ECLI:NL:GHARL:2022:7454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.295.787/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geldlening tussen ex-collega's en vrienden met betrekking tot een bedrag van € 20.000,-

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022, staat de vraag centraal of de geïntimeerde, [geïntimeerde], € 20.000,- aan de appellant, [appellant], heeft geleend of geschonken. De appellant had in eerste aanleg de rechtbank Noord-Nederland als gedaagde, terwijl de geïntimeerde als eiser optrad. Het hof heeft het tussenarrest van 18 januari 2022 overgenomen, waarin de geïntimeerde de gelegenheid kreeg om te bewijzen dat het bedrag geleend was. Na een getuigenverhoor, waarbij de geïntimeerde twee getuigen heeft laten horen, concludeert het hof dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd voor de geldlening. De verklaringen van de getuigen en het schriftelijk bewijs ondersteunen de stelling van de geïntimeerde dat het bedrag van € 20.000,- een lening betrof.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet als getuige is opgetreden en zijn verweer niet voldoende onderbouwd was. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van [naam1], die bevestigde dat hij aanwezig was bij de overeenkomst, werden als consistent en geloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat er geen overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, ondanks zijn beweringen over het ontbreken van afspraken over terugbetaling en rente. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de appellant € 20.000,- aan de geïntimeerde moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 december 2019. Het hof bekrachtigt dit vonnis en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en legt de kosten van de procedure bij de appellant, inclusief een nasalaris, vast. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.787/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 198353)
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.J. Jans, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.N. Huisman, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 januari 2022 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [geïntimeerde] twee getuigen heeft laten horen. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. [appellant] heeft afgezien van het horen van getuigen.
1.3
Daarna heeft [appellant] een akte na getuigenverhoor genomen en hebben beide partijen een memorie na enquête ingediend.
1.4
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak om?2.1 Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerde] € 20.000,- aan [appellant] heeft geleend, zoals hij stelt, of heeft geschonken, zoals [appellant] meent. In het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij het bedrag geleend heeft.2.2 [geïntimeerde] heeft twee getuigen laten horen. Het hof vindt dat [geïntimeerde] met de verklaringen van de getuigen en met het al eerder door hem ingediende schriftelijk bewijs heeft bewezen dat sprake is van een geldlening. De vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door hem uitgeleende bedrag is daarom toewijsbaar.2.3 Het hof zal deze beslissing hierna motiveren.3. De beoordeling van het geschilHet tussenarrest van 18 januari 20223.1 In het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof over de vraag of sprake is van een geldlening of een schenking het volgende overwogen:‘4.4 Dat [geïntimeerde] € 20.000,- aan [appellant] heeft betaald, staat niet ter discussie. [geïntimeerde] heeft zijn stelling dat hij dit bedrag aan [appellant] heeft geleend voldoende onderbouwd. Hij heeft daarover tijdens de mondelinge behandelingen bij de rechtbank en bij het hof logische verklaringen afgelegd. Bovendien vindt zijn stelling steun in de omschrijving van de betaling per bank. Dat het begrip “doorlopend krediet” wordt gebruikt, wijst niet in een andere richting. [geïntimeerde] is immers een particulier, geen jurist, zodat begrijpelijk is dat hij niet de juridisch juiste omschrijving heeft gebruikt.4.5 [geïntimeerde] beroept zich ook nog op een schriftelijke verklaring, die volgens hem afkomstig is van [naam1] . Het hof kent geen betekenis toe aan deze verklaring, omdat gelet op het op dit punt door [appellant] gevoerde verweer onvoldoende zeker is dat deze verklaring, die afkomstig lijkt te zijn van een niet bestaand e-mailadres (hotnail.com), inderdaad van deze [naam1] is.4.6 Het verweer van [appellant] is ook behoorlijk onderbouwd. De door [appellant] tijdens de beide zittingen afgelegde verklaringen zijn eveneens logisch; ze zouden, net als de verklaringen van [geïntimeerde] , juist kunnen zijn. Daar komt bij dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat [appellant] inderdaad aangifte heeft gedaan van een schenking van € 20.000,-. Dat wijst erop dat [appellant] ervan overtuigd was dat [geïntimeerde] hem € 20.000,- geschonken had. Indien hij daarvan niet overtuigd was, zou hij zich met de aangifte en de daaruit voortvloeiende aanslag slechts in de vingers hebben gesneden. Dat [appellant] de omschrijving op de betaling op zijn rekening niet heeft gelezen, zoals hij heeft gesteld, is bovendien niet onaannemelijk, omdat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat die omschrijving bij telebankieren pas zichtbaar wordt op het moment dat je op het bedrag klikt. Doe je dat niet, dan is alleen het bedrag zelf zichtbaar.4.7 Al met al hebben beide partijen hun juridische positie voldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken komt het aan op bewijslevering. [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank al een voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan: hij heeft aangeboden [naam1] als getuige te horen. Bij het hof heeft hij dit bewijsaanbod herhaald door uitdrukkelijk te verwijzen naar het bij de rechtbank gedane bewijsaanbod. Het hof zal [geïntimeerde] dan ook toelaten tot bewijslevering.’De bewijswaardering3.2 [geïntimeerde] heeft zichtzelf (als partijgetuige) en de eerder genoemde [naam1] als getuige laten horen. [geïntimeerde] heeft als partijgetuige bevestigd wat hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof op 21 december 2021 al had verklaard. Die verklaring komt erop neer dat [appellant] vanwege zijn echtscheiding geld nodig had en dat [geïntimeerde]€ 300.000,- zou ontvangen van defensie, dat [geïntimeerde] [appellant] € 30.000,- heeft geleend, waarvan € 20.000,- per bank is betaald, dat er geen afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van terugbetaling en dat een rentepercentage van 6% per maand (maar dat zou ook per jaar kunnen zijn) is afgesproken. Tijdens zijn verhoor als (partij)getuige heeft [geïntimeerde] daaraan toegevoegd dat ongeveer een maand voor 25 september 2018 is afgesproken dat [appellant]€ 30.000,- van hem kon lenen en dat [appellant] zou opzoeken wat een passend rentepercentage was. Toen [geïntimeerde] aan [appellant] liet weten dat hij het geld van defensie had ontvangen, belde [appellant] [geïntimeerde] op 25 september 2018 op met de vraag of [geïntimeerde] hem € 30.000,- kon betalen op basis van de eerder gemaakte afspraak. Enkele minuten later was hij al bij [geïntimeerde] in de woning van [naam1] , bij wie [geïntimeerde] inwoont. [geïntimeerde] heeft daarover onder meer verklaard:“Die avond bleek dat [appellant] niet het hele bedrag van € 30.000,-- per bank wilde ontvangen, maar dat hij het bedrag wilde splitsen in een bedrag van € 20.000,-- per bank en € 10.000,-- contant. Van het bedrag van € 10.000,-- wilde hij onder meer een scooter kopen. Ik heb die avond dus € 20.000,-- overgemaakt. Daar was [appellant] bij aanwezig, en [naam1] trouwens ook. De omschrijving bij het overmaken heb ik met [appellant] besproken. Hij was het daarmee eens. Het rentepercentage was ook van hem afkomstig.(…) De voorwaarden waaronder het geld werd overgemaakt hebben [appellant] en ik, zoals gezegd, in aanwezigheid van [naam1] besproken”3.3 [naam1] heeft als getuige het volgende verklaard:“De heer [geïntimeerde] woont bij mij in huis. Dat was ook in 2018 het geval.

