ECLI:NL:GHARL:2022:7375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
21-000293-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor dood door schuld van een 8 maanden oude baby

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, de stiefvader van een 8 maanden oude baby, was in eerste aanleg veroordeeld voor dood door schuld, maar had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van het kind. De verdachte had verklaard dat hij in paniek was geraakt toen hij de baby slap in bed aantrof en dat hij haar had geschud om haar bij bewustzijn te brengen. Het hof oordeelde dat, hoewel het schudden van de baby aanmerkelijk onvoorzichtig was, er geen bewijs was dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de baby bewust had aanvaard. Echter, het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor dood door schuld, omdat hij door zijn onvoorzichtige handelen de dood van de baby had veroorzaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade heeft erkend, maar de immateriële schade niet heeft toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000293-21
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 januari 2021 met parketnummer 08-952156-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie en de verdachte hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. A.H.T. de Haas en mr. D. Bektesević, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van dood door schuld (het nog meer subsidiair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 436,27, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de rechtbank de teruggave aan de beslagene gelast van de op de beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen (nummers 1 tot en met 9).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen gelet op het verhandelde ter terechtzitting en omdat het komt tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 09 februari 2018, te [plaats] , [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2017) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door opzettelijk
- het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
- ( een) stomp botsende gewelds inwerking(en) op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen of te veroorzaken en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een voorwerp of oppervlakte te slaan en/of te gooien en/of
- ( een) andere geweldshandeling(en) uit te oefenen op het hoofd van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (kort daarop) is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 februari 2018 te [plaats] aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2017) , zijnde een kind dat aan zijn, verdachtes zorg was toevertrouwd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten zwaar hersenletsel) heeft toegebracht, door opzettelijk
- het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
- ( een) stomp botsende gewelds inwerking(en) op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen of te veroorzaken en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een voorwerp of oppervlakte te slaan en/of te gooien en/of
- ( een) andere geweldshandeling(en) uit te oefenen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl het feit (kort daarop) de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 09 februari 2018 te [plaats] [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2017), zijnde een kind dat aan zijn, verdachtes zorg was toevertrouwd heeft mishandeld door opzettelijk
- het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
- ( een) stomp botsende gewelds inwerking(en) op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen of te veroorzaken en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een voorwerp of oppervlakte te slaan en/of te gooien en/of
- ( een) andere geweldshandeling(en) uit te oefenen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl het feit (kort daarop) de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
nog meer subsidiair:
hij op of omstreeks 09 februari 2018 te [plaats] grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] hevig heen en weer heeft geschud (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
- ( een) stomp botsende gewelds inwerking(en) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of heeft veroorzaakt en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een voorwerp of oppervlakte heeft geslagen en/of gegooid en/of
- ( een) andere geweldshandeling(en) heeft uitgeoefend op het hoofd van die [slachtoffer] , waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] (kort daarop) is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich – op nader in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden – op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag. Uit de deskundigenrapporten volgt dat de letsels waaraan [slachtoffer] is overleden, door verdachte zijn toegebracht. Hij heeft [slachtoffer] gedurende enige tijd en met kracht zodanig geschud, dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden. Dat de kans dat [slachtoffer] , een zeer jonge en kwetsbare baby, als gevolg van dergelijke handelingen zou overlijden aanmerkelijk is, is een feit van algemene bekendheid. Verdachte wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer] , wist dat voorzichtig met hem moest worden omgegaan en heeft de aanmerkelijke kans op de dood dus bewust aanvaard. Het krachtig door elkaar schudden van [slachtoffer] kan, in het bijzonder gelet op de aard van deze gedraging, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer] , dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Dat verdachte in paniek was en 112 heeft gebeld, dat hij van [slachtoffer] zou houden en verdriet heeft, zijn geen contra-indicaties voor het aannemen van voorwaardelijk opzet. Volgens de advocaten-generaal is de conclusie dan ook dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] en dat dus sprake is geweest van doodslag. Het beroep van de verdediging op psychische overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld dient te worden verworpen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – op nader in de pleitnota genoemde gronden – primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. In hoger beroep wordt niet langer bestreden dat het letsel dat verdachte [slachtoffer] heeft toegebracht het intreden van de dood heeft veroorzaakt. Toch kan dit niet leiden tot een bewezenverklaring van enige variant van de tenlastelegging. Uitgegaan moet worden van de verklaring die verdachte vanaf het begin heeft afgelegd. Deze verklaring komt er in de kern op neer dat verdachte [slachtoffer] onwel op zijn buik in bed heeft aangetroffen, dat hij vervolgens in paniek is geraakt en dat hij [slachtoffer] heeft geschud om hem bij bewustzijn te brengen. Deze verklaring vindt steun in grote delen van het dossier. Van iemand die compleet in paniek is als hij [slachtoffer] aantreft, kan niet worden gezegd dat hij wetenschap had van een aanmerkelijke kans en kan al helemaal niet worden geconcludeerd dat hij die kans heeft aanvaard. Volgens de verdediging kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Evenmin kan, gelet op de feitelijke toedracht en de conclusie dat verdachte geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans, worden bewezen dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd, indien het hof oordeelt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, verdachte een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld en/of psychische overmacht toekomt.
