ECLI:NL:GHARL:2022:7889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
21-000505-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake zware mishandeling met de dood ten gevolge

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor de primair tenlastegelegde doodslag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan zware mishandeling met de dood ten gevolge. De zaak betreft een incident op 4 april 2021, waarbij de verdachte [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, wat leidde tot diens overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meer geweld heeft gebruikt dan hij heeft verklaard. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij [slachtoffer] een duw en een knietje heeft gegeven, maar het hof concludeert dat het letsel van [slachtoffer] niet kan worden verklaard door deze handelingen alleen. De forensische rapportages wijzen op zeer hevig geweld, wat heeft geleid tot de fatale verwondingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging, rekening houdend met zijn psychische stoornis en het hoge recidiverisico. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling en toezicht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000505-22
Uitspraak d.d.: 14 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 februari 2022 met parketnummer 08-094209-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. [P.I.] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.A.M. Kwakman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 februari 2022 de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest, alsmede bepaald dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met het bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd (hierna: TBS met dwangverpleging).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 april 2021 te [plaats] [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd door
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen de romp, althans het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam;subsidiair
hij op of omstreeks 4 april 2021 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk en/of gebroken tanden en/of een wond op het achterhoofd en/of een bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies van de hersenen en/of gebroken ribben en/of een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en bovenliggende bloedvaten naar de mik en/of een uitgebreide bloeduitstorting in de aanliggende wekedelen heeft toegebracht. door
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- (die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen de romp, althans het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar pleitnota, bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem primair tenlastegelegde doodslag. De raadsvrouw heeft daartoe kortgezegd aangevoerd dat de geweldshandelingen die verdachte stelt te hebben verricht, niet tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid en subsidiair dat verdachte, door de geweldshandelingen die hij stelt te hebben verricht, niet bewust de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat [slachtoffer] door zijn handelen zou kunnen overlijden.
Oordeel van het hof
Inleiding
Op 5 april 2021 om 9:50 uur hebben twee verbalisanten, na een 112 melding van verdachte, het levenloze lichaam van [slachtoffer] in diens woning aan de [adres] te [plaats] aangetroffen. Verdachte heeft de politie tijdens deze melding verzocht om bij zijn vriend, [slachtoffer] , poolshoogte te nemen. Verdachte was in de ochtend bij [slachtoffer] langs gelopen en had aangebeld, maar [slachtoffer] zou de deur niet open hebben gedaan. Ook heeft [slachtoffer] niet gereageerd op de telefoontjes van verdachte. Verdachte gaf tijdens de melding aan dat hij zich zorgen maakte om zijn vriend, omdat er de avond ervoor een ruzie tussen hen beiden had plaatsgevonden, waarbij er volgens hem geduwd en getrokken zou zijn. [slachtoffer] zou daarbij op de grond zijn gevallen en verdachte zou kort daarop zijn vertrokken. Verdachte heeft na het voorval geen contact meer met [slachtoffer] kunnen krijgen. In het telefoongesprek uitte verdachte zijn zorgen, dat hij geen contact meer kreeg met [slachtoffer] . De twee verbalisanten hebben de deur van de woning van [slachtoffer] opengebroken, nadat zij tevergeefs hadden aangebeld en aangeklopt. Ondertussen had verdachte zich buiten de woning bij hen gevoegd. Eenmaal in de woning, zagen de verbalisanten het lichaam van [slachtoffer] in de gang liggen met zijn hoofd tegen een magnetron die op de grond stond. Op de bovenkant van de magnetron zaten bloedvegen en daarnaast lag er eveneens bloed op de grond. Verder lagen er in de buurt van het lichaam een aantal tanden. Eén van de verbalisanten heeft geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden. Uit onderzoek van een forensisch arts is gebleken dat sprake is geweest van een niet-natuurlijke dood van [slachtoffer] .
