ECLI:NL:GHARL:2022:7453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.309.342
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van kredietregistraties en uitvoerbaarheid bij voorraad in het kader van de AVG

In deze zaak heeft de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, die op 14 januari 2022 is uitgesproken. De rechtbank had BKR bevolen om bepaalde bijzonderheidscoderingen van kredietovereenkomsten van [geïntimeerde] in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) te verwijderen. [geïntimeerde] had BKR verzocht om de registraties te verwijderen, omdat deze in strijd zouden zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). BKR had dit verzoek afgewezen, met de stelling dat [geïntimeerde] zich tot de afzonderlijke kredietaanbieders moest wenden.

In hoger beroep heeft het hof de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof overwoog dat [geïntimeerde] belang had bij de tenuitvoerlegging van de beschikking, omdat de coderingen hem belemmerden bij het verkrijgen van financiering voor een woning en zijn onderneming. BKR voerde aan dat er nog geen volledig beeld was van de financiële situatie van [geïntimeerde] en dat de kredietregistraties bescherming boden tegen overkreditering. Het hof oordeelde echter dat BKR niet had aangetoond dat de beschikking op een kennelijke misslag berustte en dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wogen.

De beslissing van het hof houdt in dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft verder afgewezen wat verder is verzocht in het incident. Deze beschikking is gegeven op 30 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.309.342
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 391171
beschikking in het incident van 30 augustus 2022
in de zaak van
Stichting Bureau Krediet Registratie,
die is gevestigd in Tiel,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en die bij de rechtbank optrad als verweerster,
hierna BKR verder te noemen,
vertegenwoordigd door mr. H.H. de Vries,
tegen:
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
die het incident heeft ingesteld,
en die bij de rechtbank optrad als verzoeker,
hierna [geïntimeerde] verder te noemen,
vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
BKR heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 14 januari 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, met producties,
  • het verweerschrift, tevens incidenteel appel, met producties;
  • het verweerschrift in incidenteel appel.
1.2
Het hof heeft bepaald dat ten aanzien van het incidentele verzoek een beschikking wordt gegeven. In de hoofdzaak is het hof voornemens een mondelinge behandeling te bepalen.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak staat tussen partijen ter discussie of BKR de door haar geregistreerde kredieten, althans de door haar geregistreerde bijzonderheidscoderingen, in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van BKR op naam van [geïntimeerde] moet verwijderen.
2.2
[geïntimeerde] staat met een vijftal kredietregistraties in het CKI:
Naam
Typecodering
Einddatum krediet
1.
International Card Services B.V.
Bijzonderheidscodering A1 - 19-5-2015
Bijzonderheidscodering A2 - 12-3-2018
23-12-2019
2.
Qander Consumer Finance B.V.
-
1-10-2017
3.
Santander Consumer Finance B.V.
Bijzonderheidscodering A2 - 17-12-2015
Bijzonderheidscodering A3 - 19-12-2019
19-12-2019
4.
ABN AMRO Bank N.V.
Bijzonderheidscodering A1 - 13-10-2017
Bijzonderheidscodering A2 - 5-12-2015
Bijzonderheidscodering A3 - 27-12-2019
27-12-2019
5.
Stichting Credits Microfinanciering
Nederland
-
(verwacht)
30-9-2025
Daarbij is vermeld dat als er geen wijzigingen plaatsvinden van de eerste vier kredieten deze op de volgende data zullen worden verwijderd: 21 december 2024, 1 oktober 2022,
19 december 2024 en 17 december 2024.
2.3
Op 3 mei 2021 heeft [geïntimeerde] BKR verzocht om de hiervoor genoemde registraties
te verwijderen. Bij brief van 10 juni 2021 heeft BKR dat verzoek afgewezen. Als reden
daarvoor heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerde] zich met zijn verzoek moet wenden tot de
afzonderlijke kredietaanbieders die zorg hebben gedragen voor registratie in het CKI.
Volgens BKR is zij slechts verantwoordelijk voor de juiste verwerking van de
persoonsgegevens die zij van de kredietaanbieders ontvangt.
Procedure bij de rechtbank
2.4
[geïntimeerde] is een procedure bij de rechtbank gestart en heeft de rechtbank verzocht om BKR te veroordelen om primair de registraties van de kredietovereenkomsten (zoals bedoeld onder 2.2) in het CKI en de daarmee samenhangende interne registers te (doen) verwijderen. Subsidiair heeft [geïntimeerde] verzocht de bijzonderheidscoderingen bij de kredietovereenkomsten 1, 3 en 4 (zie onder 2.2), dan wel meer subsidiair de A3 coderingen bij de kredietovereenkomsten 3 en 4 (zie onder 2.2) te (doen) verwijderen. Het voorgaande heeft [geïntimeerde] verzocht op straffe van een dwangsom. Daarnaast heeft [geïntimeerde] verzocht BKR te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. [geïntimeerde] heeft aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat de registraties in strijd zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). BKR heeft verweer gevoerd.
2.5 De rechtbank heeft het primaire verzoek van [geïntimeerde] afgewezen en het subsidiaire verzoek toegewezen. BKR is bevolen binnen vijf dagen na betekening van de beschikking de door haar geregistreerde bijzonderheidscoderingen bij de kredietovereenkomsten 1, 3 en 4 (aangegaan met ICS, Santander en ABN AMRO) in het CKI van BKR op naam van [geïntimeerde] te (doen) verwijderen. Het verzoek tot het opleggen van een dwangsom en de veroordeling in de buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank afwezen. BKR is veroordeeld in de proceskosten.