Oordeel van het hof
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het hof neemt tevens de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen over, met een enkele aanvulling/verbetering.
1.
Inleiding [1]
Op 9 februari 2018 om 19:26 uur is een melding bij de meldkamer van 112 binnengekomen. [2] Verdachte, de stiefvader van de toen 8,5 maanden oude [slachtoffer] , meldde (deels huilend): “hij haalt helemaal geen adem meer. Hij lag op zijn buik in zijn bedje en er komt geen geluid uit, niks meer. Hij is helemaal, helemaal slap (...) maar maak haast hij is helemaal slap en ik weet niet wat ik moet”. [3]
De lijn bleef open staan en te horen is dat verdachte vervolgens tegen [moeder slachtoffer] , de
moeder van [slachtoffer] die op dat moment binnen kwam lopen, zei: “Hij lag op de buik en ik
loop naar de kamer, ik was [naam zoon verdachte] aan het afdrogen alleen en in die tussentijd... want ik heb
de fles, alles staat boven, want ik wou hem net de fles gaan geven”. [4]
[moeder slachtoffer] heeft [slachtoffer] direct van verdachte overgenomen en is [slachtoffer] gaan reanimeren. Later heeft de buurvrouw [naam buurvrouw] dit van [moeder slachtoffer] overgenomen. [5] Toen de politie ter plaatse kwam heeft een politieman de reanimatie van de buurvrouw overgenomen. De AED is aangesloten maar een schok was niet nodig. [6]
Nadat twee ambulances ter plaatse waren gekomen heeft het ambulancepersoneel de
behandeling overgenomen en [slachtoffer] beademd. Een ambulanceverpleegkundige constateerde dat [slachtoffer] er grauw en levenloos uit zag, dat hij een ademhalingsfrequentie van 6 tot 8 keer per minuut had met een zeer diepe buikintrekking, wat op een zeer ernstig zuurstofprobleem wees. [7] Een ambulanceverpleegkundige vond dat [slachtoffer] er goed verzorgd uitzag en zag dat [slachtoffer] sudo-creme in zijn liesjes had. [8]
Gelet op zijn slechte klinische toestand is [slachtoffer] met spoed per ambulance naar het
[plaats] ziekenhuis vervoerd. [9]
Na een vergeefse reanimatiepoging aldaar is [slachtoffer] op 9 februari 2018 om 21:15 uur
overleden. [10]
Vervolgens is conform de NODOK-procedure (Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak bij
Kinderen) gehandeld. Toen een bloederige ruggenmergvloeistof werd aangetroffen, is deze
procedure omgezet in een niet natuurlijke dood procedure en is een gerechtelijke sectie
gelast. [11]
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft bij de politie het volgende verklaard. Op de bewuste dag heeft hij [slachtoffer]
om 12:30 uur bij zijn schoonmoeder [naam schoonmoeder] opgehaald. [slachtoffer] was toen vrolijk. [12]
Om 13:00 uur had hij een afspraak met zijn financieel adviseur, [naam financieel adviseur] . [13]
Tijdens het gesprek met [naam financieel adviseur] heeft hij [slachtoffer] in zijn bedje gelegd en tussen
13:00 uur en 13:30 uur is [slachtoffer] in slaap gevallen. [14]
Omstreeks 14:15 uur, nadat [naam financieel adviseur] was vertrokken, is de moeder van verdachte, [naam moeder verdachte] , langs gekomen om [naam zoon verdachte] , het vijfjarige zoontje van verdachte, te brengen. [15] Verdachte heeft toen een bakje koffie met zijn moeder gedronken, en [moeder slachtoffer]
heeft toen ook nog gebeld. [16] Omstreeks 15:30 uur is [slachtoffer] wakker geworden. [17] Verdachte
heeft toen geprobeerd om hem de fles te geven maar [slachtoffer] wilde de fles niet. [18]
Hij heeft [slachtoffer] vervolgens in de box gelegd en hem later in de kinderstoel voor de televisie
gezet. Hij heeft hem toen nog een keer de fles voorgehouden maar [slachtoffer] wilde de fles nog
steeds niet. Omstreeks 16:00 uur heeft verdachte [slachtoffer] weer naar bed gebracht en [slachtoffer] is vrijwel meteen in slaap gevallen. [19] Omstreeks 17:00 uur heeft verdachte patatjes voor [naam zoon verdachte] en hemzelf gebakken [20] en omstreeks 18:45 uur heeft verdachte [naam zoon verdachte] naar boven gebracht en hem onder de douche gezet. [21] Verdachte hoorde op dat moment dat [slachtoffer] wakker was. Verdachte deed de deur van de babykamer van [slachtoffer] open en rook meteen een poeplucht. [slachtoffer] lachte. [22] Verdachte heeft [slachtoffer] uit zijn bedje gepakt en hem op de commode gelegd. Toen hij [slachtoffer] aan het verschonen was zag hij dat [slachtoffer] onder de poep zat. Daarom wilde hij [slachtoffer] bij [naam zoon verdachte] onder de douche zetten en hem afspoelen. [23]
Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens tussen de benen van [naam zoon verdachte] onder de douche gezet.