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft tijdens het eerste politieverhoor op 5 april 2021 verklaard dat [slachtoffer] en hij een dag eerder ruzie kregen over geld dat [slachtoffer] aan hem had geleend. Hierover had [slachtoffer] sms-berichten naar verdachte gestuurd, waarop verdachte rond 22:30 uur naar de woning van [slachtoffer] was gegaan om het met hem erover te hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] direct een duw heeft gegeven nadat deze de deur open had gedaan. Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer] na die duw op zijn rug bleef liggen en is toen de woning ingegaan. Vervolgens heeft verdachte de huissleutels die hij van [slachtoffer] had gekregen in de gang of de kamer gegooid, de hamster gepakt en daarna de deur achter zich dichtgetrokken en is hij weggegaan. [slachtoffer] lag in de gang toen hij wegging.
Tijdens het tweede en derde verhoor heeft verdachte herhaald wat hij tijdens zijn eerste verhoor heeft verklaard, namelijk dat hij [slachtoffer] enkel een goede duw op de borst heeft gegeven. Tijdens het verhoor van 7 juli 2021 heeft hij hier aan toegevoegd dat hij [slachtoffer] ook nog een knietje tegen zijn gezicht heeft gegeven nadat [slachtoffer] achterover op de grond was gevallen. Verdachte zou dit hebben gedaan om [slachtoffer] uit te schakelen.
Voorts is vast komen te staan dat verdachte vlak na het incident, om 23:13 uur, een vriend van hem, [vriend verdachte] , heeft gebeld. Verdachte heeft volgens [vriend verdachte] in dit telefoongesprek verteld dat hij iets doms had gedaan en dat hij ruzie met [slachtoffer] had gehad. Het ging om geld. Verder heeft verdachte aan [vriend verdachte] verteld dat hij [slachtoffer] een paar stoten had gegeven en de hamster, die hij aan [slachtoffer] had gegeven, heeft gepakt en meegenomen. Ook heeft hij de sleutels die hij van [slachtoffer] had diens woning in gegooid en is vervolgens weg gegaan. De volgende ochtend om 09:45 uur heeft verdachte nogmaals met [vriend verdachte] gebeld en hem verteld dat hij bij [slachtoffer] was en dat het volgens hem niet goed was. Verdachte vroeg vervolgens aan [vriend verdachte] of hij op zijn hond wilde passen als hij weg was. Hierna vertelde verdachte hem dat hij 112 had gebeld.
Rapportages deskundigen
Het aangetroffen lichaam is onderzocht en dat heeft geleid tot de volgende rapportages:
- Het schouwverslag van drs. T. Gelderman, forensisch arts bij de GGD IJsselland
d.d. 5april 2021;
- Het voorlopige rapport CT-Total body & MR schedel & buik van dr. A.A. Jacobi-
Postma, radioloog, en J.J.F. Krol, forensisch radiologisch consulent bij het Maastricht UMC+ Forensische Radiologie d.d. 6 april 2021;
  • Het (definitieve) rapport door Jacobi-Postma en Kroll voornoemd d.d. 29 april 2021;
  • Het voorlopig sectierapport van drs. D.J. Rijken, forensisch patholoog bij het
Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) d.d. 8 april 2021;
  • Het definitieve sectierapport van Rijken voornoemd d.d. 13 september 2021 (pathologie-onderzoek naar aanleiding van een niet natuurlijke dood)
  • Het rapport snelle toxicologische screening van dr. I.J. [slachtoffer] , apotheker-toxicoloog bij het NFI d.d. 8 april 2021;
  • Het toxicologisch onderzoek van [slachtoffer] voornoemd d.d. 20 juli 2021;Het rapport Forensisch DNA onderzoek door dr. P.J. Herbergs, DNA deskundige bij
The Maastricht Forensic Institute d.d. 5 mei 2021;
- Het neuropathologisch onderzoek door prof. Dr. B. Kubat van het Maastricht UMC+
d.d. 27 augustus 2021;
- De beantwoording van de aanvullende vragen van de rechter-commissaris door Rijken voornoemd d.d. 24 januari 2022.
Uit het voorlopige rapport van radiologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] van
6 april 2021 door het Maastricht UMC+ volgt dat onder andere de onderkaak en ribben zijn gebroken en dat er twee (delen van) gebitselementen in de slokdarm zitten.
