ECLI:NL:GHARL:2022:7373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
200.312.442
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door mr. J.C.M. Niederer, gemachtigde van de verzoeker, tegen raadsheer mr. A.J.H. van Suilen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Van Suilen zich op ongepaste wijze had gedragen tijdens een mondelinge behandeling op 28 juni 2022, waarin een belastingzaak werd behandeld. Tijdens deze zitting had mr. Van Suilen opgemerkt dat het ging om een zaak van gering belang, wat mr. Niederer als suggestief en onprofessioneel ervoer. Hij voelde zich hierdoor niet in staat om zijn wrakingsgronden volledig aan te voeren.

De wrakingskamer oordeelde dat alle wrakingsgronden tegelijk moeten worden voorgedragen, en dat mr. Niederer voldoende gelegenheid had gekregen om zijn gronden naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de opmerkingen van mr. Van Suilen feitelijke constateringen waren en niet duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De enkele subjectieve opvatting van mr. Niederer over de houding van mr. Van Suilen was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van vooringenomenheid wekten. De beslissing werd genomen door de leden van de wrakingskamer en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof W 200.312.442

beslissing van 26 augustus 2022

op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna: verzoeker,
gemachtigde mr. J.C.M. Niederer, kantoorhoudend te Helmond,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:

mr. A.J.H. van Suilen,

raadsheer in dit hof
1.
Het verloop van de procedure
1.1
Bij de afdeling belastingrecht van het hof is onder zaaknummer BK-ARN 21/00887 een procedure aanhangig tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Niederer, en de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor.
1.2
Op 28 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de belastingkamer van dit hof, bestaande uit mrs. Van Suilen (voorzitter), Brummer en Tanghe. Digitaal aanwezig (per videoverbinding) waren mr. Niederer namens verzoeker en mr. Hummel namens de heffingsambtenaar. Mr. Niederer heeft tijdens deze mondelinge behandeling mr. Van Suilen gewraakt. Mr. Van Suilen heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mr. Van Suilen heeft niet in de wraking berust. Mr. Van Suilen heeft bij verweerschrift van 23 juli 2022 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4
Daarop is door mr. Niederer gereageerd bij brief van 28 juni 2022 (
de wrakingskamer begrijpt: 28 juli 2022).
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 12 augustus 2022 behandeld door de wrakingskamer. Zoals aangekondigd zijn verzoeker en mr. Niederer bij deze behandeling niet verschenen en mr. Van Suilen evenmin. Ook de heffingsambtenaar is niet verschenen, zoals vooraf bericht.
2.
De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
De wrakingskamer acht het verzoek ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Mr. Niederer heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2022 aan zijn (naar moet worden aangenomen namens [verzoeker] gedane) wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de voorzitter stelt dat het om een marginale zaak gaat. Hij zal de wrakingsgronden schriftelijk aanvullen.
2.3
In zijn brief van 28 juni 2022 heeft mr. Niederer gesteld dat hij ter zitting niet in staat was de wrakingsgronden aan te vullen omdat hij zich tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van Suilen op zeer ongepaste en onprofessionele wijze behandeld voelde., Mr. Niederer stelt onder andere dat hij door mr. Van Suilen werd uitgelachen toen hij een mondeling wrakingsverzoek deed. Nadat hij bij het formuleren van de wrakingsgronden had aangegeven dat mr. Van Suilen en vooringenomenheid koestert, keek mr. Van Suilen op laconieke wijze in de camera en zei “ja, en verder”. Hij (mr. Niederer) heeft hierop aangegeven geen dialoog met mr. Van Suilen aan te gaan over de wrakingsgronden omdat deze nadat hij gewraakt is geen enkele bevoegdheid meer heeft in deze zaak. Mr. Van Suilen diende zich te onthouden van zijn laconieke houding.
2.4
Als repliek op de reactie van mr. Van Suilen heeft mr. Niederer bij brief van 28 juni 2022 (
de wrakingskamer begrijpt: 28 juli 2022) aangevoerd dat mr. Van Suilen doordramde over de geldigheid van de aan mr. Niederer verstrekte machtiging en dat mr. Van Suilen naast het geven van een kwalificatie aan de zaak (gering belang) ook te kennen heeft gegeven dat het verzoek van mr. Niederer tot terugwijzing leidt tot het aan het werk houden van rechters en raadsheren. Deze uitlatingen wekken de schijn dat mr. Van Suilen geen zin heeft in het behandelen van de zaak. Het volledig voordragen van alle wrakingsgronden is door de ambetante houding van mr. Van Suilen ter zitting danig belet. Mr. Niederer herhaalt dat mr. Van Suilen zich verhief tot boven en over de desk, recht in de camera keek en op aanmatigende toon vroeg: “ja, en verder?”.
Mr. Niederer verzoekt de wrakingskamer de andere aanwezige raadsheren hierover te horen omdat niet alleen hetgeen gezegd is maar ook de lichaamshouding van mr. Van Suilen betrokken dient te worden bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Mr. Niederer verwijst in dit kader naar (jurisprudentie omtrent) artikel 6 EVRM.
Mr. Niederer stelt ten slotte dat het gedrag van mr. Van Suilen hem niet alleen belette nadere wrakingsgronden aan te voeren, maar dat uit dit gedrag ook (de schijn van) vooringenomenheid van mr. Van Suilen blijkt. Mr. Niederer stelt verder dat (de schijn van) vooringenomenheid ook blijkt uit het feit dat hem meermaals gevraagd werd een recente machtiging over te leggen.