[naam zoon verdachte] deed de armen vervolgens om [slachtoffer] heen en hield [slachtoffer] onder zijn oksels door
vast. Verdachte is op zijn knieën-hurken voor de douche gaan zitten. [24] [slachtoffer] en [naam zoon verdachte]
vonden het geweldig. Ze gierden het uit van het lachen. [25] Na twee à drie minuten [26] heeft
verdachte [slachtoffer] onder de douche vandaan gehaald. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens op de
commode gelegd en afgedroogd. [27] Na het aankleden heeft verdachte [slachtoffer] op zijn rug,
bovenop de dekens, in zijn bedje gelegd. [28] Er was op dat moment niets met [slachtoffer] aan de
hand. Hij huilde niet en oogde ook tevreden. [29] Hierna is verdachte naar [naam zoon verdachte] , die nog onder de douche stond, terug gelopen. Verdachte heeft [naam zoon verdachte] vervolgens in diens kamer
afgedroogd en hem zijn sokken en ondergoed aan gedaan. [naam zoon verdachte] moest zich verder zelf
aankleden. [30] Hierna is verdachte naar de badkamer gelopen om de fles voor [slachtoffer] klaar te
maken. Toen de fles klaar was, is verdachte met de fles naar de kamer van [slachtoffer] gelopen.
Dit was ongeveer vijf à zes minuten nadat hij [slachtoffer] in bed had gelegd. Toen verdachte de
babykamerdeur open deed zag hij dat [slachtoffer] op zijn buik in zijn bed lag, met zijn gezicht
naar beneden in het matras. [31] Verdachte had op dat moment met zijn linkerhand de fles vast.
Hij heeft toen met zijn rechterhand [slachtoffer] bij zijn rechterhand gepakt en hem omgegooid.
Verdachte voelde echter dat [slachtoffer] slap was. [32] Verdachte zag dat [slachtoffer] buiten kennis
was. [33] Verdachte heeft de fles laten vallen en heeft [slachtoffer] uit zijn bed gepakt. Verdachte
heeft [slachtoffer] onder zijn oksels vastgepakt en heeft hem een aantal keren met luide stem bij
zijn naam geroepen, maar verdachte hoorde geen geluid. [34] Verdachte heeft een aantal
schuddende bewegingen met zijn armen gemaakt, [35] [slachtoffer] met zijn borst tegen zijn eigen
borst gedrukt, met zijn rechterhand op de rug van [slachtoffer] gewreven en met zijn vlakke hand
een aantal keren geklopt. Verdachte kreeg echter geen reactie van [slachtoffer] . [36] Verdachte
raakte in paniek. Hij is met [slachtoffer] in zijn armen naar beneden gerend en heeft hem
ondertussen op zijn rug gewreven en op zijn borst geklopt. [37] Beneden heeft verdachte de
telefoon gepakt. Hij is vervolgens met [slachtoffer] in zijn armen naar boven gerend. [38] Daar heeft hij [slachtoffer] op de commode gelegd en hem op zijn borst gewreven. In paniek heeft hij [moeder slachtoffer] gebeld. Hij zei tegen haar: “Hij doet het niet meer, hij doet raar”. [moeder slachtoffer] zei dat verdachte 112 moest bellen. [39] Nadat hij [moeder slachtoffer] had gebeld hoorde verdachte een hoge toon (een eng piepend geluid) alsof [slachtoffer] hard inademde. Verdachte dacht toen dat [slachtoffer] het weer deed. [40] [slachtoffer] haalde daarna echter geen adem meer en bleef slap. Hierdoor raakte verdachte nog meer in paniek en hij wist niet meer wat hij moest doen. Hij pakte [slachtoffer] toen onder zijn oksels vast, tilde hem op en schudde hem toen een keer of drie of vier stevig heen en weer en riep daarbij “ [slachtoffer] word wakker”. [41]
Over dit moment heeft verdachte verklaard: “Ik deed het vrij snel omdat ik volledig in paniek was (...) Zijn lichaam was helemaal slap en ik zag dat alles heen en weer bewoog. Zijn benen en zijn armen en hoofd gingen mee met de bewegingen, dit omdat [slachtoffer] slap was (...) Ik duwde met kracht [slachtoffer] van mij af en dan ongeveer mijn armlengte, en dan met kracht weer richting mijn borst, En dat dan een keer of drie vier.” [42]
“Het hoofd van [slachtoffer] was slap (...) Het ging helemaal van voren naar achteren. Ik denk dat de kin van [slachtoffer] net niet de borst aanraakte. De achterwaartse beweging van het hoofd was volgens mij maximaal naar achteren. Het voor- en achter overgaan van het hoofd van [slachtoffer] kwam omdat ik [slachtoffer] schudde om maar enig teken van leven in hem te vinden.” [43]
Hierna heeft verdachte geprobeerd om 112 te bellen. In paniek heeft hij eerst het
telefoonnummer van zijn oom [naam oom verdachte] gebeld. Hierna heeft hij gelijk 112 gebeld. [44]
Ter terechtzitting van 7 december 2020 in eerste aanleg(toevoeging hof:) en ter terechtzitting van 15 augustus 2022 in hoger beroep
heeft verdachte voormelde verklaring in de kern bevestigd.

