ECLI:NL:GHARL:2022:7821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21-002323-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van zware mishandeling met fatale gevolgen in jeugdstrafrecht

Op 13 september 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een jeugddelict waarbij de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer, wat resulteerde in diens overlijden. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van zware mishandeling, waarbij de verdachte een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opgelegd krijgt. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Het hof oordeelt dat de ernst van het feit, waarbij het fenomeen 'pedojagen' een rol speelde, en de impact op de samenleving, een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor materiële en immateriële schade is vastgesteld. Het hof benadrukt dat de verdachte niet volledig de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen, wat meeweegt in de strafoplegging. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een duidelijke boodschap tegen geweld en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002323-21
Uitspraak d.d.: 13 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 mei 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-272494-20 en 05-261173-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Roossien, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 4 mei 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/261173-20 (mishandeling) en onder parketnummer 05/272494-20 subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft) veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met voorwaarden, een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de door de rechtbank opgelegde straf. Het hof zal de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarde wijzigen.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Gelet op de omstandigheid dat hierdoor ook de beslissing ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel bij de vorderingen van de benadeelde partijen wordt vernietigd, zal het hof tevens de beslissing ten aanzien van de benadeelde partijen vernietigen. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.
Aanvullend daarop overweegt het hof als volgt.
Parketnummer 05/261173-20
In hoger beroep is op verzoek van de verdediging getuige [getuige] bij de raadsheer-commissaris gehoord. Nu de camerabeelden waarover volgens de raadsman wordt gesproken in het proces-verbaal van bevindingen niet beschikbaar zijn, is het voor verdachte niet meer mogelijk om aan te tonen dat zijn lezing van de feiten de juiste is. Verdachte is door meerdere jongens belaagd en heeft uit overmacht een kopstoot gegeven. Hij dient te worden vrijgesproken van mishandeling.
Het hof is van oordeel dat de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van dit feit en de weerlegging van het verweer van de verdediging juist zijn. De verklaring van de in hoger beroep gehoorde getuige maakt dat niet anders, omdat deze getuige weinig - en in ieder geval de kopstoot niet - heeft gezien. Het hof ziet dan ook geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank.
Parketnummer 05/272494-20
In hoger beroep is geen nieuw inhoudelijk verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van de rechtbank. Wel heeft verdachte nog naar voren gebracht dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet uit eigen beweging als eerste naar het slachtoffer is toe gelopen. Hij werd uitgekozen omdat hij de kleinste was. Daarnaast dicht de rechtbank hem onterecht twee geweldshandelingen toe. Verdachte heeft het slachtoffer alleen een duw gegeven en heeft niet met een vuist geslagen. Verdachte heeft tevens verklaard dat het slachtoffer niet tegen het hoofd is geschopt nadat hij op de grond was gevallen.
Hoewel de verdediging dit vooral in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, wil het hof op dit punt benadrukken dat het geen enkele reden ziet om te twijfelen aan de beelden en de wijze waarop de rechtbank deze heeft beoordeeld.
Kortom, het staat niet ter discussie dat door medeverdachte [medeverdachte] op Bullchat een afspraak is gemaakt met het slachtoffer. Verdachte, zijn broer [persoon] , [persoon] en [persoon] zijn vervolgens met [medeverdachte] meegegaan naar die afspraak. Uit het onderlinge contact tussen de verdachten voorafgaand aan de afspraak was voor alle betrokkenen duidelijk dat er rekening gehouden werd met het gebruik van geweld tegen het slachtoffer. Direct na het eerste contact op straat met het slachtoffer is er door verdachte, zijn broer [persoon] , [persoon] en [medeverdachte] ook daadwerkelijk fors geweld gebruikt. Ook nadat het slachtoffer was gevallen en op straat lag, is hij nog tegen zijn hoofd geschopt. Het geweld was dusdanig dat het slachtoffer ten gevolge daarvan is overleden.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dezelfde straf op te leggen als is opgelegd door de rechtbank, te weten een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel dient een verplicht jeugdreclasseringscontact te worden verbonden met voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundige op de terechtzitting van het hof.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het ingestelde hoger beroep ziet op de strafoplegging. Ondanks het feit dat er meerdere jongens waren betrokken bij het feit waarbij slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gekomen, hebben alleen verdachte en zijn broer een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd gekregen. De rechtbank heeft volgens de raadsman het belang van het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht onvoldoende meegewogen. Na het vonnis van de rechtbank is het nodige gebeurd. Verdachte heeft samen met zijn ouders een zwaar behandelingstraject ondergaan en de schadeloosstellingen aan de erfgenamen van het slachtoffer zijn betaald. Het hoger beroep is ook voor verdachte zwaar geweest. Een detentie zou zijn onlangs aangevangen studie doorkruisen.
