ECLI:NL:GHARL:2022:7374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
200.313.045
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens onvoldoende kennis van zaken en partijdigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2022 een wrakingsverzoek toegewezen van verzoeker, die in voorlopige hechtenis zat. De advocaat van verzoeker, mr. J.C. Reisinger, had het verzoek ingediend op basis van vermeende partijdigheid van de raadsheren mrs. T.H. Bosma, M.B. de Wit en A. Meester. De wrakingsgrond was dat de verdediging niet tijdig op de hoogte was gesteld van een pro forma zitting op 1 juli 2022, waardoor zij niet in staat was om adequaat te reageren. De advocaat was slechts een uur voor de zitting geïnformeerd, terwijl de reistijd van Utrecht naar Leeuwarden minstens twee uur bedraagt. Dit leidde tot de conclusie dat de zittingscombinatie onvoldoende kennis van zaken had om een verantwoorde beslissing te nemen over de verzoeken van de verdediging. De wrakingskamer oordeelde dat de belangen van de samenleving niet zwaarder mochten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker, en dat de zittingscombinatie niet in staat was om een eerlijke en onpartijdige behandeling te waarborgen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, waarbij de beslissing is genomen door de leden van de wrakingskamer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof W 200.313.045
beslissing van 26 augustus 2022
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats1] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.C. Reisinger, kantoorhoudend te Utrecht,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. T.H. Bosma, M.B. de Wit en A. Meester,
raadsheren in dit hof.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder zaaknummer 21-001272-21 een strafrechtelijke procedure tegen [verzoeker] aanhangig.
1.2
Op 1 juli 2022 heeft een pro forma behandeling van deze strafzaak plaatsgevonden ten overstaan van mrs. Bosma, De Wit en Meester (
het proces-verbaal vermeldt ten onrechte 4 juli 2022, nu uit het dossier blijkt dat de zitting op vrijdag 1 juli 2022 heeft plaatsgevonden). [verzoeker] en zijn advocaat mr. Reisinger waren op deze zitting niet aanwezig. Op die zitting is de behandeling voor bepaalde tijd geschorst, tot de pro forma behandeling op 11 juli 2022 om 12.30 uur. Daarmee is de voorlopige hechtenis van [verzoeker] tot die datum verlengd.
1.3
Mr. Reisinger heeft per e-mailbericht van 8 juli 2022, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
1.4
Mrs. Bosma, De Wit en Meester hebben niet in de wraking berust. Mr. Bosma heeft mede namens mrs. De Wit en Meester, bij verweerschrift van 9 juli 2022 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5
Ter griffie is verder op 12 augustus 2022 een e-mailbericht van mr. Reisinger binnengekomen.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 12 augustus 2022 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker en zijn advocaat zijn hierbij niet verschenen, zoals vooraf schriftelijk bericht. Mrs. Bosma, De Wit en Meester zijn bij deze behandeling evenmin verschenen, zoals vooraf schriftelijk bericht.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Mr. Reisinger heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van partijdigheid, nu de verdediging op de zitting van vrijdag maandag 1 juli 2022 in het geheel niet is gehoord terwijl het openbaar ministerie wel is gehoord. De verdediging is die middag enkel medegedeeld dat om 15.30 uur een zitting zou worden gehouden, een tijdstip waarop de verdediging niet kon en dat gelet op de reisafstand niet haalbaar was. Er is niet voorgesteld om de zitting later op dag, ’s avonds of op zaterdag (
de wrakingskamer begrijpt: zaterdag 2 juli 2022) te houden. Bovendien is sprake van partijdigheid omdat het hof expliciet stelt dat het “niet gaat voorwenden voldoende kennis van zaken te hebben om een verantwoorde beslissing te nemen over eventuele verzoeken van de verdediging in deze zaak” maar wel kan oordelen op het verzoek van de advocaat-generaal om door te gaan met de zaak. Daarnaast meent de verdediging dat sprake is van vooringenomenheid van de betrokken raadsheren nu het hof tot het oordeel komt dat de behandeling van de zaak kon worden voortgezet door een belangenafweging te maken tussen de belangen van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte en de persoonlijke belangen van verdachte. Die belangen kunnen echter pas worden afgewogen nadat deze kenbaar zijn gemaakt en besproken, maar het hof heeft deze op voorhand ingeschat, terwijl het hof blijkens de eigen uitspraak niet over voldoende kennis van zaken beschikte om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Het standpunt van verweerder(s)
2.3
Mr. Bosma heeft mede namens mrs. De Wit en Meester geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Daarbij is opgemerkt dat het hof in de middag van vrijdag 1 juli, om ongeveer 14.15 uur akkoord is gegaan met het verzoek van het OM tot het bepalen van een zitting voor een pro forma behandeling in de zaak [verzoeker] op zeer korte termijn. De zitting is bepaald op het tijdstip van 15.30 uur die middag. De verdediging is kort na die bepaling en dus kort voor de behandeling op 1 juli hiervan op de hoogte gesteld, waarbij is aangegeven dat de reeds geplande datum voor een pro forma behandeling op 11 juli zou blijven staan, waar gelegenheid zou bestaan eventuele verzoeken aangaande (onder meer) de voorlopige hechtenis naar voren te brengen. Het hof is akkoord gegaan met de bepaling van de zitting op zeer korte termijn in verband met spoedeisendheid, nu de termijn van de voorlopige hechtenis van verdachte in het weekend van 2 en 3 juli zou aflopen. Verweerders zien geen wrakingsgrond in de omstandigheid dat het hof de behandeling heeft voortgezet en vervolgens direct heeft geschorst tot de zitting van 11 juli 2022, ondanks de omstandigheid dat de verdachte en zijn raadsman niet behoorlijk zijn opgeroepen en niet zijn verschenen en derhalve niet zijn gehoord. Door het inlassen van een zuiver formeel toetsingsmoment leeft de situatie van de op (een) eerder(e) moment(en) reeds door de rechter aangenomen bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis voort. Het aannemen van de rechtmatigheid van die eerdere beslissingen als uitgangspunt bij de beslissing de behandeling voort te zetten en vervolgens te schorsen, dragen die beslissingen zelfstandig en zijn niet ingegeven door partijdigheid danwel vooringenomenheid.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
Het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2022 houdt het volgende in:
“De voorzitter deelt mee:
Het hof stelt vast dat noch verdachte noch de raadsman tijdig van de zitting op de hoogte is gesteld. Er is heden middag wel telefonisch contact geweest met de raadsman om hem op de hoogte te stellen van de behandeling om 15.30 uur.