2.Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] ?

De bevindingen van dr. V. Soerdjbalie-MaikoeOp 26 juni 2018 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe , arts en patholoog/kinderpatholoog
verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) een rapport ‘Pathologie
onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ uitgebracht waarin het
volgende wordt geconcludeerd:
“Er waren radiologisch, bij sectie en neuropathologisch onderzoek (...) bevindingen van
bij leven doorgemaakt ernstig recent hoofdtrauma. Er was een recent voor overlijden
opgetreden bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal,), onder de zachte
hersenvliezen (subarachnoïdaal) en bloed in de hersenkamer (4e ventrikel).
Tevens werden tekenen van hersenschade gezien: er was beschadiging aan de uitlopers van
zenuwcellen (traumatische axonale schade) en vochtophoping in de hersenen (oedeem).
In de oogbollen en oogzenuwen (...) waren eveneens tekenen van recent doorgemaakt ernstig hoofdtrauma. De uitgebreidheid van de bevindingen in de oogbollen en de oogzenuwen in combinatie met overige sectiebevindingen zoals uitgebreide subdurale bloeduitstortingen en beiderzijds traumatische axonale schade in de hersenen, zijn vrijwel bewijzend voor recent doorgemaakt ernstig hoofdtrauma.
Dit recent voor overlijden opgelopen letsel is ontstaan net voorafgaand aan het
reanimatiebehoeftig worden en heeft dus geleid tot de reanimatiebehoeftige toestand en
uiteindelijk overlijden. Het letsel kan (mede gezien de traumatische axonale schade), niet
worden verklaard op grond van ziekelijke afwijkingen zoals stollingsstoornissen.
Als een kind dergelijk letsel heeft opgelopen is normaal functioneren niet meer mogelijk.
Er waren bij sectie en neuropathologisch onderzoek eveneens bevindingen van doorgemaakt
ernstig hoofdtrauma in het recente verleden voorafgaande aan het overlijden ontstaan. Er
was een één tot meerdere weken oude bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (een oud
subduraal hematoom). Deze bloeduitstorting is ontstaan als gevolg van één tot meerdere
weken voorafgaande aan het overlijden doorgemaakte trauma aan het hoofd (...) Dit letsel
heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood. Het kan wel hebben
geleid tot afwijkend functioneren van het kind. (...)
Er zijn bij maroscopisch en lichtmicroscopisch en bij metabool onderzoek geen ziekelijke
afwijkingen die het intreden van de dood kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 8,5 maanden oud geworden, wordt het intreden van
de dood verklaard door recent voor overlijden opgetreden ernstig hoofdtrauma dat heeft
geleid tot hersenfunctiestoornissen, reanimatiebehoeftige toestand, noodzaak tot opname in
het ziekenhuis en uren later uiteindelijk overlijden.
Onder ernstig hoofdtrauma wordt verstaan: hevig heen en weer schudden van het hoofd
(acceleratie-deceleratie trauma, niet-accidenteel ofwel toegebracht letsel), hevige
uitwendige mechanische stomp, botsende geweldsinwerking op het hoofd (niet accidenteel of accidenteel letsel, zoals door slaan of vallen van een hoogte,) of een combinatie daarvan
(acceleratie-deceleratie-impact trauma).” [45]
De bevindingen van dr. W.A. Karst
In opdracht van de rechter-commissaris heeft dr. W.A. Karst , forensisch arts KNMG,
eveneens verbonden aan het NFI, een medisch forensisch onderzoek verricht. In het
deskundigenrapport ‘Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van
een minderjarige’ van 13 september 2018 schrijft Karst onder meer dat uit (neuro)pathologisch onderzoek is gebleken dat de onwelwording van [slachtoffer] op 9 februari
2018 het gevolg is geweest van ernstig hersenletsel.
Neuropathologisch werden in de hersenen zelf tekenen van recente, diffuse schade door
zuurstofgebrek, schade van de zenuwuitlopers (axonale schade) in diverse locaties van de
grote en kleine hersenen en vochtophoping (oedeem) aangetoond.
De schade aan de zenuwuitlopers op verschillende locaties in de hersenen wijst erop dat er
forse krachten moeten hebben plaatsgehad op de hersenen (traumatische schade) waarbij die forse krachten een logische oorzaak zijn van het hersenlestel.
Karst concludeert dat het geconstateerde hersenletsel met schade aan de zenuwuitlopers veel waarschijnlijker is bij accidentele of niet accidentele substantiële krachtsinwerkingen, dan bij een medische oorzaak.
Neuropathologisch onderzoek toonde verder bloeduitstortingen onder de hersenvliezen aan
die recent voor het overlijden waren ontstaan en dat er daarnaast onder het harde hersenvlies sprake was van een oudere component van de bloeduitstorting waarvan de ouderdom door de neuropatholoog geschat werd op één tot meerdere weken.
