ECLI:NL:GHARL:2022:7430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.285.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebreken in de uitvoering met betrekking tot geluidsoverdracht tussen woningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een woning, tegen [geïntimeerde], die als aannemer heeft gewerkt aan de woningen van [appellant] en haar vader. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerder arrest van 19 januari 2021. [appellant] stelt dat er gebreken zijn in het werk van [geïntimeerde], met name dat het geluidsniveau tussen de woningen niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. [appellant] heeft een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [geïntimeerde], waarbij de woningen zijn gerenoveerd en opnieuw gebouwd. Ze vordert schadevergoeding en een boete wegens niet-tijdige oplevering van het werk.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er sprake is van een gebrek in het werk. De geluidsoverdracht tussen de woningen is niet aangetoond, en het hof heeft geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen het handelen van [geïntimeerde] en de gestelde geluidsoverlast. Bovendien heeft [appellant] niet aangetoond dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Wat betreft de boete voor niet-tijdige oplevering, heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken.

De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het hof de mogelijkheid biedt voor [appellant] om haar vorderingen verder te onderbouwen. De beslissing van het hof is op 30 augustus 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.285.889
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 362170
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna [appellant] te noemen
vertegenwoordigd door mr. P.A.C. van Buul
tegen:
[geïntimeerde]
handelende onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna [geïntimeerde] te noemen
vertegenwoordigd door mr. K. Klaasen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 19 januari 2021 hebben op 5 maart 2021 en 7 juli 2021 enkelvoudige mondelinge behandelingen bij het hof plaatsgevonden. Daarvan zijn verslagen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd (de processen-verbaal).
1.2.
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord (met producties).

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] 3 in [woonplaats1] . [naam2] , de vader van [appellant] , is eigenaar van de woning naast die van [appellant] , aan de [adres] 1 in [woonplaats1] . Deze twee woningen waren vroeger één boerderij die dateert uit 1938 en liggen tegen elkaar aan. [adres] 1 was de woonruimte en [adres] 3 was de oude stal, een schuur, die in 1956 tot woonhuis is verbouwd. [appellant] is weduwe en erfgenaam van de in mei 2017 overleden [naam3] . [naam3] en [geïntimeerde] hebben op 1 november 2015 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Op grond van die overeenkomst is de woning van [appellant] bijna geheel opnieuw gebouwd en is de woning van haar vader gerenoveerd. [appellant] en [naam3] hebben voor het werk een ontwerp door een architect laten maken. Zij hebben [geïntimeerde] de opdracht gegeven om het werk uit te voeren conform het ontwerp van de architect (en de daarbij behorende constructieberekening van een constructeur).
2.2. Volgens [appellant] vertoont het werk van [geïntimeerde] diverse gebreken en heeft zij recht op vervangende schadevergoeding. [appellant] stelt onder meer dat zij en haar vader na de werkzaamheden aan hun woningen last hebben gekregen van geluidsoverdracht tussen hun woningen. Verder heeft [appellant] van [geïntimeerde] een boete gevorderd, omdat het werk volgens haar niet tijdig is opgeleverd. [appellant] heeft bij de rechtbank in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 51.213,-, vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan hem van een meerwerkfactuur van een bedrag van € 2.490,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
De rechtbank heeft [geïntimeerde] in conventie veroordeeld om aan [appellant] een bedrag te betalen van € 3.162,-, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] voor het overige afgewezen. De vordering van [geïntimeerde] is geheel afgewezen.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat haar vorderingen die zien op de gestelde geluidsoverdracht en de boete vanwege de niet-tijdige oplevering van het werk alsnog worden toegewezen.
3. Het oordeel van het hof
3.1.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat sprake is van een gebrek in het werk. Wat betreft de vordering van [appellant] die ziet op de boete vanwege de niet-tijdige oplevering van het werk zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen een akte te nemen.
Geluidsoverdracht is niet komen vast te staan
3.2.
[appellant] stelt dat de geluidsoverdracht tussen de woningen het gevolg is van de wijze waarop [geïntimeerde] de betonnen vloer van de woningen op de begane grond heeft aangebracht, namelijk zonder dilatatie. Volgens [appellant] mag in dit geval het geluidsniveau geproduceerd in de ene woning gemeten in een verblijfsruimte van de andere woning niet meer dan 54 dB bedragen (op grond van artikel 3.16 in verbinding met tabel 3.15 van het Bouwbesluit 2012). [appellant] betoogt dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens haar, nu het resultaat niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] haar ook ten onrechte niet gewaarschuwd dat geluidsoverdracht zou kunnen ontstaan (artikel 7:754 BW).