Verdachte is er niet. Er is ook geen afstandsverklaring. De raadsman heeft aangegeven dat hij zijn cliënt zal adviseren om niet voor afstand te tekenen en dat er een videoverbinding geregeld moet worden. Het hof heeft aangegeven dat niet te (kunnen) organiseren. De pro forma zitting van vandaag overvalt iedereen. Het hof gaat niet voorwenden voldoende kennis van zaken te hebben om een verantwoorde beslissing te nemen over eventuele verzoeken van de verdediging in deze zaak.
Het hof stelt vast dat verdachte en zijn raadsman wel al zijn opgeroepen voor de zitting van 11 juli 2022 om 12.30 uur. Ook die zitting heeft, net als de zitting vandaag een pro forma karakter.
De advocaat-generaal voert aan:
Het klopt dat er geen afstandsverklaring van verdachte is. Ondanks alle mankementen meen ik dat de zitting vandaag door kan gaan. Ik kan me voorstellen dat het hof de zaak zal aanhouden tot 11 juli 2022 en dat daarmee de voorlopige hechtenis van verdachte tot die datum zal worden verlengd.
De voorzitter deelt mee:
Het hof zal de behandeling ondanks de gemankeerde wijze van oproepen van de verdachte en zijn advocaat, vandaag voortzetten. Het hof heeft daarbij een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte en de (persoonlijke) belangen van verdachte, waaronder zijn recht om bij de zitting van vandaag aanwezig te zijn. Bij het toekennen van een zwaarder gewicht aan het belang van de samenleving speelt ook een rol dat verdachte en zijn raadsman al zijn opgeroepen voor de zitting van 11 juli a.s. Dat is al over tien dagen. Het belang van verdachte wordt derhalve beperkt geschonden. De betreffende zitting zal een pro forma karakter hebben en er zal dan gelegenheid zijn voor de verdediging om verzoeken te doen aangaande de voorlopige hechtenis.
Hierop schorst het hof het onderzoek voor bepaalde tijd, tot de pro forma behandeling op 11 juli 2022 om 12.30 uur.”
2.7
De wrakingskamer stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat mr. Reisinger voor een voldongen feit is gesteld. Hij is telefonisch een uur voor de met spoed geplande pro forma zitting hiervan op de hoogte gesteld, terwijl de reistijd tussen de plaats van het kantoor van de raadsman (Utrecht) en de zitting in Leeuwarden minstens twee uur bedraagt. Niet is gebleken dat de raadsman een alternatief tijdstip voor de zitting is voorgesteld, mogelijk ’s avonds of op zaterdag. Evenmin is gebleken dat aan mr. Reisinger is aangeboden de zitting op een alternatieve manier, via videoverbinding dan wel telefonisch, bij te wonen, terwijl mr. Reisinger wel heeft verzocht om een videoverbinding voor zijn cliënt.
2.8
Daarnaast stelt de wrakingskamer vast dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de zittingscombinatie onvoldoende kennis van zaken had om een verantwoorde beslissing te nemen over eventuele verzoeken van de verdediging. Zoals mrs. Bosma, De Wit en Meester zelf in hun verweer schrijven, strekt een pro forma behandeling ertoe
de voortzettingvan de voorlopige hechtenis te toetsen. De wrakingskamer ziet niet in hoe deze toetsing heeft kunnen plaatsvinden onder de in het proces-verbaal geschetste omstandigheden, derhalve hoe, zonder zelfs ook maar op de hoogte te zijn van het standpunt van [verzoeker] en zijn raadsman, een belangenafweging kon worden gemaakt tussen de belangen van de samenleving en de (persoonlijke) belangen van [verzoeker] .
2.9
Deze uitzonderlijke omstandigheden hebben bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees kunnen doen postvatten dat verweerders vooringenomen zouden zijn. Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. T.H. Bosma, M.B. de Wit en A. Meester toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, J.H. Kuiper en R.A.V. Boxem, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. W. Landstra, in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022.