ECLI:NL:GHARL:2022:7495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
200.313.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinshereniging en zorgvuldigheidseisen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verblijvende op een onbekend adres in Turkije, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 13 mei 2022, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] werd verleend. De vader, eveneens verblijvende in Turkije, is als belanghebbende aangemerkt. De zaak is behandeld in het kader van civiel recht en personen- en familierecht.

De kinderrechter had eerder besloten tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen waren over de veiligheid en de opvoeding van het kind. De ouders verblijven sinds februari 2022 in Turkije, wat de uitvoering van de machtiging bemoeilijkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 hebben de ouders verklaard dat zij inmiddels zijn getrouwd en dat het goed gaat met hen en [de minderjarige].

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben niet voldoende inzicht gegeven in hun situatie en de GI heeft geen zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof benadrukt het belang van de veiligheid van het kind en de noodzaak van nader onderzoek naar de situatie van de ouders. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor een beperkte duur van drie maanden noodzakelijk geacht, om de continuïteit van de zorg voor [de minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.072
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 537940)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoekster] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A. Tahavol te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te ’s-Gravenhage.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de kinderrechter) van 13 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een beroepschrift met producties, ingekomen op 7 juli 2022;
- een journaalbericht namens mr. Tahavol van 18 juli 2022 waarin is verzocht een psycholoog als getuige tijdens de mondelinge behandeling te doen horen;
- een brief van het hof 19 juli 2022 waarbij het verzoek van mr. Tahavol is afgewezen.
2.2
Het hof heeft op de mondelinge behandeling van 21 juli 2022 deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaken met de zaaknummers 200.311.632 (hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 februari 2022) en 200.311.673 (hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2022). Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat alles wat in de procedures met de andere twee zaaknummers is ingebracht en naar voren is gebracht, ook in deze procedure wordt meegenomen.
De ouders hebben via een beeldbelverbinding (Teams) deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De advocaat van vader was aanwezig en voor de moeder was mr. Sneper aanwezig, die waarnam voor mr. Tahavol. Namens de raad was een vertegenwoordiger aanwezig. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers aanwezig.
Mr. Sneper heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats1] . Sinds 12 februari 2022 hebben de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
Zij verblijven op dit moment met [de minderjarige] in Turkije.
3.2
Op 10 februari 2022 heeft de raad een rapport uitgebracht. De conclusie in het raadsrapport is dat voor [de minderjarige] een ondertoezichtstelling nodig is en, zolang de moeder met [de minderjarige] bij haar grootouders verblijft, er geen uithuisplaatsing nodig is.
3.3
Op 14 februari 2022 is de moeder weggegaan bij haar grootouders en met [de minderjarige] naar Turkije gegaan om zich bij de vader te voegen. De raad heeft een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht.
Bij beschikking van 16 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 mei 2022 en een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot 16 maart 2022. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
De GI heeft geen uitvoering gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing omdat de ouders met [de minderjarige] in Turkije op een onbekend adres verblijven.
3.4
De GI heeft de ouders op 21 februari 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“Samen Veilig Midden-Nederland geeft u de volgende aanwijzing.- moeder dient zo spoedig
mogelijk, dat wil zeggen met een eerstvolgende vlucht, met [de minderjarige] terug te keren naar
Nederland en [de minderjarige] aan de gezinsvoogd te overhandigen, zodat uitvoering kan worden
gegeven aan de machtiging uithuisplaatsing. Op vrijdag 25 februari 2022 staat een zitting
gepland, wordt u als ouders gehoord en zal de kinderrechter besluiten of de uithuisplaatsing
wordt verlengd. De insteek van SAVE is om [de minderjarige] op een veilige en stabiele plek onder te
brengen en vanuit de uithuisplaatsing te onderzoeken of een moeder-kind traject mogelijk is”.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 28 februari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 16 maart 2022 tot 16 mei 2022 en de schriftelijke aanwijzing van 21 februari 2022 bekrachtigd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6
Op 20 april 2022 heeft de raad een aanvullend rapport uitgebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 13 mei 2022 (waartegen de beide ouders hoger beroep hebben ingesteld) heeft de kinderrechter:
- [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 mei 2022 tot 13 mei 2023;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg
verleend voor de duur van 3 maanden, met ingang van de datum van tenuitvoerlegging van de machtiging;
- geconstateerd dat deze machtiging vervalt als niet binnen drie maanden na heden dus uiterlijk 13 augustus 2022, gestart zijn met de tenuitvoerlegging;
- de behandeling van het verzoek voor het overige pro forma aangehouden tot een nader te
bepalen zitting, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder
dienen te worden opgeroepen;
- de GI verzocht om binnen drie weken na effectuering van de machtiging uithuisplaatsing de rechtbank daarover te informeren, voorzien van een korte update;
- de GI verzocht om uiterlijk vijf dagen voor de nader te bepalen zitting de rechtbank te voorzien van een uitgebreider verslag van de stand van zaken.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te bepalen dat de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] , wordt vernietigd.
II. subsidiair een beslissing te nemen die het hof onderhavige geval juist acht.
4.3
De GI heeft mondeling verweer gevoerd en het hof gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 13 augustus 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van
13 mei tot 13 augustus 2022 te laten toetsen. Aan haar behoort niet procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels (bij het geven van deze beschikking) is verstreken.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de door de GI verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft uitgesproken. De verlenging was, ook volgens het hof, op dat moment nodig om de continuïteit van en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te waarborgen. Er waren, zeker die eerste periode toen de moeder met [de minderjarige] net naar Turkije was vertrokken, erg veel zorgen en onduidelijkheden, vooral over de relatie en dynamiek tussen de ouders. Ook waren er zorgen over de weerbaarheid en stabiliteit van de moeder.