Karst schrijft dat er weliswaar een aantal medische oorzaken mogelijk is van een
bloeduitstorting onder het harde hersenvlies als geïsoleerde bevinding, zoals
stollingsstoornissen en bepaalde stofwisselingsziekten, maar dat er in het dossier geen
aanwijzingen zijn voor stollingsproblemen, dat er bij radiologisch onderzoek geen aanlegstoornissen zichtbaar waren, en dat er bij de uitslag van de hielprik geen sprake bleek van een stofwisselingsziekte.
De bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies zijn, afzonderlijk beschouwd, veel
waarschijnlijker bij een forse geweldsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin- en
keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of
bij een medische aandoening.
Oogpathologisch onderzoek toonde aan dat in alle netvlieslagen van beide netvliezen
bloeduitstortingen aanwezig waren, die meer dan 95% van het oppervlak bedekten. Fysieke
krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals door
een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot
netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid (in meerdere netvlieslagen en verspreid
over het gehele netvlies) is daarbij in toenemende mate gecorreleerd met een niet accidentele oorzaak. De specificiteit van netvliesbloedingen die zeer groot
in aantal zijn, in meerdere lagen en tot aan de periferie aanwezig zijn (zoals bij [slachtoffer] )
is zeer groot voor toegebracht hersenletsel. De uitgebreidheid die de oogpatholoog beschreef, met oppervlakte van meer dan 95%, is uitzonderlijk groot en in de persoonlijke ervaring van dr. Karst nooit eerder voorgekomen.
Er zijn geen medische oorzaken gevonden voor de oogheelkundige bevindingen. De
netvliesbloedingen zijn passend bij een zeer heftig schudincident, zeer forse impact op
of tegen het hoofd, of een combinatie van beide.
Karst concludeert dat de zeer uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening. Karst concludeert dat de combinatie van bevindingen, te weten de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, de netvliesbloedingen, de plooi in het netvlies, de traumatische schades van de zenuwuitlopers in de hersenen, en de bloeduitstortingen rondom beide oogzenuwen afzonderlijk en zeker in combinatie een zeer sterke aanwijzing vormen voor een forse krachtsinwerking als oorzaak. Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren.
Karst concludeert dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker
is bij een zeer heftig schudincident en/of forse impact tegen het hoofd dan bij een eenvoudige val of een andere accidentele krachtsinwerking, bij een medische aandoeningen, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte. [46]
Soerdjbalie-Maikoe en Karst hebben als (forensisch) medisch deskundigen uitgebreid,
gedetailleerd en volledig onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieve verklaringen voor de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels, en hebben daarbij rekening gehouden met de medische
voorgeschiedenis van [slachtoffer] . Zij hebben echter geen medische oorzaken aangetroffen voor
de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels. Hun bevindingen worden bovendien volledig ondersteund door de op verzoek van de verdediging in het kader van een contra-expertise ingeschakelde deskundigen prof. dr. S. Grabherr en dr. S. Banaschak.
Op grond van voorgaande NFI deskundigenrapporten van Soerdjbalie-Maikoe en Karst van
het NFI en de door hun daarop ter terechtzitting van 7 december2020 als getuigen-
deskundigen gegeven toelichtingen (…) is de rechtbank(het hof)
van oordeel dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een recent voor overlijden opgetreden ernstig hoofdtrauma.
In aanvulling op het voorgaande voegt het hof het volgende toe.

3.Heeft verdachte het letsel toegebracht?

Ter zitting in hoger beroep heeft de verdediging naar voren gebracht dat het oordeel van de rechtbank dat het letsel dat verdachte aan [slachtoffer] heeft toegebracht het intreden van de dood heeft veroorzaakt, niet langer wordt betwist. Het hof acht, gelet op de hiervoor genoemde bevindingen van de deskundigen en de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] hevig heen en weer heeft geschud (accelaratie-deceleratie-impact trauma) ten gevolge waarvan [slachtoffer] kort daarna aan ernstig hoofdtrauma is overleden.

4.Is sprake van (voorwaardelijk) opzet?

Het primair tenlastegelegde
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden, is of bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] .