Uit het definitieve radiologisch rapport van 29 april 2021 volgt dat op het hoofd/hals van [slachtoffer] meerdere zwellingen van de onderhuidse weke delen, waaronder aan de linkerzijde van de schedel, ter hoogte van de linker kaak, de bovenlip, boven het linkeroog, achter beide oren, zowel links als rechts boven het hoofd en laag op het achterhoofd zijn geconstateerd. De negende en tiende rib vertoonden beiderzijds niet genezen fracturen, de vierde, vijfde en zesde rib rechts genezen fracturen.
De forensisch patholoog heeft in zijn sectierapporten van 6 en 13 september 2021 beschreven dat er ter hoogte van de wervelkolom van [slachtoffer] een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en bovenliggende bloedvaten naar de milt zichtbaar is ter hoogte van de wervelkolom. Er is een forse bloeduitstorting aangetroffen in de weke delen, in de buikholte was circa 1.450 milliliter bloed. Voornoemd letsel kan ontstaan door een stomp botsende krachtinwerking (zoals vallen, stoten en slaan) van zeer hevige aard ter hoogte van de bovenbuik, aldus de deskundige. Verder heeft de deskundige vastgesteld dat dit letsel tot ernstig bloedverlies heeft geleid op basis waarvan het overlijden kan worden verklaard. Voorts heeft de deskundige een gebroken kaak en een bloeduitstorting aangetroffen onder het spinnenwebvlies zijwaarts aan de grote hersenen en bovenwaarts aan de kleine hersenen. Verder heeft de forensisch patholoog vastgesteld dat op de achterkant van het hoofd een scheurwond zit met rondom ontvelling en onderhuidse bloeduitstorting. De letsels aan het hoofd zijn het gevolg van (meervoudige) stomp botsende krachtinwerking die (deels) hevig van aard is geweest, aldus de forensisch patholoog. Tot slot heeft de forensisch patholoog diverse ribbreuken aangetroffen, die bij leven zijn ontstaan door stomp botsende krachtinwerking van hevige aard en is hij tot de conclusie gekomen dat het algehele letselbeeld niet kan worden verklaard door een duw met een enkelvoudige val, maar dat het letselbeeld op een gewelddadige tussenkomst van derden duidt.
In het rapport van 24 januari 2022 op vragen van de rechter-commissaris is de forensisch patholoog nader ingegaan op het fatale letsel en heeft hij antwoord gegeven op de vraag of iemand nog enige tijd kan functioneren met een gescheurde alvleesklierstaart. Dit naar aanleiding van de melding rond 18:45 van [slachtoffer] aan de eigenaresse van de zorgboerderij waar hij werkte, dat hij was gevallen en een half uur buiten kennis was geweest. Hierop heeft de forensisch patholoog geantwoord dat in dit geval als gevolg van de verscheuring van de alvleesklier een toenemende afname van handelingsbekwaamheid te verwachten is in relatie tot het toenemende bloedverlies in de buikholte. Verder wordt geconcludeerd dat - doordat de bloedsomloop in de milt doorgaans hoog is - het bloedverlies en het daarmee gepaard gaande verlies van handelingsbekwaamheid in een korte periode (tot enkele tientallen minuten) kan ontstaan. Hij acht het onwaarschijnlijk dat het ergens tegenaan lopen of het vallen uit een staande positie dit letsel kan veroorzaken. Er is een zeer hevig stomp botsende krachtsinwerking nodig om een traumatische breuk in de alvleesklierstaart en begeleidende bloedvaten te veroorzaken. Dit wordt doorgaans aangetroffen na een verkeersongeval of als gevolg van schoppen/trappen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, gezien de hierboven vermelde onderzoeksresultaten, het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet kan worden verklaard door de geweldshandelingen die verdachte stelt te hebben verricht, zijnde een duw met een val als gevolg daarvan, en een knietje tegen het gezicht van [slachtoffer] . Andere oorzaken voor het door [slachtoffer] opgelopen fatale letsel kunnen op grond van het dossier en de door verdachte afgelegde verklaringen niet worden aangenomen en dus moet verdachte meer geweld hebben gebruikt dan waarover hij heeft verklaard. Vast staat dat bij [slachtoffer] ter hoogte van het hoofd (gebroken onderkaak en verloren tanden/kiezen), de borst (gebroken ribben aan beide zijden) en de buik (breuk van de alvleesklierstaart en naar de milt lopende bloedvaten) letsel is geconstateerd en dat dit letsel moet zijn veroorzaakt door krachtinwerkingen die van zeer hevige aard zijn geweest.