Het hof sluit zich aan bij en neemt de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de straf hieronder cursief over en daarna volgt een aanvullende overweging van het hof. De rechtbank heeft in het vonnis als volgt overwogen:
‘Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
De rechtbank zal beginnen met een algemene overweging voordat wordt ingegaan op de vraag welke straf aan [verdachte] wordt opgelegd.
In de maand oktober 2020 hebben er in Arnhem diverse geweldsincidenten plaats gevonden die te maken hadden met groepen jongeren die in wisselende samenstelling op ‘pedojacht’ gingen.
De in de onderzoeken ‘Struik’ en Pakistan’ betrokken verdachten gingen nagenoeg steeds op dezelfde wijze te werk. Verdachten legden middels de chatsite ‘Bullchat’ contact met hun toekomstige slachtoffers en deden zich daar voor als een minderjarige die een afspraak wilde maken voor seks. Zij verzonnen daarmee zelf iets strafbaars, want in werkelijkheid was er nooit een minderjarige die seks wilde. Nadat zo’n afspraak was gemaakt, werd het beoogd doelwit naar een ontmoetingsplaats in het openbaar gelokt, waarbij één van de verdachten als ‘lok’ diende om het eerste persoonlijke contact te leggen. Vervolgens kwamen er meerdere jongens bij om het doelwit te ‘confronteren’, waarbij vrijwel direct geweld werd gebruikt en het doelwit werd uitgescholden. Daarbij was het ook de bedoeling dat de confrontatie werd gefilmd en werd in een aantal gevallen de filmpjes van de confrontatie ook gedeeld met anderen. In door de politie onderschepte berichten liet een aantal verdachten aan elkaar en aan anderen weten trots te zijn op waar ze mee bezig waren.
Wat verdachten hebben gedaan, is voor eigen rechter spelen en dat neemt de rechtbank hen buitengewoon kwalijk. Normaal gesproken moeten politie en justitie namelijk eerst goed onderzoek doen en dan kunnen rechters beslissen of sprake is van een strafbaar feit en of een straf moet worden opgelegd. Dat alles is niet aan anderen en dus ook niet aan de verdachten in deze zaken. Zij hebben iemand uitgelokt, zelf besloten dat die persoon dan een ‘pedo’ is, dat die persoon daarom moet worden bestraft en zij hebben die straf ook nog meteen uitgevoerd. Bij een aantal van deze incidenten hebben de slachtoffers lichamelijk letsel opgelopen en in sommige gevallen is ook sprake van psychisch letsel. In één geval is de aanval zelfs zo uit de hand gelopen, dat het slachtoffer deze met de dood heeft moeten bekopen. Verdachten hebben met hun acties ook beslag gelegd op de schaarse capaciteit van politie en justitie, die daardoor niet kon worden gebruikt voor het opsporen en vervolgen van personen die zich schuldig maken aan seksueel misbruik van minderjarigen.
De rechtbank overweegt dat zij een moeilijke beslissing heeft moeten nemen. Aan de ene kant heeft de officier van justitie namens de maatschappij (voorwaardelijke) jeugddetentie geëist. Hij heeft gewezen op het overlijden van het slachtoffer in onderhavige zaak en naar voren gebracht dat pedojagen onaanvaardbaar en levensgevaarlijk is. Jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin, is volgens hem nodig om het duidelijke signaal af te geven dat pedojagen geen onschuldig tijdverdrijf is. Aan de andere kant heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich op het standpunt gesteld dat (voorwaardelijke) jeugddetentie de verdachten en uiteindelijk de samenleving geen goed zal doen.
Verder overweegt de rechtbank dat in het jeugdstrafrecht in beginsel het belang van de jeugdige voorop staat. De generale preventie, dus het voorkomen dat anderen vergelijkbare feiten gaan plegen, speelt een minder grote rol bij de strafoplegging. Dat betekent dat de rechtbank niet lichtvaardig kan komen tot de beslissing om (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen.
