ECLI:NL:GHARL:2022:7493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.632
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsveiligheid en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader en moeder van [de minderjarige] zijn in deze procedure betrokken, waarbij de vader in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 februari 2022. De kinderrechter had een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die inging op 16 maart 2022 en geldig was tot 16 mei 2022. De ouders verblijven op dat moment in Turkije, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitvoering van de machtiging.

De zaak is ontstaan na zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] en de moeder, die eerder aangaf mishandeld te zijn door de vader. De raad voor de kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin werd geadviseerd om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing aan te vragen. De kinderrechter heeft deze verzoeken ingewilligd, maar de ouders hebben hiertegen hoger beroep aangetekend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 hebben de ouders via een beeldbelverbinding deelgenomen. De vader verzoekt om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter, terwijl de raad en de gecertificeerde instelling (GI) verweer voeren en verzoeken om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld, rekening houdend met de veiligheid van [de minderjarige] en de wisselende verklaringen van de moeder.

Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing rechtmatig is verleend, gezien de ernstige zorgen over de veiligheid van [de minderjarige]. De bestreden beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.632
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 534963)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te ’s-Gravenhage,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder] ,
verblijvende op een onbekend adres te Turkije,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A. Tahavol te Baarn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna ook: de kinderrechter) van
28 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen in deze zaak:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 mei 2022;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Tahavol van 7 juli 2022 waarin hij zich stelt als advocaat voor de moeder;
- een brief van 13 juli 2022 van mr. Schipper-Heikens met producties 17 tot en met 22;
- een brief van 18 juli 2022 van mr. Schipper-Heikens, met producties 18 tot en met 23;
- een journaalbericht namens mr. Tahavol van 18 juli 2022 met acht producties;
2.2
Het hof heeft op de mondelinge behandeling van 21 juli 2022 deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaken met de zaaknummers 200.311.637 (hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2022) en 200.313.072 (hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2022).
De ouders hebben via een beeldbelverbinding (Teams) deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De advocaat van vader was aanwezig en voor de moeder was mr. Sneper aanwezig, die waarnam voor mr. Tahavol. Namens de raad was een vertegenwoordiger aanwezig. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers aanwezig.
Mr. Sneper heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats1] . Sinds 12 februari 2022 hebben zij samen het gezag over [de minderjarige] .
Zij verblijven op dit moment met [de minderjarige] in Turkije.
3.2
Op 10 februari 2022 heeft de raad een rapport uitgebracht. De conclusie in het raadsrapport is dat voor [de minderjarige] een ondertoezichtstelling nodig is en, zolang de moeder met [de minderjarige] bij haar grootouders verblijft, er geen uithuisplaatsing nodig is.
3.3
Op 14 februari 2022 is de moeder weggegaan bij haar grootouders en met [de minderjarige] naar Turkije gegaan om zich bij de vader te voegen. De raad heeft een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht.
Bij beschikking van 16 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 mei 2022 en een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot 16 maart 2022. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
De GI heeft geen uitvoering gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing omdat de ouders met [de minderjarige] in Turkije op een onbekend adres verblijven.
3.4
De GI heeft de ouders op 21 februari 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“Samen Veilig Midden-Nederland geeft u de volgende aanwijzing.- moeder dient zo spoedig
mogelijk, dat wil zeggen met een eerstvolgende vlucht, met [de minderjarige] terug te keren naar
Nederland en [de minderjarige] aan de gezinsvoogd te overhandigen, zodat uitvoering kan worden
gegeven aan de machtiging uithuisplaatsing. Op vrijdag 25 februari 2022 staat een zitting
gepland, wordt u als ouders gehoord en zal de kinderrechter besluiten of de uithuisplaatsing
wordt verlengd. De insteek van SAVE is om [de minderjarige] op een veilige en stabiele plek onder te
brengen en vanuit de uithuisplaatsing te onderzoeken of een moeder-kind traject mogelijk is”.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 februari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 16 maart 2022 tot 16 mei 2022 en de schriftelijke aanwijzing van 21 februari 2022 bekrachtigd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6
Op 20 april 2022 heeft de raad een aanvullend rapport uitgebracht.
3.7
Bij beschikking van 13 mei 2022 (waartegen de beide ouders hoger beroep hebben ingesteld) heeft de kinderrechter vervolgens: :
- [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 mei 2022 tot 13 mei 2023;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg
verleend voor de duur van 3 maanden, met ingang van de datum van tenuitvoerlegging van de machtiging;
- geconstateerd dat deze machtiging vervalt als niet binnen drie maanden na heden dus uiterlijk 13 augustus 2022, gestart zijn met de tenuitvoerlegging;
- de behandeling van het verzoek voor het overige pro forma aangehouden tot een nader te
bepalen zitting, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder
dienen te worden opgeroepen;
- de GI verzocht om binnen drie weken na effectuering van de machtiging uithuisplaatsing de rechtbank daarover te informeren, voorzien van een korte update;
- de GI verzocht om uiterlijk vijf dagen voor de nader te bepalen zitting de rechtbank te voorzien van een uitgebreider verslag van de stand van zaken.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep gaat alleen over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
De vader verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter van 28 februari 2022 met betrekking tot de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van 16 maart 2022 tot 16 mei 2022, te vernietigen. De moeder is het eens met het verzoek van de vader.
4.2
De raad voert verweer en vraagt het hof het verzoek van vader af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking. De GI sluit zich aan bij het verweer van de raad en heeft eveneens gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 16 mei 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 3 september 2021 tot 16 mei 2022 te laten toetsen. Aan hem behoort niet procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
De machtiging tot uithuisplaatsing is in de wet geregeld. Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de machtiging ook door de raad worden verzocht, zoals hier is gebeurd.
