Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.Waar gaat het in deze zaak om?2.1 Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerde] € 20.000,- aan [appellant] heeft geleend, zoals hij stelt, of heeft geschonken, zoals [appellant] meent. In het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij het bedrag geleend heeft.2.2 [geïntimeerde] heeft twee getuigen laten horen. Het hof vindt dat [geïntimeerde] met de verklaringen van de getuigen en met het al eerder door hem ingediende schriftelijk bewijs heeft bewezen dat sprake is van een geldlening. De vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door hem uitgeleende bedrag is daarom toewijsbaar.2.3 Het hof zal deze beslissing hierna motiveren.3. De beoordeling van het geschilHet tussenarrest van 18 januari 20223.1 In het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof over de vraag of sprake is van een geldlening of een schenking het volgende overwogen:‘4.4 Dat [geïntimeerde] € 20.000,- aan [appellant] heeft betaald, staat niet ter discussie. [geïntimeerde] heeft zijn stelling dat hij dit bedrag aan [appellant] heeft geleend voldoende onderbouwd. Hij heeft daarover tijdens de mondelinge behandelingen bij de rechtbank en bij het hof logische verklaringen afgelegd. Bovendien vindt zijn stelling steun in de omschrijving van de betaling per bank. Dat het begrip “doorlopend krediet” wordt gebruikt, wijst niet in een andere richting. [geïntimeerde] is immers een particulier, geen jurist, zodat begrijpelijk is dat hij niet de juridisch juiste omschrijving heeft gebruikt.4.5 [geïntimeerde] beroept zich ook nog op een schriftelijke verklaring, die volgens hem afkomstig is van [naam1] . Het hof kent geen betekenis toe aan deze verklaring, omdat gelet op het op dit punt door [appellant] gevoerde verweer onvoldoende zeker is dat deze verklaring, die afkomstig lijkt te zijn van een niet bestaand e-mailadres (hotnail.com), inderdaad van deze [naam1] is.4.6 Het verweer van [appellant] is ook behoorlijk onderbouwd. De door [appellant] tijdens de beide zittingen afgelegde verklaringen zijn eveneens logisch; ze zouden, net als de verklaringen van [geïntimeerde] , juist kunnen zijn. Daar komt bij dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat [appellant] inderdaad aangifte heeft gedaan van een schenking van € 20.000,-. Dat wijst erop dat [appellant] ervan overtuigd was dat [geïntimeerde] hem € 20.000,- geschonken had. Indien hij daarvan niet overtuigd was, zou hij zich met de aangifte en de daaruit voortvloeiende aanslag slechts in de vingers hebben gesneden. Dat [appellant] de omschrijving op de betaling op zijn rekening niet heeft gelezen, zoals hij heeft gesteld, is bovendien niet onaannemelijk, omdat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat die omschrijving bij telebankieren pas zichtbaar wordt op het moment dat je op het bedrag klikt. Doe je dat niet, dan is alleen het bedrag zelf zichtbaar.4.7 Al met al hebben beide partijen hun juridische positie voldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken komt het aan op bewijslevering. [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank al een voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan: hij heeft aangeboden [naam1] als getuige te horen. Bij het hof heeft hij dit bewijsaanbod herhaald door uitdrukkelijk te verwijzen naar het bij de rechtbank gedane bewijsaanbod. Het hof zal [geïntimeerde] dan ook toelaten tot bewijslevering.’De bewijswaardering3.2 [geïntimeerde] heeft zichtzelf (als partijgetuige) en de eerder genoemde [naam1] als getuige laten horen. [geïntimeerde] heeft als partijgetuige bevestigd wat hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof op 21 december 2021 al had verklaard. Die verklaring komt erop neer dat [appellant] vanwege zijn echtscheiding geld nodig had en dat [geïntimeerde]€ 300.000,- zou ontvangen van defensie, dat [geïntimeerde] [appellant] € 30.000,- heeft geleend, waarvan € 20.000,- per bank is betaald, dat er geen afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van terugbetaling en dat een rentepercentage van 6% per maand (maar dat zou ook per jaar kunnen zijn) is afgesproken. Tijdens zijn verhoor als (partij)getuige heeft [geïntimeerde] daaraan toegevoegd dat ongeveer een maand voor 25 september 2018 is afgesproken dat [appellant]€ 30.000,- van hem kon lenen en dat [appellant] zou opzoeken wat een passend rentepercentage was. Toen [geïntimeerde] aan [appellant] liet weten dat hij het geld van defensie had ontvangen, belde [appellant] [geïntimeerde] op 25 september 2018 op met de vraag of [geïntimeerde] hem € 30.000,- kon betalen op basis van de eerder gemaakte afspraak. Enkele minuten later was hij al bij [geïntimeerde] in de woning van [naam1] , bij wie [geïntimeerde] inwoont. [geïntimeerde] heeft daarover onder meer verklaard:“Die avond bleek dat [appellant] niet het hele bedrag van € 30.000,-- per bank wilde ontvangen, maar dat hij het bedrag wilde splitsen in een bedrag van € 20.000,-- per bank en € 10.000,-- contant. Van het bedrag van € 10.000,-- wilde hij onder meer een scooter kopen. Ik heb die avond dus € 20.000,-- overgemaakt. Daar was [appellant] bij aanwezig, en [naam1] trouwens ook. De omschrijving bij het overmaken heb ik met [appellant] besproken. Hij was het daarmee eens. Het rentepercentage was ook van hem afkomstig.(…) De voorwaarden waaronder het geld werd overgemaakt hebben [appellant] en ik, zoals gezegd, in aanwezigheid van [naam1] besproken”3.3 [naam1] heeft als getuige het volgende verklaard:“De heer [geïntimeerde] woont bij mij in huis. Dat was ook in 2018 het geval.
doorlopend krediet onbepaalde tijd rente van 6 procent per maand.” Hoewel het begrip doorlopend krediet juridisch niet sluitend is, brengt het in elk geval tot uitdrukking dat [geïntimeerde] , die het begrip gebruikt heeft toen hij het bedrag overmaakte, vond dat het bedrag moest worden terugbetaald en dat hij dus geen schenking maar een lening voor ogen had. Hetzelfde geldt voor de vermelding van verschuldigde rente, ook al komt niet vast te staan dat die ook is overeengekomen (zie hierna). Dat alles is weer lijn met de (partij)getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [naam1] .
4.4. De beslissing
€ 819,- aan verschotten en op € 3.342,- voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;