[verdachte] is betrokken geweest bij één geval van ‘pedojagen’ of ‘pedohunten’, samen met [medeverdachte] , [persoon] , [persoon] en [persoon] . Zij hebben nooit de bedoeling gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, maar zij zijn wel naar het Spijkerkwartier gegaan met het idee hem aan te vallen. Ook toen zij het slachtoffer — een man op leeftijd — zagen, hebben zij niet afgezien van het gebruik van geweld. Zij hebben weliswaar de afloop niet kunnen voorzien, maar de harde werkelijkheid is dat er iemand is overleden als gevolg van dit geweld. [verdachte] heeft als eerste van de groep geweld gebruikt tegen het slachtoffer en heeft het slachtoffer in ieder geval een vuistslag tegen de kin gegeven en het slachtoffer geduwd. Bewezen is dat daarnaast meer geweld is toegepast door [verdachte] en/of zijn mededaders. Dit gepleegde geweld heeft zich in het openbaar op straat afgespeeld. Het gaat voorts om een zeer ernstig geweldsfeit, met onomkeerbare gevolgen. Dit geldt in de eerste plaats voor het slachtoffer zelf, maar ook voor zijn nabestaanden die plotseling hun (schoon)vader, opa en broer moeten missen. Een dergelijk feit veroorzaakt bovendien in de regel angst bij ooggetuigen, wat ook blijkt uit door hen afgelegde verklaringen. Ook vormt het feit, onder andere omdat [verdachte] voor eigen rechter heeft gespeeld zoals de rechtbank hierboven heeft omschreven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. [verdachte] heeft zich naast dit feit ook nog schuldig gemaakt aan een mishandeling door iemand een kopstoot te geven. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] zwaar aan en hij verdient dan ook een straf voor wat hij heeft gedaan. De vraag is welke straf passend is.
Uit het psychologisch onderzoek van 22 februari 2021 volgt dat bij [verdachte] sprake is van problematiek maar niet dusdanig dat van een stoornis kan worden gesproken. Wel is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, omdat hij kenmerken van een gedragsstoornis vertoont en sprake is van een zorgelijke gewetensontwikkeling. Verder staat bij [verdachte] de bevrediging van eigen behoeften op de voorgrond en is hij minder bezig met de gevolgen van zijn gedrag, voor zowel hemzelf als voor een ander. Ongeremdheid, maar ook egocentrisme en een zorgelijke gewetensontwikkeling zijn hierop van negatieve invloed. Desalniettemin beschikt [verdachte] over voldoende cognitieve capaciteiten om in staat te worden geacht om vooraf na te denken over de gevolgen van zijn handelen en consequenties. Geadviseerd wordt om [verdachte] het bewezenverklaarde volledig toe te rekenen. Het recidiverisico is door de psycholoog ingeschat op matig. De psycholoog heeft geadviseerd om systeeminterventie in te zetten, waarbij gedacht wordt aan Forensisch Ambulante Systeem Therapie. Dit is een intensieve gezinsgerichte behandeling bedoeld voor jongeren van 12-19 jaar met (ernstig) antisociaal en/of grensoverschrijdend gedrag en een matig tot hoog recidiverisico. Deze behandeling zou kunnen plaatsvinden bij forensische polikliniek [locatie] of een soortgelijke instelling. Geadviseerd wordt om deze behandeling te realiseren in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een jeugdreclasseringstoezicht.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport van 6 april 2021 beschreven dat er bij [verdachte] veel beschermende factoren zijn, maar ook enkele risicofactoren. Vooral de attitude van [verdachte] en het gebruik van agressie zijn zorgelijk. Hij is erg op zichzelf gericht en heeft weinig oog voor wat er passend is hoe te reageren. Hij rechtvaardigt in sommige gevallen agressie. Zorgelijk en aspecten die moeten worden aangepakt zijn de egoïstische attitude, de gewetensontwikkeling en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte] . De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarde dat hij wordt verplicht zich onder behandeling te stellen van [locatie] of een soortgelijke instelling, waarbij aan Jeugdbescherming Gelderland opdracht wordt gegeven toezicht te houden. Forensische Ambulante Systeem Therapie is een passende behandeling. Een vorm van jeugddetentie is volgens de Raad voor de Kinderbescherming niet passend. Gezien zijn persoonlijkheidsbeschrijving wordt de kans dat [verdachte] jeugddetentie als statusverhogend ervaart groot geacht. Dat is vanuit het pedagogisch kader zeer onwenselijk en ook geen passende stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Een (voorwaardelijke) werkstraf draagt volgens de Raad voor de Kinderbescherming meer bij aan het verkleinen van de kans op herhaling.’