5.4
Voorop staat dat de GI een belemmerd zicht had op de juistheid van de verklaringen van de moeder, en van haar familieleden, over het huiselijk geweld en de druk vanuit de vader op haar. De moeder heeft op meerdere momenten verklaringen afgelegd over huiselijk geweld en druk vanuit de vader op haar, laatstelijk vrij uitgebreid op 27 januari 2022 bij de Jeugdbeschermingstafel, ten overstaan van onder meer meerdere hulpverleners. Veilig Thuis onderschreef dat bij de moeder letsel was gezien, en verder staat vast dat de vader in het verleden is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten. Hoewel deze veroordelingen in het verleden liggen, zoals de vader benadrukt, is voorstelbaar dat – zolang de GI geen inzicht heeft verkregen in de achterliggende redenen van de verklaringen van de moeder, waarop de moeder later is teruggekomen – er zorgen zijn over [de minderjarige] .
Dit geldt temeer waar de ouders sinds februari 2022 met hem in Turkije verblijven en de afstand is vergroot, waardoor het contact met de GI nog meer wordt bemoeilijkt.
De vader heeft in het aanvullende raadsonderzoek uitgebreider met de raad gesproken. Hij heeft de aantijgingen van de moeder aan zijn adres gemotiveerd weersproken, maar daar tegenover onder meer verklaard dat de moeder licht verstandelijk beperkt is en hij zich juist zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder.
De verklaringen die de ouders over en weer hebben afgelegd, maken het voor de GI lastig om overzicht te krijgen van wat er wel en niet daadwerkelijk is gebeurd, en ze nemen de zorgen over [de minderjarige] niet weg.
5.5
Daarnaast speelt ook de vraag naar de afhankelijkheid van de moeder en de druk die zij ervaart van anderen. De moeder heeft in de voorgaande maanden meerdere tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waarbij ze later vaak verklaarde dat zij dit onder druk van anderen had gedaan. Aanvankelijk verklaarde zij dat zij onder druk stond van de vader en diens familie en dat zij werd uitgebuit en mishandeld. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij onder druk van haar grootmoeder had verklaard over mishandelingen door de vader.
Ten slotte ervoer zij druk van de GI en is zij met [de minderjarige] naar de vader in Turkije vertrokken.
5.6
Het hof begrijpt dat de GI bezorgd was, en is, over de vraag welk effect dit alles (potentieel) heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] . De grootste zorg van de GI is wat hij hiervan meekrijgt en hoe het gaat met de hechting en ontwikkeling van [de minderjarige] . De gecreëerde afstand vormt echter een groot probleem om hierop echt zicht te krijgen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat zij inmiddels op 5 juli 2022 zijn getrouwd naar Turks recht en dat het goed gaat met hen en [de minderjarige] . Ter onderbouwing van deze laatste stelling hebben zij meerdere stukken (verklaringen en foto’s) overgelegd. De moeder heeft toegelicht dat het consultatiebureau in Turkije tevreden is. Het hof en de bij de mondelinge behandeling aanwezigen hebben ook, via de beeldverbinding met de moeder, een op het oog gezonde baby [de minderjarige] gezien.
De ouders stellen dat zij therapie volgen en dat zij dit ook in Nederland willen (blijven) doen. De moeder heeft een psychologisch rapport over haar in het geding gebracht en een toelichting gegeven op de door de psycholoog over haar gedane uitspraken. Deze psycholoog constateert geen kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis of borderline, De moeder is volgens de psycholoog therapietrouw. Ook de vader heeft een psychologisch rapport over hem in het geding gebracht. Deze psycholoog constateert bij hem geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een passief-agressieve, een paranoïde, een anti-sociale of een narcistische persoonlijkheidsstoornis of een aandachts- of concentratiestoornis.
De ouders willen hiermee aantonen dat zij samen een veilige opvoedomgeving kunnen bieden aan [de minderjarige] , maar zij willen pas naar Nederland terugkomen als er geen machtiging tot uithuisplaatsing meer ligt.
5.7
Het hof is van oordeel dat, hoewel de ouders nu getrouwd zijn en weer samen met [de minderjarige] een gezin vormen, en zij enig inzicht hebben gegeven over hun huidige situatie, dit nog niet alle zorgen wegneemt mede gelet op de hiervoor beschreven voorgeschiedenis. [de minderjarige] is een heel jong en kwetsbaar kind dat volledig afhankelijk is van zijn ouders. [de minderjarige] kan zichzelf niet onttrekken aan een onveilige situatie en is nog niet in staat daar iets over te zeggen (pre-verbale fase). Het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige] en nader onderzoek naar de situatie rond de ouders heeft nog steeds prioriteit. Dit alles maakt dat het hof tot het oordeel komt dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een (beperkte) duur van drie maanden nodig was.
5.8
Ten slotte overweegt het hof dat tijdens de mondelinge behandeling met alle belanghebbenden is gesproken over de ‘patstelling’ die lijkt te zijn ontstaan. De ouders willen samen laten zien dat zij voor [de minderjarige] kunnen zorgen, maar komen pas terug als er geen machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dreigt. De GI heeft toegelicht dat de machtiging niet kan worden ten uitvoer gelegd zo lang de ouders met [de minderjarige] in Turkije zijn. Het hof kan zich voorstellen dat de GI en de ouders zo spoedig mogelijk met elkaar in gesprek gaan om te bewerkstelligen dat de ouders met [de minderjarige] kunnen terugkeren naar Nederland, zoals zij willen en om te bereiken dat de GI in ieder geval weer zicht krijgt op het gezin en in het bijzonder op [de minderjarige] en zijn ontwikkeling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
13 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.L. van der Bel en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.