In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, verzocht om de kinderalimentatie te wijzigen vanaf het moment dat zijn kind, [de minderjarige1], feitelijk bij hem is komen wonen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf die datum de verblijfsoverstijgende kosten heeft betaald. De vrouw, verweerder in hoger beroep, ging er vanuit dat het verblijf van het kind bij de man slechts tijdelijk was.
De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, die op 10 december 2021 een beschikking heeft gegeven waarin de kinderalimentatie van de man aan de vrouw op nihil werd gesteld per 1 november 2019. De man ging in hoger beroep met twee grieven, waarbij hij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en om een wijziging van de kinderalimentatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het van belang achtte dat de man niet voldoende had onderbouwd dat hij de kosten van het kind volledig voor zijn rekening nam.
Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek om kinderalimentatie ten laste van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft geen berekeningen gemaakt van zijn eigen draagkracht en die van de vrouw, wat essentieel is voor de beoordeling van de alimentatieplicht. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Daarom heeft het hof de verzoeken van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.