Het hof overweegt aanvullend op de rechtbank als volgt.
Uit het meest recente Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2022 volgt dat verdachte ook na het vonnis van de rechtbank, niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Uit het verslag van 5 december 2021, betreffende het Terugvalpreventieplan Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) volgt dat de behandeling half juli 2021 begonnen is. Omdat het hoger beroep nog liep, is de behandeling in een vrijwillig kader uitgevoerd. Verdachte en zijn ouders hebben vijf maanden lang tweewekelijks sessies gehad. De FAST-therapeut concludeert dat de zogenoemde primaire beïnvloeders voor het in aanraking komen met politie en justitie zijn: het gebrek aan externe consequenties, gebrek aan dagbesteding en omgang met negatieve leeftijdsgenoten. Een secundaire beïnvloeder is het niet kunnen omgaan met verhoogde stress- en angstgevoelens en moeite met mentaliseren. Positief is dat zijn ouders altijd met hem in contact zijn gebleven en dat ze hem hebben gesteund in de behandeling. Belangrijk is onder meer dat de ouders samenwerken en samen vooraf kaders stellen. De keuze en de verantwoordelijkheid ligt bij verdachte. Door rustig te blijven, eerst na te denken en in gesprek te gaan, komt zijn ‘gezonde volwassene’ naar voren. Verdachte is geadviseerd de vriendschap met de vrienden met wie hij het delict heeft gepleegd te verbreken, om zo te voorkomen dat er wordt teruggevallen in de oude groepsdynamiek. Ook wordt verdachte afgeraden om sterke drank te drinken omdat ook dat een risico voor probleemgedrag is. Als verdachte in de toekomst merkt terug te vallen in zijn oude patroon (impulsief, zelfverheerlijking), dan wordt een schemagerichte behandeling geadviseerd.
Op 21 december 2021 heeft regiebehandelaar mevrouw [persoon] in een brief aan de huisarts van verdachte laten weten dat de FAST-behandeling op 15 december 2021 is afgesloten en dat de kans op algemene recidive bij beëindiging van de behandeling als laag wordt ingeschat.
Ter terechtzitting van het hof heeft jeugdreclasseringsmedewerkster [medewerkster] verklaard dat er sprake is van een daadwerkelijke verandering in de houding van verdachte. Hij heeft goed meegewerkt aan de behandeling en heeft daarvan weten te profiteren. Hoewel hij beter nadenkt en minder impulsief handelt, moet hieraan gewerkt blijven worden. Ook de ouders van verdachte hebben geleerd beter grenzen en kaders te stellen en de verantwoordelijkheid van keuzes bij verdachte zelf te leggen. Zijn ontwikkeling wordt geremd door deze strafzaak. Hij heeft er desondanks toch voor gekozen om onlangs te beginnen aan een nieuwe opleiding. Voortzetting van het reclasseringstoezicht wordt geadviseerd om deze positieve veranderingen te bestendigen. Geadviseerd wordt om in de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf op te nemen dat verdachte een vaste dagbesteding heeft in de vorm van werk of school en dat hij meewerkt aan behandeling als de jeugdreclassering dat nodig zou vinden. Op dit moment is het oppakken van de behandeling niet noodzakelijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij veel spijt heeft van hetgeen er is gebeurd. Hij heeft veel aan de behandeling gehad en vindt dat hij erg veranderd is. Hij denkt nu beter en rustiger na en handelt minder impulsief. Hij is dit studiejaar begonnen aan een HBO-studie commerciële economie. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn betaald uit de ‘studiepot’ voor zijn broer en hem. Hij moet nu zelf zijn studie betalen. Hij is bang dat het uitzitten van een vrijheidsstraf ervoor zorgt dat hij deze studie daarna niet meer aan dezelfde hogeschool kan volgen. Daarnaast werkt hij als bezorger bij DHL. Thuis gaat het goed, hij voelt zich door zijn ouders geaccepteerd zoals hij is. Van zijn oude vriendengroep ziet hij nog één vriend, de anderen niet meer of soms in de stad.
