Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
€ 13.280.-. De deskundige heeft dit punt van de vrouw beantwoord in zijn rapport en heeft er op gewezen dat het betalen van schulden of het innen van vorderingen geen invloed heeft op de waarde van de onderneming. Evenals de rechtbank heeft hof geen reden om aan die conclusie van de deskundige te twijfelen, temeer niet nu de vrouw in haar stellingen op dit punt ook niet is ingegaan op deze uitleg van de deskundige.
€ 112.200,-. Onderdeel B, waaraan derhalve een waarde kan worden toegekend van (€ 165.000,- -/- € 112.200,-) = € 52.800,- heeft de deskundige terecht niet in zijn rapport verwerkt omdat dit deel niet tot de onderneming behoort. Omdat echter in de bestreden beschikking geen beslissing is genomen over de waarde van dit onderdeel B van het pand constateert het hof met de vrouw dat bij de becijfering van de aan de vrouw toekomende overwaarde dit onderdeel niet is betrokken. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen en verwijst daarbij naar de taxatie van [naam4] en het deskundigenrapport van [naam5] . De man is echter in het geheel niet ingegaan, ook desgevraagd niet ter zitting, op het uitvoerige betoog van de vrouw op dit punt en de door haar, aan de hand van hetgeen de deskundige stelt over de onderdelen A en B van het bedrijfsgedeelte, gemaakte berekening van de waarde van het ‘vergeten deel’. In zoverre heeft de man de stellingen van de vrouw op dit punt dan ook onvoldoende weersproken.
6.De slotsom
7.De beslissing
€ 49.866,50;