Het hof stelt voorop dat uit niets is gebleken dat de verdachte [slachtoffer] willens en wetens (vol opzet) van het leven heeft beroofd. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, gaat het hof uit van de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] onwel (geworden) op zijn buik in bed heeft aangetroffen, dat hij vervolgens in paniek is geraakt en dat hij [slachtoffer] heeft geschud om hem bij bewustzijn te brengen. Anders dan het openbaar ministerie, acht het hof deze verklaring van verdachte aannemelijk. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte in al zijn verklaringen op essentiële onderdelen consistent heeft verklaard en dat zijn verklaringen op diverse punten steun vinden in het dossier. Daarbij merkt het hof op dat de oorzaak van het onwel worden van [slachtoffer] niet is komen vast te staan, maar dat dat voor de beoordeling van deze zaak ook niet relevant is, aangezien het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is geweest.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat een acht maanden oude baby als gevolg van krachtig schudden komt te overlijden, aanmerkelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat een baby van acht maanden oud bijzonder kwetsbaar is. Ook bij een baby van 8 maanden zijn spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig, dat bij het oppakken en in de omgang met de baby grote voorzichtigheid is geboden. Een babylichaam, in het bijzonder het relatief grote en zware hoofd, dient zoveel mogelijk te worden ondersteund. Dit impliceert dat er een reële kans bestaat dat het krachtig schudden van het hoofd en lichaam, als gevolg van schade aan de nek of in de hersenen, kan leiden tot de dood van de baby. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat hij weet dat je het hoofdje van een baby moet ondersteunen, omdat een baby nog geen sterke nekspieren heeft. Zoals hiervoor overwogen, betekent wetenschap van de aanmerkelijke kans niet zonder meer dat verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard. Hoewel het krachtig schudden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm weliswaar kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op voornoemd gevolg, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft meermalen consistent verklaard dat hij in paniek was en dat hij [slachtoffer] heeft geschud om hem bij bewustzijn te brengen. Uit het dossier komen geen omstandigheden naar voren waaruit blijkt dat er een andere aanleiding was voor het schudden dan die waarover verdachte heeft verklaard. In de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft geschud met de bedoeling om [slachtoffer] bij bewustzijn te brengen, ziet het hof een contra-indicatie voor het bewijs dat verdachte door het krachtig schudden van [slachtoffer] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] het leven zou verliezen. Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
Ook is niet gebleken dat verdachte de [slachtoffer] willens en wetens (zwaar lichamelijk) letsel heeft toegebracht. Gelet op het hiervoor overwogene over voorwaardelijk opzet komt het hof eveneens tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op (zwaar lichamelijk) letsel van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

5.Is sprake van dood door schuld?

Het nog meer subsidiair tenlastegelegde
Voor schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, wordt volgens jurisprudentie van de Hoge Raad bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring van schuld is voorts van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden.
Psychische overmacht en afwezigheid van alle schuld (AVAS)
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Gegeven de vaststelling dat verdachte zich in een panieksituatie bevond, kon van hem redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij anders had gehandeld.
Verwijzend naar het pleidooi in eerste aanleg heeft de verdediging voorts een beroep gedaan op het ontbreken van alle schuld (AVAS). Ter onderbouwing van dat verweer is daarbij aangevoerd dat gelet op alles voorstelbaar is dat verdachte heeft gehandeld zoals hij heeft
gehandeld, namelijk om ‘het leven in [slachtoffer] te zoeken’ en het leven van [slachtoffer] te
redden. Dit maakt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige, van buiten komende drang, dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was omdat hij [slachtoffer] onwel aantrof en dat hij hem vervolgens heeft geschud om hem bij bewustzijn te brengen. De keuze die verdachte op dat moment heeft gemaakt, namelijk het heen en weer schudden van een baby van acht maanden oud, kan naar het oordeel van het hof niet anders dan als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen worden gezien ten gevolge waarvan de baby [slachtoffer] is overleden. Dat handelen is ook verwijtbaar. Gelet op de omstandigheden is het begrijpelijk dat verdachte in paniek raakte en actie heeft ondernomen, maar het handelen zoals verdachte heeft gedaan, kan in geen enkel opzicht leiden tot de honorering van een beroep op psychische overmacht en de verwijtbaarheid van zijn handelen wegnemen. Het hof verwerpt het verweer en verwerpt ook het AVAS-verweer omdat de onderbouwing van dat verweer hetzelfde is.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
nog meer subsidiair:
hij op
of omstreeks 09 februari 2018 te [plaats]
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig,
onachtzaam en/of nalatig
- het hoofd en
/ofhet lichaam van [slachtoffer] hevig heen en weer heeft geschud (acceleratie-deceleratie-impact trauma)
en/of
- (een) stomp botsende gewelds inwerking(en) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of heeft veroorzaakt en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een voorwerp of oppervlakte heeft geslagen en/of gegooid en/of
- (een) andere geweldshandeling(en) heeft uitgeoefend op het hoofd van die [slachtoffer]waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] (kort daarop) is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het nog meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat het niet proportioneel is om aan verdachte een straf op te leggen die tot gevolg heeft dat hij terug moet naar de gevangenis. Daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte is inmiddels al lange tijd op vrije voeten. Er is geen sprake van recidive en ook niet van recidivegevaar. Verdachte is een voorbeeldige werknemer. Hij is kostwinner en heeft samen met zijn partner [moeder slachtoffer] een gezin. Verdachte heeft een belangrijke rol als het gaat om de opvoeding van de kinderen en ondersteunt zijn partner in de moeilijke tijden waar zij doorheen gaan. Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte het gevolg nooit heeft gewild.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn stiefzoontje [slachtoffer] van acht maanden oud op een zodanige manier geschud dat [slachtoffer] als gevolg hiervan ernstig hersenletsel heeft opgelopen, waardoor hij is overleden. Het hof houdt er bij de strafbepaling rekening mee dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , maar hiervoor wel verantwoordelijk te houden is.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet (heeft) veroorzaakt bij de nabestaanden, waaronder, zoals het hof ter terechtzitting is gebleken, bij verdachte zelf. Het grote verdriet en gemis is ook voelbaar verwoord in de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de moeder, de tante en de oma van [slachtoffer] . De strafzaak heeft bij de familie, naaste omgeving en de maatschappij veel gevoelens van verdriet, verontwaardiging en onrust teweeggebracht. In een zaak als deze, waarbij door schuld een dodelijk slachtoffer valt te betreuren, zal een op te leggen straf nooit tot volledige genoegdoening voor de nabestaanden leiden. Daarvoor is het verlies te groot.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Uit het oogpunt van vergelding zou, vanwege de ernst van het feit, een langere gevangenisstraf op zijn plaats zijn. In dit geval acht het hof dat, evenals de rechtbank, echter niet opportuun. Niet alleen is verdachte niet eerder met justitie in aanraking geweest, maar ook volgt uit het dossier het algemene beeld dat verdachte een zorgzame vader is die betrokken is bij zijn gezin en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij gewelddadig is. Ook laat het hof meewegen dat verdachte verder zal moeten leven met de wetenschap dat hij zijn stiefzoon heeft verloren als gevolg van zijn handelen. Wat dit betreft, kent deze strafzaak alleen maar verliezers.