De vader van verdachte heeft ter zitting bevestigd dat zijn zoon in positieve zin erg veranderd is. De ouders hebben met hun zonen bewust de keuze gemaakt om de vorderingen van de benadeelde partijen alvast te betalen en om al op vrijwillige basis met de behandeling van [locatie] van start te gaan. Zowel hun zoon als zijzelf hebben veel geleerd van de behandeling. Er is sprake van een goed contact en hij houdt zich aan regels en afspraken.
Het hof heeft bovenstaande ontwikkelingen meegewogen, maar komt desondanks niet tot een andere straf dan door de rechtbank is opgelegd. Hierbij speelt de ernst van het feit ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] is overleden en de schok die dat feit in de samenleving teweeg heeft gebracht de grootste rol. Het gevolg van dat feit is onomkeerbaar en laat diepe sporen na, hetgeen zichtbaar is in het leed dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan.
Sinds het vonnis van de rechtbank is er enige tijd verstreken. In die tijd zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte veranderd. Hij heeft, samen met zijn ouders, op vrijwillige basis aan behandeling deelgenomen. Het is positief dat verdachte daarvan heeft weten te profiteren en dat hij begonnen is aan een nieuwe opleiding. Daar staat echter tegenover dat de ernst van het feit en de enorme gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn nabestaanden na het tijdsverloop
nietzijn veranderd. Dit is ook in hoger beroep nog eens duidelijk naar voren gekomen uit de slachtofferverklaringen van twee zonen van het slachtoffer.
Hoewel verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat hij spijt heeft van hetgeen er is gebeurd, neemt hij naar het oordeel van het hof niet volledig en oprecht de verantwoordelijkheid voor zijn handelen en dat van zijn mededaders op die bewuste avond. Verdachte en zijn mededaders hadden een duidelijk motief: het uitoefenen van geweld en het spelen van eigen rechter. Met moeite gaf verdachte ter terechtzitting van het hof toe dat het inderdaad de bedoeling was om geweld te gaan gebruiken. Dat het slachtoffer, terwijl hij weerloos op de grond lag, nog tegen zijn hoofd werd geschopt blijkt ook genoegzaam uit de bewijsmiddelen. Zo hebben in ieder geval vier omstanders duidelijk daarover verklaard. Toch blijft verdachte volhouden dat dit niet is gebeurd. Deze houding weegt het hof ten nadele van verdachte mee in de strafoplegging.
Het jeugdstrafrecht is in beginsel van toepassing op verdachten die ten tijde van het plegen van het feit minimaal 12 en maximaal 17 jaar zijn. Verdachte werd één dag na het plegen van het ernstigste feit 17 jaar en bevindt zich daarmee vlak onder of aan de hiervoor genoemde bovengrens. Ook dat gegeven speelt mee in de afwegingen van het hof.
Anders dan bepleit door de raadsman, is het hof van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ook in hoger beroep wél op zijn plaats is. Na het uitzitten van de straf zijn er voor verdachte voldoende mogelijkheden om de studie, wellicht aan een andere hogeschool, weer op te pakken. Hij heeft nog een heel leven voor zich om de positieve ontwikkelingen die hij heeft doorgemaakt voort te zetten. Een toekomst die het slachtoffer niet meer heeft.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof acht oplegging van een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof (bijzondere) voorwaarden verbinden in het kader van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Het hof zal de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden aanpassen conform het advies van de deskundige ter terechtzitting van het hof.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer]
Nu het hof het vonnis voor wat betreft de strafoplegging vernietigt, zal het hof ook opnieuw beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vorderingen zijn in hoger beroep gehandhaafd, met dien verstande dat [slachtoffer] de vordering handhaaft, voor zover de rechtbank die heeft toegewezen. Het bedrag aan materiële schade is daarmee verlaagd van € 2.153,72 naar € 979,90.
Daarnaast heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vorderingen door de ouders van verdachte en zijn broer al op vrijwillige basis zijn voldaan. De advocate van de benadeelden heeft naar voren gebracht dat dit niets verandert aan de wens van de benadeelden dat het hof uitspraak doet over hun vorderingen.
