ECLI:NL:GHARL:2022:7637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
21/00717
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van belastbaar inkomen uit werk en woning en de gevolgen van opname in de Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2017 ter discussie staat. Belanghebbende ontving in 2017 een bijstandsuitkering van de gemeente en een Wajong-uitkering van het UWV. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd vastgesteld op € 16.524. Na bezwaar werd dit bedrag aangepast, maar belanghebbende ging in beroep omdat hij het niet eens was met de vastgestelde inkomsten en de gevolgen van zijn opname in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Tijdens de zitting op 28 juni 2022 is belanghebbende niet verschenen, maar de Inspecteur heeft zijn standpunt toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur met de overgelegde renseignementen van de gemeente en het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende genoten inkomsten correct zijn vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de aanslag tijdig heeft opgelegd en dat de opname in de FSV geen invloed heeft op de berekening van de aanslag. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00717
uitspraakdatum: 6 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2021, nummer AWB 20/1802, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een op 21 januari 2020 gedateerde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.524. Bij beschikking is tevens € 149 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 februari 2020 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2017 gegrond verklaard, alsnog tot een bedrag van € 722 de jonggehandicaptenkorting toegepast en de beschikking belastingrente met € 49 verlaagd tot een bedrag van € 100.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 mei 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Belanghebbende is bij aangetekend schrijven van 31 mei 2022 aan het adres [adres] , [woonplaats] , uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is blijkens een bericht van track&trace bezorgd op 1 juni 2022 om 13.18 uur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2017 tot en met augustus een bijstandsuitkering van de gemeente [de gemeente] (hierna: de gemeente) ontvangen en vanaf september 2017 een Wajonguitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
2.2.
Volgens de jaaropgave 2017 van de gemeente heeft belanghebbende inkomsten ontvangen tot een bedrag van € 6.709. De gemeente heeft de volgende gegevens gerenseigneerd met betrekking tot de bijstandsuitkering van belanghebbende over het jaar 2017, in euro’s:
loon
loonheffing
januari
830
163
februari
830
163
maart
830
163
april
830
163
mei
830
163
juni
1.353
266
juli
833
164
augustus
833
164
september
december
-/- 462
-/- 462
totaal
6.707
947
2.3.
Volgens de jaaropgave 2017 van het UWV heeft belanghebbende inkomsten ontvangen van tot een bedrag van € 10.946. Het UWV heeft de volgende gegevens gerenseigneerd met betrekking tot de Wajong-uitkering van belanghebbende over het jaar 2017, in euro’s:
loon
loonheffing
september
7.424
179
oktober
1.174
179
november
1.174
179
december
1.174
179
totaal
10.946
716
2.4.
Het UWV heeft belanghebbende een brief gedateerd 28 september 2017 gestuurd, waarin nadere informatie over de betalingen is gegeven. In de brief staat onder andere het volgende:
“Geachte heer [belanghebbende] ,
U krijgt van ons een nabetaling van uw Wajong-uitkering. Het gaat om een nabetaling over de periode van 6 juni 2016 tot en met 31 augustus 2017.
U krijgt deze betaling omdat u met terugwerkende kracht vanaf 6 juni 2016 een Wajong-uitkering toegekend heeft gekregen. Hierover hebben wij u per beslissing van 24 augustus 2017 al geïnformeerd.
Voor de volledigheid verwijzen wij u naar de beslissing van 24 augustus 2017.
Het bedrag van € 6.249,96 maken wij binnen een week over op uw rekening.
In de bijlage leest u hoe wij dit bedrag hebben berekend.
Gevolgen van de nabetaling
De nabetaling die u krijgt, kan gevolgen hebben voor uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Het kan zijn dat u een hoger bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen moet betalen dan wij aan loonheffing hebben ingehouden.
De nabetaling kan ook gevolgen hebben voor toeslagen van de Belastingdienst (zoals zorgtoeslag of huurtoeslag) of voor andere regelingen. De hoogte van een toeslag of het recht op een bepaalde financiële regeling hangt namelijk vaak af van de hoogte van uw jaarinkomen.
Meer informatie hierover vindt u op uwv.nl/nabetaling.
(…)”
2.5.
Op 31 juli 2018, 17 oktober 2018 en 15 februari 2019 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2017 gedaan. Daarbij heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een vooraf ingevulde aangifte, waarin was vermeld dat een bedrag van € 6.709 aan inkomsten uit vroegere arbeid was ontvangen van de gemeente en een bedrag van € 10.946 van het UWV. Belanghebbende heeft de inkomsten van de gemeente verwijderd, giften en specifieke zorgkosten in aanmerking genomen en aangegeven recht te hebben op jonggehandicaptenkorting. De voorlopige aanslagen zijn dienovereenkomstig vastgesteld.
2.6.
Op 14 oktober 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende het volgende bericht:
“Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017 beoordeeld. Bij de aangifte hebt u de vooraf ingevulde gegevens gebruikt. Maar deze aangifte wijkt af van onze actuele gegevens. Dit kan zijn ontstaan doordat u de vooraf ingevulde gegevens hebt veranderd of doordat wij later nieuwe gegevens ontvingen. Ik ben van plan de gegevens in uw aangifte te wijzigen.
Hoe wil ik uw aangifte wijzigen?
Verhoging van uw inkomsten uit loon of uitkering.