Voorts houdt het hof rekening met het aanmerkelijke tijdverloop in deze zaak, waaronder de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg die deels het gevolg is van de verrichte onderzoeken en tegenonderzoeken. Ten aanzien van de schending volstaat het hof met de enkele constatering dat dit het geval. Wel heeft het hof in aanmerking genomen dat de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 8 oktober 2018 is geschorst onder strenge vrijheidsbeperkende voorwaarden. Hoewel hij zijn leven op orde lijkt te hebben, is – mede als gevolg van de voorwaarden waaronder de schorsing van de voorlopige hechtenis is bevolen – gedurende de afgelopen jaren een normale gezinssituatie met zijn partner, de moeder van de overleden [slachtoffer] , en zijn zoon [naam zoon verdachte] vrijwel onmogelijk gebleken.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof verder acht geslagen op de verschillende
rapportages die in het kader van deze strafzaak over verdachte zijn opgemaakt. Gelet op het
advies van de deskundigen om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren en de
inschatting van de deskundigen dat het risico op herhaling laag is, zijn interventies ter
voorkoming van recidive niet geadviseerd.
Alles afwegende ziet het hof, met de rechtbank, geen aanleiding om verdachte een zodanige gevangenisstraf op te leggen, dat hij opnieuw naar de gevangenis moet. Het hof acht het, evenals de rechtbank, in dit geval passend om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest op te leggen, zodat de op te leggen gevangenisstraf de duur van de reeds ondergane hechtenis niet overstijgt.
Vordering tot gevangenneming
Ten aanzien van de door de advocaten-generaal gevorderde gevangenneming van verdachte overweegt het hof als volgt. Gelet op de kwalificatie en de opgelegde straf, acht het hof geen gronden en geen termen aanwezig die een bevel tot voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Het hof wijst de vordering tot gevangenneming daarom af.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de beslagene gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 9 in het dictum.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en komt voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de gevorderde shockschade hebben de advocaten-generaal naar voren gebracht dat [benadeelde] , toen hij zijn zoontje zo goed als levenloos in het ziekenhuis zag, direct met de gevolgen van het handelen van verdachte is geconfronteerd. Hij heeft zijn zoontje zien sterven. Dit is een zeer schokkende ervaring voor [benadeelde] geweest. Door het feit is aan [benadeelde] geestelijk letsel toegebracht. Er is een diagnose vastgesteld, te weten een depressieve stoornis en PTSS. Gelet op het voorgaande dient de gevorderde shockschade te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade die ziet op de gemaakte reiskosten dient te worden afgewezen, aangezien deze geen materiële schade vormen, maar alleen als proceskosten kunnen worden gevorderd. De reiskosten kunnen niet als proceskosten worden toegewezen, omdat de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door een gemachtigde. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging bepleit dat op basis van de overgelegde informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een directe confrontatie
waardoor[benadeelde] geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet hierop kan de gevorderde shockschade niet worden toegewezen en heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij in het immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast is verzocht de benadeelde partij in het deel van de vordering dat ziet op ‘kosten opvragen medische informatie’ niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien deze gevorderde schade voortvloeit uit de shockschade. Tot slot is nog naar voren gebracht dat het bepalen van de omvang van de aansprakelijkheid voor immateriële schade wegens shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Oordeel hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.436,27, bestaande uit € 436,27 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 436,27 aan materiële schade. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt € 436,27 en bestaat uit de volgende posten:
- kosten opvragen medische informatie € 291,45;
- reiskosten € 144,82.