U vertelt mij dat er in het procesdossier een verklaring van mij zit. Dat is productie 2 bij de inleidende dagvaarding. U laat mij die verklaring zien. Die verklaring is inderdaad van mij. Ik heb de verklaring opgesteld. De handgeschreven plaatsnaam, datum en mijn eigen naam, en ook het telefoonnummer op die verklaring (mijn telefoonnummer) heb ik erop geplaatst. Het is mijn handschrift. De handtekening eronder is ook van mij. Ik blijf bij die verklaring. Wat daar staat is waar.
In aanvulling op die verklaring merk ik op dat [appellant] op een avond bij mij thuis kwam. Ik kende hem toen nog niet, maar zag hem voor het eerst. [geïntimeerde] en [appellant] bespraken toen dat [appellant] € 30.000,-- van [geïntimeerde] zou lenen. Dat gesprek vond in mijn woonkamer plaats. ik zat erbij en kon dus horen wat ze bespraken. Ze bespraken dat [appellant] € 20.000,-- per bank zou ontvangen en € 10.000,-- contant. Het ging daarbij om een lening. Het woord lening is in het gesprek meerdere keren gevallen. Het bedrag van € 20.000,-- heeft [geïntimeerde] die avond tijdens dat gesprek overgemaakt. [appellant] was daar nog bij en ik zat er ook bij. Hoe het bedrag werd overgemaakt, of dat via de laptop ging of via de telefoon van [geïntimeerde] , weet ik niet meer.
In mijn verklaring geef ik aan dat dit alles plaatsvond op 25 september 2018. Die datum heb ik nagezocht toen ik de verklaring opstelde. Volgens mij heb ik dat gedaan door bij [geïntimeerde] na te vragen op welke datum het bedrag van € 20.000,-- is overgemaakt.
Na het bewuste gesprek heb ik [appellant] nog een paar keer, ik denk een keer of drie, gezien. Hij kwam aan de deur om de pinpas van [geïntimeerde] te halen, of om contant geld. ik heb van [geïntimeerde] begrepen dat hij ook meerdere keren met [appellant] op pad is gegaan om geld te pinnen. Ik heb ook gehoord van [geïntimeerde] dat [appellant] van het bedrag van € 10.000,-- een nieuwe scooter heeft gekocht, volgens mij ook nog een televisie. Ik kan me niet herinneren dat de aankoop van die scooter ook op de avond van dat gesprek besproken is.
Op een vraag van mr. Huisman antwoord ik dat ik me niet kan herinneren of [geïntimeerde] en [appellant] tijdens het bewuste gesprek hebben besproken wanneer het geld moest worden terugbetaald. Dat het geld moest worden terugbetaald was wel duidelijk. Het was namelijk een lening.
3.4
Het hof stelt voorop dat de verklaring van [geïntimeerde] als partijgetuige over de door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring van [geïntimeerde] strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Er moet aanvullend bewijs voorhanden zijn dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft, dat dit de verklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maakt. Daarvan is in dit geval sprake. De verklaring van [naam1] is duidelijk en komt op essentiële punten overeen met de verklaring van [geïntimeerde] zelf. Dat [geïntimeerde] bij [naam1] inwoont, betekent nog niet dat aan de verklaring van [naam1] geen betekenis toekomt, zoals [appellant] meent. Wel is er reden om de verklaring van [naam1] kritisch te beoordelen, onder meer op consistentie. De verklaring is naar het oordeel van het hof consistent en ook niet in strijd met het andere voorhanden bewijs, waaronder de verklaring van [geïntimeerde] zelf. Bovendien vindt de verklaring steun in de omschrijving die [geïntimeerde] geplaatst heeft bij de overschrijving van € 20.000,-: “
doorlopend krediet onbepaalde tijd rente van 6 procent per maand.” Hoewel het begrip doorlopend krediet juridisch niet sluitend is, brengt het in elk geval tot uitdrukking dat [geïntimeerde] , die het begrip gebruikt heeft toen hij het bedrag overmaakte, vond dat het bedrag moest worden terugbetaald en dat hij dus geen schenking maar een lening voor ogen had. Hetzelfde geldt voor de vermelding van verschuldigde rente, ook al komt niet vast te staan dat die ook is overeengekomen (zie hierna). Dat alles is weer lijn met de (partij)getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [naam1] .