5.3
Op grond van de schriftelijke stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het eerste raadsrapport blijkt dat de moeder op 14 december 2021 met de politie heeft gebeld en heeft gezegd dat zij was mishandeld door de vader en dat [de minderjarige] daarvan getuige was geweest. De moeder is vervolgens met [de minderjarige] naar haar grootouders gegaan en er werd een huisverbod procedure tegen de vader opgestart. Moeder heeft een zogenoemde ‘AWARE’ (draagbaar alarm)gekregen op 23 december 2021.
Op 27 januari 2022 is er een overleg geweest bij de Jeugdbeschermingstafel en heeft de moeder, ten overstaan van haar grootvader, een politiemedewerker, een medewerker van Veilig Thuis, de jeugdbeschermer, iemand van het Crisis Interventie Team en een hulpverlener, meerdere verklaringen over de vader afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij vaak is mishandeld door vader. Zij heeft concrete voorbeelden genoemd. De moeder heeft ook verklaard dat zij jarenlang in een afhankelijkheidsrelatie heeft gezeten met de vader, waarbij hij druk op haar uitoefende om te werken als webcamgirl en prostituee. Iedere keer als zij weg probeerde te gaan bij vader en daarna weer terugkwam, waren de mishandelingen volgens haar veel forser. Veilig Thuis zegt dat ze foto’s heeft gezien van letsel bij de moeder: een geel oog en plekken op de arm.
De moeder benadrukte dat ze onvoldoende weerbaar is. Ook vertelde ze dat ze bang is voor represailles vanuit de vader. In 2019 heeft zij aangifte tegen vader gedaan van mensenhandel, maar deze aangifte heeft zij weer ingetrokken. Volgens de politie was dat onder druk en uit angst voor vader.
De raad heeft het Justitieel Documentatie Systeem (IDS) geraadpleegd waaruit bleek dat de vader op 20 juli 2010 is veroordeeld voor mensenhandel en dat hij hiervoor een
straf van negen maanden jeugddetentie heeft gekregen. Op 20 april 2012 is de vader veroordeeld voor diefstal met geweld en bedreiging, mensenhandel en bedreiging en is veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf. En op 28 december 2017 is de vader veroordeeld voor huiselijk geweld en vernieling en heeft daarvoor een gevangenisstraf gekregen van drie weken, met een contactverbod van twee jaar.
De raad heeft de vader, die op dat moment nog geen gezag had over [de minderjarige] , op 3 februari 2022 gesproken naar aanleiding van het concept-rapport. De vader was het eens met de ondertoezichtstelling, maar wilde de gehele familie bij het onderzoek betrekken. De vader stelt dat het rapport een eenzijdige weergave van de verklaringen van de moeder was. De vader heeft tegen de raad gezegd dat hij het vervelend vindt dat hij door zijn justitiële voorgeschiedenis wordt veroordeeld om dingen die hebben gespeeld tijdens zijn minderjarigheid en/of oude zaken. De vader heeft tegenover het Crisis Interventie Team verklaard dat de moeder licht verstandelijk en psychisch beperkt is en dat hij zorgen heeft over de veiligheid van zijn kind. Dat laatste heeft hij ook aan de raad verteld.
5.4
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat er begin dit jaar ernstige zorgen waren over de veiligheid van [de minderjarige] en de moeder.
Gelet op de verklaringen van de moeder over de onveilige situatie bij de vader voor haar en [de minderjarige] , zijn in het kader van crisis interventie door het CIT met haar veiligheidsafspraken gemaakt. Deze afspraken hielden onder meer in dat [de minderjarige] opgroeit in een veilige omgeving, waarbij hij geen getuige is van oplopende spanningen en ruzies of escalaties tussen ouders. Dat de vader op dat moment nog niet in het onderzoek was betrokken, vind het hof gezien de zeer zorgelijke verhalen van de moeder en haar familie, de leeftijd van [de minderjarige] , de prioriteit bij zijn veiligheid en het gegeven dat de vader op dat moment geen gezag had, niet onzorgvuldig. Bovendien adviseerde de raad aanvankelijk alleen om een ondertoezichtstelling uit te spreken.
Op 14 februari 2022 hebben de ouders echter gezamenlijk gezag over [de minderjarige] geregeld en is de moeder naar Turkije vertrokken, waar de vader al enige tijd verbleef. Toen de moeder verdwenen was en zich (dus) niet aan de veiligheidsafspraken hield, heeft de raad een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Op dat moment was de situatie te onveilig en moest volgens de raad vanuit een neutrale situatie een inschatting worden gemaakt of de moeder in de toekomst in staat zou zijn de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. Gelet op de ernst van de zorgen was een minder verstrekkende maatregel volgens de raad niet mogelijk.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de moeder haar eerdere verklaringen ingetrokken. Ze stelt dat zij onder invloed van een postnatale depressie en onder forse druk van (vooral) haar grootmoeder negatieve verhalen over de vader heeft verteld.
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking een complexe situatie was ontstaan, waarbij de veiligheid van [de minderjarige] voorop diende te staan. Door de wisselende verklaringen van de moeder, recent en in het verleden, waren er op dat moment grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] .
is een heel jong en kwetsbaar kind dat volledig afhankelijk is van zijn ouders. [de minderjarige] kan zichzelf niet onttrekken aan een onveilige situatie en is nog niet in staat daar iets over te zeggen (pre-verbale fase). Het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige] en nader onderzoek naar de situatie rond de ouders had de hoogste prioriteit. Dat is, gegeven de situatie en de zorgwekkende verklaring van de moeder, een begrijpelijke beslissing geweest.
5.6
Het hof acht de machtiging tot uithuisplaatsing op het moment van de beslissing van de kinderrechter daarom rechtmatig gegeven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
28 februari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.L. van der Bel en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.