Naar het oordeel van hof kunnen de kosten die zien op het opvragen van medische informatie niet worden toegewezen, aangezien geen sprake is van verplaatste schade, omdat het slachtoffer ( [slachtoffer] ) deze kosten niet zelf had kunnen vorderen. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat ziet op de kosten opvragen medische informatie.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof als volgt. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het gaat om reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de bezoeken aan de advocate en het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten. Proceskosten kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks geleden is als gevolg van het strafbare feit, zodat de benadeelde partij deze kosten niet als onderdeel van de materiële schade kan vorderen. Gelet hierop wijst het hof de verzochte vergoeding van € 144,82 af. Het hof ziet evenwel aanleiding om de gemaakte reiskosten in verband met de bezoeken aan de advocate toe te wijzen in het kader van proceskosten (65 km x € 0,26 = € 16,90).
Het hof overweegt verder ten aanzien van de reiskosten die zien op het bijwonen van de terechtzittingen dat artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat alleen noodzakelijke reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dat is het geval wanneer de procespartij ter zitting in persoon zonder gemachtigde verschijnt. Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg volgt dat verdachte alleen tijdens de zitting van 10 juli 2018 in persoon zonder gemachtigde is verschenen, zodat het hof de reiskosten die in verband met deze zitting zijn gemaakt, zal toewijzen in het kader van proceskosten (82 km x € 0,26 = € 21,32).
Immateriële schade
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak sprake is van een zeer tragische gebeurtenis die heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate het leed verzachten, doch kan wel in zekere mate een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Enkel deze erkenning kan echter niet de grond voor toewijzing zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Voor vergoeding van shockschade is alleen onder strikte voorwaarden plaats.
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond geraakt. Voorwaarde voor toewijzing van shockschade is dat wordt vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:2022:958) overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende:
“3.4 Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. (…)
3.5.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6.
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.”
Los van het feit dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, de intentie van de dader een rol speelt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid, is het hof van oordeel dat niet aan de vereisten voor toekenning van shockschade is voldaan. [benadeelde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in het ziekenhuis is geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf. Hij heeft daar gezien dat zijn zoon levenloos in de traumakamer lag en dat medisch personeel met hem bezig was maar dat de behandeling uiteindelijk werd gestaakt. Verder is hij later in gesprekken met de officier van justitie en tijdens de zittingen geconfronteerd met de vreselijke details over wat er met [slachtoffer] zou zijn gebeurd. Deze waarneming en het overlijden van [slachtoffer] nadien en de latere ervaringen zullen ongetwijfeld een hevige schok en veel verdriet teweeg hebben gebracht. Echter uit de door de benadeelde partij overgelegde (medische) stukken en de daarop gegeven toelichting blijkt in onvoldoende mate dat het geestelijk letsel is ontstaan
dooreen directe confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ter zake van immateriële schade.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het nog meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijstde vordering tot gevangenneming
af.
Gelast de
teruggaveaan beslagene van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Laken (SIN AAJQ9664NL);
2. 1.00 STK Matras (SIN AAIS3962NL);
3. 1.00 STK Dekbed (SIN AAKL1893NL);
4. 1.00 STK Hoeslaken (SIN AAIS3963NL);
5. 1.00 STK Broek (SIN AAIS3966NL);
6. 1.00 STK Shirt (SIN AAIS3967NL);
7. 1.00 STK Speelgoed knuffel (SIN AAIS3964NL);
8. 1.00 STK Speelgoed knuffel (SIN AAKN2368NL);
9. 1.00 STK Medicijn Diclofenac (SIN AAKN2369NL).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 144,82 (honderdvierenveertig euro en tweeëntachtig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 38,22 (achtendertig euro en tweeëntwintig cent).
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 29 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie,
2.Pag. 29.
3.Pag. 177.
4.Pag. 178 en 65.
5.Pag. 425 en 426.
6.Pag. 190.
7.Pag. 652.
8.Pag. 653.
9.Pag. 204.
10.Pag. 665, 666 en 204.
11.Pag. 202.
12.Pag. 256.
13.Pag. 61.
14.Pag. 256.
15.Pag. 100.
16.Pag. 100.
17.Pag. 256.
18.Pag. 256.
19.Pag. 61 en 256.
20.Pag. 61.
21.Pag. 256.
22.Pag. 62.
23.Pag. 62.
24.Pag. 62.
25.Pag. 256.
26.Pag. 256.
27.Pag. 63.
28.Pag. 63.
29.Pag. 257.
30.Pag. 63.
31.Pag. 63 en 64.
32.Pag. 64.
33.Pag. 257.
34.Pag. 64.
35.Pag. 64: “Verbalisanten zien dat verdachte een aantal schuddende bewegingen maakt met zijn armen”. Pag. 75: “Wij zagen dat [verdachte] met zijn handen “schuddende en wrijvende” bewegingen maakte”.
36.Pag. 64.
37.Pag. 64.
38.Pag. 64.
39.Pag. 77 en 106.
40.Pag. 64.
41.Pag. 64.
42.Pag. 65.
43.Pag. 106.
44.Pag. 65.
45.Pag. 225 tot en met 227.
46.Pagina’s 14, 16, 19 en 22, van het deskundigenrapport ‘medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van overlijden van een minderjarige’, d.d. 13 september 2018, opgemaakt door dr. W.A. Karst , forensisch arts KNMG, verbonden aan het NFI.