[slachtoffer] is uiteindelijk door een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en de begeleidende bloedvaten om het leven gekomen. De patholoog heeft aangegeven dat in gevallen van dergelijk letsel in een korte periode van enkele tientallen minuten handelingsonbekwaamheid zal ontstaan. Nu [slachtoffer] om 18:46 uur in een WhatsAppgesprek met een zorgmedewerker heeft aangegeven te zijn gevallen en verdachte pas om 22:30 uur naar [slachtoffer] is gegaan, waarbij [slachtoffer] de deur voor verdachte heeft geopend, staat het naar het oordeel van het hof, mede gezien de aanvullende antwoorden van Rijken, vast dat het fatale letsel niet door een val eerder op de avond kan zijn veroorzaakt.
Als [slachtoffer] dat – fatale – letsel al voor 18.46 zou hebben opgelopen, zou hij, gelet op de handelingsonbekwaamheid die dergelijk letsel al na een korte periode veroorzaakt, niet in staat zijn geweest om rond 22:30 uur de deur voor verdachte te openen. Daar komt bij dat het lichaam van [slachtoffer] de volgende ochtend is aangetroffen op dezelfde plek als waar verdachte hem heeft achtergelaten. Verdacht heeft kort na het incident gebeld met getuige [vriend verdachte] en heeft in dat gesprek verteld dat hij iets doms had gedaan en dat hij [slachtoffer] een paar stoten had gegeven.
Het hof is van oordeel dat deze uitlating niet strookt met de verklaringen van verdachte over het gebruikte geweld, maar juist wel met het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [vriend verdachte] . Daarbij overweegt het hof dat [vriend verdachte] in zijn verklaring ook andere details uit het telefoongesprek heeft genoemd, die wel overeenkomen met de verklaring van verdachte, zoals het achterlaten van de huissleutels van [slachtoffer] en het meenemen van de hamster door verdachte. Ook het feit dat verdachte vóór zijn aanhouding aan [vriend verdachte] heeft gevraagd om op zijn hond te passen, duidt er naar het oordeel van het hof op dat er meer en heftigere geweldshandelingen door verdachte zijn gepleegd dan verdachte heeft verklaard.
Het bovenstaande brengt het hof tot het oordeel dat verdachte het geweld heeft uitgeoefend dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid en dat dit geweld – mede – heeft bestaan uit een stomp botsende, zeer hevige, krachtinwerking (stoten) tegen de romp van [slachtoffer] , waardoor het fatale letsel is ontstaan.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde.

Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof – met de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde doodslag.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte
volopzet had op de dood van [slachtoffer] , met andere woorden dat hij niet de bedoeling had [slachtoffer] van het leven te beroven.
Ten aanzien van de vraag of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] neemt het hof het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AE9049) als uitgangspunt.
Voorwaardelijkopzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Uit het hiervoor vastgelegde gewelddadig handelen van verdachte kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat daardoor de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] is ontstaan. Het hof hecht daarbij met name belang aan het feit dat een stomp botsende krachtinwerking tegen de romp niet een gedraging betreft die naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer kan worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , zal verdachte van het hem primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde dient bij de verdachte sprake te zijn geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op zijn minst in voorwaardelijke vorm.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte heeft hij naar het oordeel van het hof voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat zijn handelen erop was gericht om [slachtoffer] uit te schakelen, zodat [slachtoffer] niet de kans zou krijgen verdachte iets aan te doen. Uit de hiervoor besproken rapporten volgt dat er bij [slachtoffer] sprake was van een gebroken onderkaak, van een drietal verloren gebitselementen, van gebroken ribben en van een breuk van de alvleesklierstaart en de bovenliggende bloedvaten naar de milt en dat dit letsel het gevolg is geweest van geweld van zeer hevige aard. Daaruit volgt dat het handelen van verdachte niet anders kan worden verklaard dan te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De aard en ernst van dergelijk letsel is zodanig dat dit als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft het geweld dat verdachte heeft uitgeoefend tot de dood van [slachtoffer] geleid.