U vermeldt in uw aangifte dat u in 2017 een bedrag van €10.946 hebt ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering. Uw werkgever(s) en/of uitkeringsinstantie(s) hebben ook loongegevens doorgegeven aan de Belastingdienst. Deze loongegevens vindt u in bijlage LOONGEGEVENS. Uit deze loongegevens blijkt:
- dat u in 2017 in totaal € 17.655 hebt ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering;
- dat hierop in totaal € 1.665 aan loonheffing is ingehouden.
Voor de berekening van de Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen ga ik uit van deze laatste bedragen.
Welke gevolgen heeft de wijziging voor u?
Door de wijziging verandert uw verzamelinkomen. Hierdoor verandert ook de te betalen of terug te ontvangen belasting. Dit bedrag is afhankelijk van de wijziging. (…)”
2.7.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag is de Inspecteur uitgegaan van het totaalbedrag aan inkomsten uit vroegere arbeid van € 17.655 dat door de gemeente en het UWV is gerenseigneerd. Daarop zijn de in de aangiften opgenomen bedragen aan giften en specifieke zorgkosten in mindering gebracht. De jonggehandicaptenkorting is niet verleend. Dit is bij uitspraak op bezwaar alsnog gebeurd.
2.8.
Bij brief van 15 januari 2021 heeft de Inspecteur op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) informatie gevraagd aan het UWV over de betalingen aan belanghebbende. Bij brief van 27 januari 2021 heeft het UWV het volgende geantwoord:
“Op 15 januari 2021 heeft u ons gevraagd informatie te geven over onze klant, de heer [belanghebbende] . Bijgaand vindt u de gevraagde informatie.
Gegevens klant
Naam : [belanghebbende]
Adres : [adres] , [woonplaats]
Geboortedatum: [in] 1977
Onze informatie over de heer [belanghebbende]
September 2017 hebben wij in totaal € 7.245,02 gestort op het bankrekeningnummer van de heer [belanghebbende] . De betaling betreft:
- de reguliere uitkering over september 2017 van bruto € 1.174,07 (netto € 995,51
- € 6.249,96 bruto/netto nabetaling over de periode 06-06-2016 t/m 31-08-2017.
(…)”
2.9.
In een brief gedateerd 27 mei 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat hij tot 27 februari 2020 was opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV).

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning alsmede het bedrag aan ingehouden en met de verschuldigde IB/PVV te verrekenen loonheffingen juist heeft vastgesteld. Verder is, zo begrijpt het Hof, in geschil welke gevolgen de opname van belanghebbende in de FSV dient te hebben.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur heeft met de overgelegde renseignementen van de gemeente [de gemeente] en het UWV zowel de omvang van de door belanghebbende in 2017 genoten inkomsten als de omvang van de op deze inkomsten ingehouden loonheffing aannemelijk gemaakt. Hetgeen belanghebbende hier tegenover heeft gesteld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen nu hij geen bescheiden, bijvoorbeeld bankafschriften of loonstrookjes, heeft overgelegd die het tegendeel aannemelijk maken.
4.2.
Of het UWV de door belanghebbende genoten bijstandsuitkering heeft vergoed aan de gemeente, zoals belanghebbende heeft gesteld, kan in het midden blijven, nu een eventuele verrekening niet afdoet aan de door de gemeente in 2017 aan belanghebbende overgemaakte bedragen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het UWV vervolgens deze bedragen in mindering heeft gebracht op het bedrag van € 10.946, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2017 minder Wajong-uitkering heeft genoten dan door het UWV is gerenseigneerd.
4.3.
Ter zake van de door belanghebbende in 2017 genoten inkomsten is door de inhoudingsplichtigen te weinig loonheffing ingehouden. Het staat de Inspecteur vrij dit te corrigeren in de heffing IB/PVV over dat jaar (vergelijk Hoge Raad 30 mei 1990, nr. 26 203, ECLI:NL:HR:1990:ZC4298, BNB 1990/208).
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur “binnen 6 weken” een aanslag had moeten opleggen. Op grond van artikel 11, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag door verloop van drie jaren (eventueel te vermeerderen met de periode van uitstel) na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De belastingschuld is ontstaan na afloop van het jaar 2017, derhalve op 1 januari 2018, zodat de Inspecteur de aanslag (gedateerd 21 januari 2020) tijdig heeft opgelegd, te weten binnen deze termijn van drie jaren.
4.5.
De gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in de FSV. De FSV voldeed niet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG), zodat de door deze regeling beoogde bescherming van de persoonlijke levenssfeer is geschaad. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot een verlaging van een – op zichzelf bezien juist berekende – aanslag (vergelijk Hoge Raad 10 december 2021, nummer 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748). De Inspecteur heeft verder een screenshot van de in het computersysteem ABS opgenomen uitworpreden van de aangifte van belanghebbende overgelegd. Als uitworpreden is vermeld: “H290 FLG-loon hoger dan aangegeven. Aangifte totaal loon (10.946) LH (715). FLG loon (17655) Loonheffing (16655) (AR 5)”. Het Hof acht aannemelijk dat de aangifte van belanghebbende is uitgeworpen en gecontroleerd vanwege het forse verschil tussen het aangegeven fiscale loon en het gerenseigneerde fiscale loon. Het Hof acht het niet aannemelijk dat de controle (mede) is voortgevloeid uit een risicoselectie die (mede) is gebaseerd op de opname van belanghebbende in de FSV, zodat, ongeacht wat omtrent belanghebbende is opgenomen in de FSV, niet kan worden geoordeeld dat de controle is gebaseerd op een risicoselectiecriterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.