In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2017 ter discussie staat. Belanghebbende ontving in 2017 een bijstandsuitkering van de gemeente en een Wajong-uitkering van het UWV. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd vastgesteld op € 16.524. Na bezwaar werd dit bedrag aangepast, maar belanghebbende ging in beroep omdat hij het niet eens was met de vastgestelde inkomsten en de gevolgen van zijn opname in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Tijdens de zitting op 28 juni 2022 is belanghebbende niet verschenen, maar de Inspecteur heeft zijn standpunt toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur met de overgelegde renseignementen van de gemeente en het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende genoten inkomsten correct zijn vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de aanslag tijdig heeft opgelegd en dat de opname in de FSV geen invloed heeft op de berekening van de aanslag. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.