ECLI:NL:GHARL:2022:7481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en dwangsom tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een omgangsregeling en een dwangsom zijn vastgesteld. De vader en de moeder zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2013, over wie de moeder alleen het gezag uitoefent. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader begeleide omgang met de minderjarige zou hebben, en dat de moeder een dwangsom van € 50,- verbeurt voor elke keer dat zij zich niet aan de omgangsafspraken houdt. De vader is in hoger beroep gekomen omdat hij de hoogte van de dwangsom te laag vindt en verzoekt om een verhoging naar € 2.500,- per overtreding, met een maximum van € 250.000,-. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder zich heeft ingespannen om de omgang te regelen en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verzoek tot verhoging van de dwangsom. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de eerder vastgestelde dwangsom blijft staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.575
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 423802)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Gardeslen te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 februari 2022 en
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • een journaalbericht van mr. Gardeslen van 15 juli 2022 en
  • journaalberichten van mr. Gerrits van 14 en 25 juli 2022 met als bijlagen de processen-verbaal eerste aanleg.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013, over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Bij beschikking van 2 april 2020 heeft de rechtbank voorlopig, totdat anders wordt beslist, bepaald dat de vader gedurende tien keer met een frequentie van een keer per twee weken begeleide omgang heeft met [de minderjarige] via TussenThuis en bepaald dat de moeder een dwangsom van € 50,- verbeurt voor iedere keer dat zij zich niet aan een gemaakte omgangsafspraak houdt.
3.3
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 mei 2021 heeft de rechtbank:
  • het dictum van de beschikking van 2 april 2020 zoals is geformuleerd onder rechtsoverweging 4.1 en 4.2 gehandhaafd;
  • bepaald dat er vanaf 23 mei 2021 iedere week op zondag om 10.00 uur contact is tussen de vader en [de minderjarige] via beeldbellen;
  • bepaald dat de vader de moeder iedere maand een e-mail zal sturen met informatie over zichzelf;
  • bepaald dat de moeder, als reactie op het e-mailbericht dat zij van de vader ontvangt, de vader iedere maand een e-mail zal sturen over de gezondheid van [de minderjarige] , hoe het met haar gaat op school en over haar hobby’s, en
  • iedere verdere beslissing over de omgangsregeling aangehouden tot 1 oktober 2021.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
  • van november 2020 tot en met januari 2022: om de week met begeleiding, waarbij de duur van de omgang met de begeleiding moet worden afgestemd en bij voorkeur in die periode worden opgebouwd. Als het de moeder niet lukt om begeleide omgang te regelen, dan zal de omgang onbegeleid plaatsvinden en gedurende een dagdeel (4 uur);
  • in februari 2022: om de week een dagdeel (4 uur) zonder begeleiding;
  • in maart 2022: om de week een hele dag (10.00 tot 18.00 uur) zonder begeleiding;
  • in april 2022: om de week een hele dag en met overnachting zonder begeleiding en
  • vanaf 1 mei 2022: één keer per 14 dagen een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- bepaald dat de moeder een dwangsom van € 50,- verbeurt voor iedere keer dat zij zich niet aan de omgangsregeling onder 4.1 houdt, tot een maximum van € 1.000,- is bereikt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de door de rechtbank opgelegde dwangsom voor iedere keer dat de moeder zich niet aan de uitgesproken omgangsregeling houdt.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde dwangsom. De vader verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de dwangsom en te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 2.500,- verbeurt voor iedere keer dat zij zich niet aan de omgangsregeling zoals onder 4.1 van de bestreden beschikking is opgenomen, houdt, tot een maximum van € 250.000,- is bereikt, dan wel subsidiair de door de vader in eerste aanleg verzochte dwangsom van € 500,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-, met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De rechter heeft bij het opleggen van de dwangsom een discretionaire bevoegdheid. De rechter is volledig vrij in het bepalen van zowel de hoogte als de frequentie van de te verbeuren dwangsommen en kan rekening houden met alle omstandigheden van het geval.
5.2
Het hof is van oordeel dat de stellingen van de vader onvoldoende zijn om de moeder een hogere dwangsom op te leggen dan bij de bestreden beschikking is vastgesteld.
De vader stelt dat de moeder zich niet aan de bestreden beschikking heeft gehouden, maar het hof stelt vast op basis van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken, dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
De moeder heeft - onbetwist door de vader - gesteld dat zij na de bestreden beschikking [naam1] heeft benaderd voor de begeleiding van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en dat partijen bij [naam1] een afspraakformulier met ‘nieuwe’ afspraken hebben ondertekend. Eén van de gemaakte afspraken is dat de opbouw van de omgangsregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking kon worden losgelaten, zodra de begeleide omgang daadwerkelijk zou zijn gestart.
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder de email van [naam1] van 27 december 2021 getoond. Deze email heeft mr. Gardeslen vervolgens bij journaalbericht van 15 juli 2022 overgelegd. De vader heeft de afspraken erkend en toegelicht dat hij dit formulier heeft ondertekend omdat hij [de minderjarige] weer wilde zien.
In het licht van het vorenstaande heeft de vader onvoldoende toegelicht hoe de gevraagde verhoging van de dwangsom zich verhoudt tot de wijziging van de afspraken door partijen bij [naam1] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 22 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op
30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.