Verzoek van de verdediging
Het verzoek van de verdediging om een andere patholoog-anatoom te benoemen om nader onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] te doen, wijst het hof af.
Het hof acht dergelijk nader onderzoek niet noodzakelijk en acht zich met de beschikbare rapportages voldoende voorgelicht. Uit de diverse sectierapportages die hierboven zijn genoemd, staat naar het oordeel van het hof onomstotelijk vast dat het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] de dood tot gevolg heeft gehad. In wat de verdediging in dit verband heeft aangevoerd, vindt het hof geen aanknopingspunten om het betreffende rapport voor onjuist of onvolledig te houden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij opof omstreeks4 april 2021 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk en/ofgebroken tanden en/ofeen wond op het achterhoofd en/ofeen bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies van de hersenen en/ofgebroken ribben en/ofeen traumatische breuk van de alvleesklierstaart en bovenliggende bloedvaten naar de milt en/ofeen uitgebreide bloeduitstorting in de aanliggende weke delen heeft toegebracht. door
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezichten/of het hoofden/of
- die [slachtoffer](al dan niet met een stomp voorwerp)met kracht tegen de romp, althans het lichaam te slaan/stompenen/of te schoppen/trappenen/of
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht, overeenkomstig haar pleitnota, ingeval verdachte wordt veroordeeld voor zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende, een lagere gevangenisstraf passend gelet op het verschil in strafmaxima met doodslag. Verder heeft de raadsvrouw een maximale gevangenisstraf van vijf jaar gecombineerd met een TBS met voorwaarden, zo nodig in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM), bepleit en ingeval TBS met dwangverpleging aan verdachte wordt opgelegd, de gevangenisstraf eveneens lager dan de door de rechtbank opgelegde zeven jaren zou moeten zijn.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de keuze voor een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Verdachte en [slachtoffer] kregen ruzie over geld waarna verdachte zeer hevig geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt, waardoor [slachtoffer] is overleden. Dit alles heeft zich in het huis van [slachtoffer] afgespeeld, daar waar hij zich bij uitstek veilig had moeten voelen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
27 juli 2022. Hieruit is gebleken dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsdelicten en dat aan hem eerder, in 1997, een TBS met dwangverpleging is opgelegd, welke bijna twintig jaar heeft geduurd en in mei 2017 is beëindigd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van Pro Justitia rapportages van respectievelijk
17 september 2021 (psychiater L.H.W.M. Kaiser) en 7 oktober 2021 (psycholoog
T. ’t Hoen) waaruit is gebleken dat verdachte aan een psychische stoornis lijdt, in de vorm van een stoornis in de persoonlijkheid met antisociale en borderline trekken en in middelengebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en in de mate dat het zijn toenmalige gedrag en keuzes mede kan verklaren. De psychiater schrijft in de rapportage dat het alcoholgebruik van verdachte zijn agressieve impulsiviteit en opvliegendheid verhoogt. Verdachte zou te zwak zijn om zichzelf daarin af te kunnen remmen en ervan weg te lopen. Hij reageerde vanuit zijn stoornis impulsief naar [slachtoffer] en ervoer een zekere onmacht jegens hem. De agressieregulatie van verdachte schiet bij oplopende stress en problemen tekort waardoor zijn frustratietolerantie en impulscontrole afnemen. Verder voelt verdachte zich snel gekrenkt met als gevolg dat een zekere achterdocht en gevoelens van boosheid op de voorgrond treden. Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot het advies om het ten laste gelegde feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. Voorts wordt de kans op recidive als hoog ingeschat waardoor zij een behandeling met langdurige bescherming, controle en toezicht nodig achten. Een gedwongen kader zou daar echter bij nodig zijn omdat verdachte een behandeling op vrijwillige basis niet vol zal houden. Dit als gevolg van zijn kwetsbare persoonlijkheid in combinatie met zijn (terugkerende) middelengebruik. Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot het advies om aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van
7 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte vanwege een conflict met de [locatie] waar hij woonde, afhankelijk werd van een nachtopvang in [plaats] . Dit zorgde ervoor dat het middelengebruik van verdachte weer toenam waardoor de problemen zich ook heel snel opstapelden. Vervolgens raakte verdachte met bijna alle hulpverlenende instanties in conflict en kreeg hij pandverboden voor deze locaties. Verdachte kwam de afspraken niet na en reageerde dreigend en agressief wanneer hij hierop werd aangesproken. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit enkel nog in beeld bij de vrijwillige hulpverleningsinstantie in [plaats] . Vast is komen te staan dat middelengebruik bij verdachte recidive-verhogend werkt, maar hier is door de hulpverlening (onvoldoende) op ingegrepen. De reclassering komt tot het advies om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij, mede gelet op de houding van verdachte, geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht tot gedragsverandering bij verdachte te komen.