3.5
Al met al vindt het hof dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat hij het bedrag van € 20.000,-, waar het in hoger beroep nog over gaat, heeft geleend (en niet geschonken) aan [appellant] . Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat [appellant] zichzelf niet als getuige heeft laten horen en de verklaringen van [naam1] en [geïntimeerde] dus niet als getuige, onder ede, heeft weersproken. Ook heeft het hof bij de waardering van het bewijs in aanmerking genomen dat het, gelet op wat aannemelijk is geworden over de relatie tussen [geïntimeerde] en [appellant] - ze waren ex-collega’s en vrienden -, waarschijnlijker is dat [geïntimeerde] [appellant] heeft willen helpen door hem geld te lenen dan dat hij hem heeft geholpen door hem geld te schenken. [appellant] heeft niet duidelijk kunnen maken wat het motief zou kunnen zijn voor een zo vergaande vriendendienst als een schenking van € 20.000,-, toch een substantieel bedrag, ook voor iemand die net € 300.000,- heeft ontvangen.
3.6
[appellant] voert nog aan dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van de overeenkomst, omdat geen afspraken zijn gemaakt over de termijn van terugbetaling en het rentepercentage. Het hof volgt hem hierin niet. In artikel 7:129 BW is bepaald dat de overeenkomst van geldlening de kredietovereenkomst is waarbij de ene partij, de uitlener, zich verplicht aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verplicht een overeenkomstige som geld terug te betalen. Wanneer partijen hebben afgesproken dat de ene partij een geldbedrag verstrekt aan de andere partij en dat die andere partij eenzelfde geldbedrag moet terugbetalen, is al sprake van een overeenkomst van geldlening. Afspraken over de hoogte van de rente of over de termijn en de wijze van terugbetaling zijn niet vereist om te kunnen concluderen tot het bestaan van een overeenkomst van geldlening. Voor de situatie waarin uitlener en lener natuurlijke personen zijn, is in artikel 7:129c lid 1 BW zelfs bepaald dat alleen rente verschuldigd is wanneer dat schriftelijk is bedongen. Daaruit volgt al dat indien de rente niet schriftelijk is bedongen, toch een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Dat geen afspraken hoeven te worden gemaakt over het tijdstip van terugbetaling, volgt uit artikel 7:129e BW.
3.7
De conclusie is dat [geïntimeerde] het door hem te leveren bewijs ook heeft geleverd; hij heeft bewezen dat hij € 20.000,- aan [appellant] heeft geleend.
De vorderingen van [geïntimeerde]3.8 De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld om € 20.000,- aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2019. De rechtbank is er daarbij vanuit gegaan dat [geïntimeerde] € 20.000,- aan [appellant] heeft geleend, dat de rente niet schriftelijk is bedongen en dat geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling, zodat [appellant] gelet op het bepaalde in artikel 7:129e BW het door hem geleende bedrag zes weken na de opeising diende terug te betalen en hij vanaf het moment dat hij diende terug te betalen in verzuim verkeerde.
3.9
Dat [appellant] € 20.000,- geleend heeft, heeft [geïntimeerde] bewezen. Dat [appellant] daarvan uitgaande € 20.000,- aan [geïntimeerde] dient te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2019, heeft hij (overigens terecht) niet bestreden.
3.1
Gezien het voorgaande zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. De daartegen gerichte grieven van [appellant] falen. Het hof zal [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nasalaris.

4.4. De beslissing

Het hof
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2021 in het geschil tussen partijen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure bij het hof en stelt deze kosten vast op
€ 819,- aan verschotten en op € 3.342,- voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
veroordeelt [appellant] in het nasalaris van € 163,-, te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.W. Zandbergen en M. Willemse en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2022, in aanwezigheid van de griffier.