In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank had de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 van belanghebbende vernietigd, omdat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel zou hebben geschonden. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 677, zonder dat zij was uitgenodigd om aangifte te doen. Belanghebbende, die in 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, had bezwaar aangetekend tegen de aanslag, maar dit werd door de Inspecteur afgewezen. De Rechtbank oordeelde dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat andere belastingplichtigen in vergelijkbare situaties wel waren uitgenodigd tot het doen van aangifte.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak beoordeeld. Het Hof concludeert dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag de Wet IB 2001 correct heeft toegepast. Het Hof stelt vast dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat de Inspecteur het beleid dat belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken niet worden uitgenodigd tot het doen van aangifte, ook op belanghebbende heeft toegepast. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden, omdat de wetgeving en het beleid van de Belastingdienst in overeenstemming zijn met de regels van de Wet IB 2001. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en bevestigt de aanslag en de beschikking belastingrente.