3.Het oordeel van het hof in het incident

3.1
Naar aanleiding van de beschikking heeft [geïntimeerde] BKR verzocht uitvoering te geven aan de beschikking. Aan dat verzoek is door BKR geen gehoor gegeven. BKR zou wel een bijzonderheidscodering “9 Geschil” geplaatst hebben bij de registraties. [geïntimeerde] heeft in kort geding van BKR gevorderd deze codering 9 te verwijderen, hetgeen door de voorzieningenrechter is bevolen in het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 11 april 2022.
3.2 Vervolgens is BKR tegen de beschikking van de rechtbank van 14 januari 2022 in hoger beroep gekomen. Zij heeft het hof verzocht de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt verzocht om BKR te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de (bijzonderheids)codering(en) op naam van [geïntimeerde] bij de kredietovereenkomsten met ICS, Santander en ABN AMRO en BKR ertoe te veroordelen dat er geen enkele nieuwe (bijzonderheids)codering(en) op deze kredieten geplaatst mogen worden, met veroordeling van BKR in de kosten in beide instanties. Daarnaast heeft [geïntimeerde] in incident verzocht de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aangezien dit in de procedure bij de rechtbank abusievelijk niet was verzocht.
3.3
Artikel 360 lid 2, eerste volzin, Rv bepaalt dat indien een beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld, de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking alsnog in hoger beroep kan geschieden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een uitgesproken veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn. [1] Om te beoordelen of de beschikking uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard, wordt het belang van de partij die tenuitvoerlegging van de beschikking verlangt afgewogen tegen het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist. [2] Het hof gaat bij het toepassen van de hiervoor genoemde maatstaf uit van de overwegingen en beslissingen van de uitspraak van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beschikking van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.4
Met inachtneming van de voornoemde uitgangspunten wijst het hof het verzoek om de beschikking van 14 januari 2022 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toe. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat vanwege de beschikking van de rechtbank er voor BKR geen recht bestaat om de registraties van de bijzonderheidscoderingen in het CKI te handhaven. [geïntimeerde] heeft verder betoogd dat hij belang heeft bij de tenuitvoerlegging van de beschikking, zodat hij niet langer door de coderingen wordt beperkt. Dat is nu wel het geval, omdat de coderingen hem beletten om een financiering te krijgen voor de koop van een woning en voor zijn onderneming. BKR heeft aangevoerd dat er nog geen volwaardig beeld is van de financiële situatie van [geïntimeerde] en dat in de belangafweging het stelsel van kredietregistratie, te weten het beschermen van [geïntimeerde] tegen overkreditering en het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening door kredietaanbieders, moet worden meegewogen, en heeft erop gewezen dat het gevaar bestaat dat [geïntimeerde] zonder de registraties leningen aangaat. De argumenten van BKR gaan er klaarblijkelijk van uit dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Zoals hierboven aangegeven moet bij de beoordeling van dit incident echter worden uitgegaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank, tenzij er sprake is van een kennelijke misslag. Dat daarvan sprake is, heeft BKR niet gesteld. Ook heeft BKR verder niet toegelicht waarom, uitgaande van de juistheid van de beslissing van de rechtbank, toch geen uitvoering van het vonnis plaats moet vinden. BKR concludeert voor het overige tot referte. Het hof overweegt dat tegenover de door [geïntimeerde] aangevoerde belangen bij directe verwijdering van de op hem betrekking hebbende bijzonderheidscoderingen in het CKI niet is gebleken van een belang van BKR bij handhaving van de coderingen in afwachting van de uitkomst van het beroep dat zwaarder weegt. Nu ook niet is gebleken dat de beschikking berust op een kennelijke misslag, zal het hof de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.5
In de omstandigheid dat [geïntimeerde] in de procedure bij de rechtbank niet heeft verzocht de veroordelingen tot verwijdering van de coderingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ziet het hof aanleiding de kosten in het incident te compenseren. [3]
3.6
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het rekestenjournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
verklaart de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 januari 2022, voor zover het betreft de daarin uitgesproken veroordelingen van BKR uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is verzocht;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het rekestenjournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. Wattel, S.B. Boorsma en M.S.A. van Dam, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
3.HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:2005:AU2415.