Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.313
(zaaknummer rechtbank Overijssel 272029)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.M. Prins te Groningen.
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.
2.Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 maart 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Vleuten van 21 juli 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Prins van 22 juli 2022 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- een vertegenwoordiger van de raad.
3.De feiten
3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
[de minderjarige] heeft vanaf 17 oktober 2019 tot 17 april 2022 onder toezicht gestaan.
3.3
Bij beschikking van 20 mei 2020 heeft de rechtbank Overijssel bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is en als zorg- en contactregeling vastgesteld dat de vader in een week op/week af regeling van donderdag 12.00 uur tot de daaropvolgende donderdag 12.00 uur omgang heeft met [de minderjarige] waarbij de moeder [de minderjarige] bij de vader in [woonplaats1] brengt en de vader [de minderjarige] weer bij de moeder in [woonplaats2] brengt.
4.De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen afgewezen en, met wijziging van de bij beschikking van 20 mei 2020 vastgestelde zorg- en contactregeling, de volgende regeling vastgesteld met ingang van het moment dat [de minderjarige] naar de basisschool gaat:
‘ [de minderjarige] verblijft drie van de vier weekenden in een vierweekse cyclus bij zijn vader, waarna deze cyclus zich zal herhalen, waarbij de moeder [de minderjarige] naar vader zal brengen en vader [de minderjarige] zal terugbrengen naar de moeder,
[de minderjarige] verblijft gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen bij vader, waarbij [de minderjarige] indien Pasen, Hemelvaart of Pinksteren aansluit op een contactweekend bij vader een lang weekend bij vader zal verblijven en indien deze weekenden aansluiten op een weekend van moeder, een lang weekend bij moeder zal verblijven;
de verdeling vindt voor het overige in onderling overleg plaats’
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader om, met wijziging van de beschikking van rechtbank Overijsel van 20 mei 2020,
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is en
- vast te stellen dat de moeder één weekend per twee weken omgang heeft met [de minderjarige] van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] naar de moeder brengt en de moeder [de minderjarige] weer terugbrengt bij de vader en dat voor het overige als regeling geldt zoals het in het ouderschapsplan is aangegeven,
alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
5.1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2020 definitief is vastgesteld, zodat de rechtbank het juiste juridisch kader heeft toegepast. Dat er, zoals door de vader is gesteld, in het verleden telkens is aangesloten bij de bestaande situatie, maakt dit niet anders.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Deze gewijzigde regeling kan onder andere omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben, en
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
[de minderjarige] gaat sinds januari van dit jaar naar de basisschool. Gelet op de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders kon de bestaande co-ouderschapsregeling niet langer worden gehandhaafd en is de zorg- en contactregeling tussen de ouders gewijzigd. Dat is een relevante wijziging van omstandigheden, zodat de vader in zijn verzoek zal worden ontvangen.
5.4
Het geschil van partijen betreft in de kern de vraag wie van hen beiden het meest geschikt is de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof overweegt als volgt.
5.5
Bij het bepalen van de hoofdverblijfplaats staat het belang van [de minderjarige] voorop. Hij heeft recht op stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie.
Er zijn geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en niet is gebleken dat het bij de moeder niet goed gaat met [de minderjarige] of dat de moeder tekort schiet in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Hoewel er door de school zorgen zijn geuit over het gedrag van [de minderjarige] , is niet alleen gebleken dat de moeder die zorgen adequaat oppakt, evenmin is er een verband te leggen tussen dit gedrag en het wonen bij de moeder. Ook de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is recent door de GI beëindigd, hetgeen niet zou zijn gebeurd als er (ernstige) zorgen zouden zijn over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder.
5.6
In hetgeen de vader heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Het hiervoor weergegeven belang van [de minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie is reden om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] juist niet te wijzigen, zodat het hof het verzoek van de vader daartoe zal afwijzen.
5.7
Nu het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen wordt afgewezen, komt het hof niet toe aan het verzoek van de vader om de zorg- en contactregeling tussen de ouders te wijzigen.
6.De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 30 augustus 2022 uitgesproken door J.B. de Groot in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.