februari 2022 bij een andere GI wordt belegd, zodat ook hierom geen aanleiding bestaat om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode uit te spreken, zoals door de vader verzocht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Prakke-Nieuwenhuizen en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 1 februari 2022 uitgesproken door R. Prakke-Nieuwenhuizen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.