Het hof kan zich ook wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen vinden in de overwegingen en beslissing van de rechtbank. Het hof zal deze hieronder cursief overnemen en sluit zich daarbij aan. Het feit dat (een deel van) de vorderingen reeds zijn voldaan maakt dit niet anders. Dit punt komt aan de orde in de executiefase. Anders dan de rechtbank zal het hof in het dictum het bedrag aan materiële schade steeds verhogen met de wettelijke rente vanaf
30 maart 2021, te weten de datum van indiening van de vordering. Hoewel de rechtbank dit wel heeft overwogen, is in het dictum van de rechtbank als datum 31 maart 2021 genoemd.
De rechtbank:
De ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat het medeplegen van zware mishandeling de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Dat betekent dat de door de benadeelde partijen gevorderde schade is veroorzaakt door hetgeen bewezen is verklaard en dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen duidelijk en voldoende onderbouwd en levert de behandeling van die vorderingen geen onevenredige belasting van het strafproces op. Ook hierin is geen reden gelegen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek komen de kosten voor lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft in ieder geval de kosten van een grafsteen (€ 1 .695,-), gevorderd door [slachtoffer] , de kosten van de grafrechten
(€ 725,90) en de bijzetting (€ 254,-), gevorderd door [slachtoffer] , en de uitvaartkosten
(€ 6.545,55) en kosten in verband met de tweede crematie (€ 150,-), gevorderd door [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat ook de door [slachtoffer] gemaakte reiskosten van in
totaal € 800,52 naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen.
Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank in
overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en komen daarom voor
toewijzing in aanmerking.
Voor vergoeding van de kosten van de ontruiming van het appartement, zoals gevorderd
door [slachtoffer] , bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke grondslag,
omdat geen sprake is van verplaatste schade’ zoals bedoeld in artikel 6:1 07, eerste lid onder a, van het B\V. Deze kosten zijn immers niet gemaakt als gevolg van letsel zoals door dit artikellid vereist, maar als gevolg van het overlijden van het slachtoffer.
De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Affectieschade
[slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn kinderen van [slachtoffer] , die
als gevolg van het bewezen verklaarde feit is overleden. Dit feit is een misdrijf en daarom hebben de benadeelde partijen ieder recht op € 17.500,- aan affectieschade. Dit een forfaitair bedrag overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
De vorderingen tot vergoeding van affectieschade worden dan ook volledig toegewezen.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel, proceskosten en hoofdelijkheid
Voor wat betreft de wettelijke rente zal de rechtbank bij gebrek aan gestelde aanknopingspunten voor een andere datum of data, het bedrag aan materiële schade steeds
verhogen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2021, te weten de datum van indiening van
de vordering. Het bedrag aan affectieschade zal worden vermeerderd niet de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2020, de datum van overlijden van [slachtoffer] .
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel
van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De
rechtbank zal daarbij bepalen dat nul dagen gijzeling kunnen worden toegepast. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verdachte] in de proceskosten van de benadeelde partijen
worden veroordeeld, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] en zijn mededader(s) ieder voor liet hele schadebedrag
(hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. [verdachte] hoeft niet meer te betalen indien en voor
zover zijn mededader(s) de schade heeft/hebben vergoed aan de Staat en/of de nabestaanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
6 (zes) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat

- verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van [locatie] of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven,
indien en zolangde jeugdreclassering dat nodig acht:
- verdachte meewerkt aan een dagbesteding in de vorm van onderwijs of een (vrijwillige/ betaalde) baan.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering te Arnhem tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.479,90 (achttienduizend vierhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent) bestaande uit € 979,90 (negenhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.479,90 (achttienduizend vierhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent) bestaande uit € 979,90 (negenhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 maart 2021 en van de immateriële schade op 29 oktober 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.995,52 (negentienduizend negenhonderdvijfennegentig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 2.495,52 (tweeduizend vierhonderdvijfennegentig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.995,52 (negentienduizend negenhonderdvijfennegentig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 2.495,52 (tweeduizend vierhonderdvijfennegentig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 maart 2021 en van de immateriële schade op 29 oktober 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.195,55 (vierentwintigduizend honderdvijfennegentig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 6.695,55 (zesduizend zeshonderdvijfennegentig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-272494-20 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.195,55 (vierentwintigduizend honderdvijfennegentig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 6.695,55 (zesduizend zeshonderdvijfennegentig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 maart 2021 en van de immateriële schade op 29 oktober 2020.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 13 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.H. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 september 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.