De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking worden gesteld indien sprake is van een misdrijf genoemd in artikel 37a, eerste lid , aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist. Het hof acht ten aanzien van verdachte terbeschikkingstelling aangewezen.
Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van de TBS-maatregel mogelijk is.
Het hof is van oordeel dat, op grond van de uitgebrachte rapportages, bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Voornoemde stoornis was ten tijde van het onderhavige feit ook aanwezig en heeft invloed gehad op het handelen van verdachte. Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en de reclassering ten aanzien van de toerekenbaarheid, het recidiverisico en de stoornis en maakt die tot de zijne. Het hof is mede gelet op voornoemde van oordeel dat de ernst van de stoornis en het hoge recidiverisico maken dat de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. De algemene veiligheid van personen maakt de oplegging van deze maatregel noodzakelijk.
Het hof overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is in dit geval dan ook niet gemaximeerd tot de duur van vier jaren.
Naast oplegging van de maatregel, kan, gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van het hof niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht alles afwegende en rekening houdende met de conclusies van de psycholoog en psychiater, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, onder aftrek van de passend en geboden. Deze gevangenisstraf is lager dan de advocaat-generaal heeft geëist nu het hof verdachte vrijspreekt van de primair tenlastegelegde doodslag.
Verzoeken verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om tbs met voorwaarden op te leggen, zo nodig in combinatie met een GVM. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat om voornoemd verzoek te kunnen beoordelen, een maatregelenrapport voor een tbs met voorwaarden en/of een GVM-rapport noodzakelijk zijn. Zij heeft het hof verzocht om de zaak aan te houden en voornoemde rapportages op te laten stellen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een bevel tot observatie in het PBC te geven zodat verdachte kan laten zien hoe hij nu functioneert en op bepaalde zaken reageert.
Het hof wijst beide verzoeken af omdat de noodzaak tot het opstellen van nader onderzoek en/of rapportages niet is gebleken en omdat het hof zich op basis van de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en psychiater voldoende voorgelicht acht. Uit voornoemde rapportages blijkt namelijk dat verdachte een behandeling op vrijwillige basis onvoldoende vol zal kunnen houden als gevolg van zijn kwetsbare persoonlijkheid in combinatie met zijn (terugkerende) middelengebruik en het milieu waarin verdachte verkeert. Het hof acht het van zwaarwegend belang dat verdachte niet onbehandeld zal terugkeren in de maatschappij. Het hof is van oordeel dat dit, mede gelet op de conclusies van de psycholoog en psychiater in bovengenoemde rapportages, onvoldoende kan worden gewaarborgd met het opleggen van een TBS met voorwaarden, al dan niet in combinatie met een GVM.
Tenuitvoerlegging gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. E.W. van den Heuvel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Ladjevardi, griffier,
en op 14 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 september 2022.
Tegenwoordig:
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal,
mr. I.M.G. van der Lee, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.