Het standpunt van verweerder
2.5
Mr. Van Suilen heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.6
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 8:15 Awb hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.7
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.8
Mr. Niederer heeft mr. Van Suilen tijdens de zitting van 28 juni 2022 gewraakt. Uit artikel 8:16 derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, tegelijk moeten worden voorgedragen. Dit brengt mee dat de wrakingskamer slechts kan oordelen over de gronden vermeld in het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2022.
2.9
Het proces-verbaal van 28 juni 2022 houdt – voor zover relevant – het volgende in:
“De Voorzitter houdt Niederer voor dat het gaat om een naheffingsaanslag van een paar tientjes.
mr. drs. Niederer vraagt wat de Voorzitter hiermee wil zeggen.
De Voorzitter merkt op dat het wat betreft de naheffingsaanslag gaat om een gering belang en dat met een terugwijzing de Rechtspraak wel aan het werk wordt gehouden.
mr. drs. Niederer verklaart dat de Voorzitter suggestieve vragen stelt en gaat over tot wraking van de Voorzitter.
De Voorzitter vraagt wat de gronden van de wraking zijn.
mr. drs. Niederer verklaart dat de Voorzitter stelt dat het gaat om een marginale zaak.
De Voorzitter deelt mee dat hij heeft gezegd dat het gaat om een gering belang. De Voorzitter vraagt of er verder nog gronden zijn.
mr. drs. Niederer verklaart dat hij nu stopt en dat hij de wrakingsgronden schriftelijk zal aanvullen.
Griffier: mr. drs. Niederer schakelt de digitale verbinding uit.”
2.1
In de brieven van mr. Niederer van 28 juni 2022 en 28 juli 2002 heeft mr. Niederer aangegeven dat het gedrag van mr. Van Suilen maakte dat hij tijdens de zitting niet in de gelegenheid was alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal blijkt dat mr. Niederer de gelegenheid heeft gehad de gronden voor de wraking aan te vullen. Dit blijkt ook uit de verklaring van mr. Niederer, die aangeeft dat hem werd gevraagd “en verder?”. Mr. Niederer heeft er op dat moment echter voor gekozen om de verbinding te verbreken.
De wrakingskamer ziet in hetgeen mr. Niederer heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat hem niet op correcte wijze de gelegenheid is geboden om de wrakingsgronden aan te vullen. Dat mr. Van Suilen zich de kwestie persoonlijk heeft aangetrokken, zich emotioneel heeft uitgelaten of zich bediend heeft van superlatieven blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting en overigens ook niet uit hetgeen mr. Niederer heeft gesteld omtrent de gang van zaken ter zitting. De enkele omstandigheid dat de houding van mr. Van Suilen door mr. Niederer als ‘ambetant’ of laconiek is opgevat, is een subjectieve inkleuring door mr. Niederer en betekent niet dat deze gelegenheid onvoldoende is geboden. Hierbij is van belang dat mr. Niederer moet worden aangemerkt als een professioneel gemachtigde, die in vele zaken procedeert en die geacht moet worden de gronden van een wraking direct te kunnen opgeven, ook onder de door hem gevoelde houding.
2.11
De wrakingskamer ziet voorts in hetgeen mr. Niederer heeft aangevoerd geen aanleiding om de andere aanwezige raadsheren als getuige te horen over de lichaamshouding van mr. Van Suilen, zoals door hem is verzocht. Verzoeker en mr. Niederer zijn beiden niet op de zitting van de wrakingskamer verschenen om de noodzaak van dit verzoek nader toe te lichten en de wrakingskamer acht een dergelijk verhoor ook niet noodzakelijk.
2.12
Het voorgaande betekent dat mr. Niederer niet kan worden ontvangen in de nieuwe wrakingsgronden vervat in de brief van 28 juli 2022.
2.13
Met betrekking tot de grond die mr. Niederer op de zitting van 28 juni 2022 naar voren heeft gebracht, overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.14
Primaire kenbron van het verhandelde ter zitting is het proces-verbaal van die zitting. Uit dit proces-verbaal blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van een vooringenomen houding door mr. Van Suilen. De opmerking van mr. Van Suilen dat het gaat om een zaak van gering (of marginaal) belang is een feitelijke constatering. Voor zover moet worden aangenomen dat daarin impliciet een verwijt is vervat, is dit in beginsel een verwijt aan beide partijen die het geschil niet zonder tussenkomst van de rechterlijke macht hebben kunnen oplossen, zodat uit deze opmerking niet (de schijn van) vooringenomenheid kan blijken. Ook uit de opmerking dat met terugwijzing naar de rechtbank de rechtspraak wel aan het werk wordt gehouden, blijkt niet (de schijn van) vooringenomenheid. Een raadsheer dient immers in het kader van de bespreking van een mogelijke terugwijzing van een zaak naar de rechtbank ook de proceseconomie in de gaten te houden en het staat hem vrij te onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht. Een dergelijk onderzoek duidt er, anders dan mr. Niederer heeft betoogd, juist niet op dat de voorzitter de zaak zelf niet zou willen behandelen. Daarbij staat het de voorzitter ook vrij een feit te benoemen zoals dat het een zaak met een gering (of marginaal) financieel belang betreft.
2.15
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mr. A.J.H. van Suilen af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, R.A.V. Boxem en J. Hielkema, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. W. Landstra, in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022 en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.