3.3. [appellant] onderbouwt haar betoog met een rapport van het Bureau voor Bouwpathologie BB (hierna: BB) van 12 april 2018. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:

Omschrijving van het gebrek:
Degenoemde geluidsoverdracht is waarneembaar/ hoorbaar. Het gebruik van de keuken op de begane grond en het lopen op en openen en sluiten van deuren op de 1e verdieping van woning nr. 3, is in woning nr. 1 waarneembaar/ hoorbaar. Ondergetekende is van mening dat de geluidsoverdracht als ongewenst en dus als (geluid)overlast ervaren kan worden.
Oorzaak van het gebrek:
Afgaande op fotomateriaal van uw cliënt mag gesteld worden dat het “keukengeluid” wordt overgedragen via de funderingen en de begane grondvloeren. De nieuwe fundering en de begane grondvloer van woning nr. 3 welke als grondkering moet dienen voor de dragende ondergrond onder woning nr. 1 zorgen voor contact tussen de beide woningen. Slechts na destructief onderzoek is dit punt definitief te beantwoorden/ te onderbouwen.
Doordat de zandcementdekvloeren van woning nr. 3, in eigenbeheer, niet zwevend zijn aangebracht en de harde afwerkvloer verlijmd is op de zandcementdekvloer, worden geluiden en trillingen direct hoorbaar/ doorgegeven naar woning nr. 1.
Causaal verband tussen gebrek en handelen wederpartijAfgaande op het fotomateriaal van uw cliënten mag gesteld worden dat er voor de fundering en de constructieve betonvloer, sprake is van een causaal verband tussen de klacht en het handelen van wederpartij. Voor het deel van de afwerkvloeren is er geen causaal verband tussen gebrek en handelen wederpartij.
De woongeluiden van de eerste verdieping:
De zandcementdekvloer en de harde afwerkvloer zijn niet door wederpartij maar in eigen beheer/ door derden aangebracht. Er is op dit punt dus geen sprake van een causaal verband tussen gebrek en handelen wederpartij.”
3.4.
[geïntimeerde] betwist de stellingen van [appellant] en heeft in dat kader onder meer een rapport overgelegd van Hanselman Groep van 12 februari 2020. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

1. Ongewenste geluidsoverdracht tussen beide woningen(…)
De klacht is naar ons oordeel niet op correcte wijze onderzocht door BB om de volgende redenen.
- (…) Om objectief vast te kunnen stellen of een scheidingsconstructie tussen twee woningen voldoende geluidsisolerend is, dienen de eisen die het bouwbesluit 2012 daaraan stelt, getoetst te worden.
(…)
- Het vaststellen of de constructie aan voornoemde eisen voldoet, dient te geschieden middels een meting door een daartoe deskundig persoon/bedrijf. Dat is in het huidige geval niet gedaan, waardoor geen duidelijkheid bestaat over het isolerend vermogen van de scheidingsconstructies.
- De wijze waarop volgens BB geluidsoverdracht plaatsvindt is onvoldoende inzichtelijk gemaakt, middels bijvoorbeeld schetsen/tekeningen van de scheidingsconstructie(s). Er worden door BB twee manieren van geluidsoverdracht omschreven echter deze informatie lijkt slechts gestoeld op aannames. Immers stelt BB dat destructief onderzoek nodig is om vast te stellen hoe de woningen precies aan elkaar verbonden zijn.
(…)
Gezien het ontbreken van informatie over de exacte bouwaard van de scheidingsconstructies en het ontbreken van een objectieve geluidsmeting, zijn wij op dit moment niet in staat een uitspraak te doen of al dan niet aan de geluidsisolatie-eisen wordt voldaan.”
3.5. Het hof is van oordeel dat [appellant] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende heeft onderbouwd dat het werk niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en dat daarom sprake is van een gebrek. Uit het rapport van BB kan niet worden afgeleid dat het geluidsniveau in de woningen niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Er heeft geen geluidsmeting plaatsgevonden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het geluidsniveau geproduceerd in de ene woning gemeten in een verblijfsruimte van de andere woning meer dan 54 dB bedraagt. [appellant] heeft ook overigens geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de woning niet aan het Bouwbesluit 2012 voldoet.
3.6. Ook heeft [appellant] met het rapport van BB onvoldoende onderbouwd dat de gestelde geluidsoverdracht is veroorzaakt door het handelen of nalaten van [geïntimeerde] en niet door voor haar eigen rekening komende factoren. Anders dan [appellant] stelt, is in het rapport van BB niet opgenomen dat de gestelde geluidsoverdracht wordt veroorzaakt door het ontbreken van dilatatie en dat [geïntimeerde] die dilatatie had dienen aan te brengen. Verder is van belang dat als onbetwist vaststaat dat [appellant] uit kostenoverwegingen opdracht heeft gegeven aan [geïntimeerde] om de bestaande opzet van de woningen in stand te laten en dat [geïntimeerde] alleen de zogenoemde ruwbouw van de woning heeft verzorgd. De installatiewerkzaamheden en de afbouw waren in eigen beheer van [naam3] en [appellant] . Uit het rapport van BB blijkt dat het geluidsniveau op de eerste verdieping is toegenomen door de in eigen beheer gedane werkzaamheden. Er bestaat volgens BB geen causaal verband tussen het handelen van [geïntimeerde] en de woongeluiden op de eerste verdieping. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] met het rapport van BB onvoldoende toegelicht dat de gestelde geluidsoverdracht is veroorzaakt door het handelen of nalaten van [geïntimeerde] .
3.7.
Verder stelt [appellant] dat [geïntimeerde] niet conform het ontwerp van de door haar ingeschakelde architect (en de daarbij behorende constructieberekening van de constructeur) heeft gebouwd. [appellant] stelt dat de architect aan haar het volgende heeft bericht:
“• In het funderingsadvies is aangegeven dat voor de nieuwbouw een volledig nieuwe fundering wordt gerealiseerd op mortelschroefpalen.
• Uit de constructieberekening en principes zie ik dat de balken overkragend zijn aangebracht over de laatste palen heen en dat er geen koppeling is gemaakt met de bestaande fundering (ivm geluid en scheurvorming zou dit ook niet goed zijn). Als de balken wel gekoppeld zouden moeten worden dan waren er door de constructeur op de kopse kanten van de funderingsbalken stekeinden aangegeven.
• Ter plaatse van de verdiepingsvloer is aangegeven (ook nog in een apart detail) dat ivm geluid en WBDBO na de sloop de bestaande vloerconstructie nader uitgewerkt dient te worden en aan de gemeente aangereikt moet worden. Vanuit de gemeente is de vermelding op de tekening geëist omdat dit vooraf niet te beoordelen was.”
WBDBO staat volgens [appellant] voor “Weerwaarheid Brand Doorslag Brand Overslag.”
3.8.
[appellant] heeft met dit citaat onvoldoende onderbouwd dat in het ontwerp van de architect (en de constructeur) wel een dilatatie was opgenomen. De architect heeft bij het tweede bulletpoint slechts verklaard wat uit de constructieberekening volgt en niet dat [geïntimeerde] op een andere wijze dan voorzien heeft gebouwd. Wat betreft de stelling van [appellant] dat het nader uitwerken van de vloerconstructie zoals is genoemd onder het derde bulletpoint niet heeft plaatsgevonden, overweegt het hof dat dit derde bulletpoint uitsluitend betrekking heeft op de verdiepingsvloer. Als gezegd is ten aanzien van de woongeluiden op de eerste verdieping in het rapport van BB vermeld dat geen sprake is van een causaal verband met het handelen van [geïntimeerde] .
3.9.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [appellant] . Omdat [appellant] niet voldoende concreet heeft gesteld dat het ontwerp en/of de constructieberekeningen en tekeningen een fout bevatten die voor [geïntimeerde] kenbaar tot geluidsoverdracht zou leiden, kan ook niet worden gezegd dat [geïntimeerde] [appellant] had moeten waarschuwen dat geluidsoverdracht zou kunnen ontstaan (artikel 7:754 BW).
3.10.
Het hof verwerpt het door [appellant] gedane aanbod om bewijs te leveren ten aanzien van haar stelling dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens haar. [appellant] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen in dit kader geen (voldoende concrete) feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Boete wegens niet-tijdige oplevering
3.11.
[appellant] vordert op grond van artikel 4 van de aannemingsovereenkomst een boete van € 8.000,-, omdat [geïntimeerde] het werk niet tijdig heeft opgeleverd. Anders dan [appellant] stelt, ligt de stelplicht en bewijslast wat betreft de vraag of wel of niet tijdig is opgeleverd op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv bij haar. [appellant] beroept zich namelijk op niet-tijdigheid van de oplevering.
3.12. [geïntimeerde] betwist in de memorie van antwoord dat het werk niet tijdig is opgeleverd. [geïntimeerde] onderbouwt dit verweer met WhatsApp-correspondentie tussen hem en [naam3] van 2 januari 2017, een (slot)factuur van 8 januari 2017 en een aantal andere argumenten. Hierop heeft [appellant] nog niet kunnen reageren. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om zich daarover bij akte uit te laten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
1. verwijst de zaak naar de roldatum
13 september 2022voor akte aan de zijde van [appellant] zoals bedoeld onder 3.12;
2. iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.B. Boorsma en P.E. Ernste, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.