ECLI:NL:GHARL:2022:7354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
21-005802-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schattingszaak wederrechtelijk verkregen voordeel en overschrijding redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door het hof in beginsel is vastgesteld op € 43.036,47. Na in mindering te brengen van de aan benadeelde partijen toegewezen vorderingen, komt het hof tot een definitieve schatting van € 24.464,46. Het hof constateert tevens dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden met 2 jaren en 10 maanden. Dit betreft de periode van het instellen van het hoger beroep op 25 oktober 2017 tot de uitspraak op 23 augustus 2022, wat in totaal 4 jaren en 10 maanden bedraagt. De overschrijding van de redelijke termijn is in de samenhangende strafzaak gecompenseerd door strafvermindering. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 24.464,46. De vordering van de officier van justitie tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 55.886,82 is afgewezen, evenals de overige vorderingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005802-17
Uitspraak d.d.: 23 augustus 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 11 oktober 2017 met parketnummer 16-706007-14 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 24.464,46 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens betrokkene door zijn raadsman, mr. P.S.A. Bovens, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 55.886,82 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 24.464,46 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 23 augustus 2022 (parketnummer 21-005803-17) ter zake van de onder 1 tenlastegelegde flessentrekkerij, de onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde oplichtingen, het onder 4 tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, de onder 5 tenlastegelegde oplichting, meermalen gepleegd, en de onder 6 tenlastegelegde schuldheling veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene financieel voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van de zaken 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 13.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 24.464,46. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Bij het schatten van de omvang van de door betrokkene in de zaken 3, 5, 6, 8, 9, 10, 12 en 13 wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van de door aangevers gestelde schadebedragen, zoals aannemelijk is geworden op basis van de aangiftes, de bij de aangiftes overgelegde stukken en/of de door aangevers ter onderbouwing van de door hen in de strafzaak als benadeelde partij ingediende vordering overgelegde stukken. Het hof komt aldus tot een schatting van de volgende bedragen, welke bedragen aannemelijk zijn geworden op basis van de inhoud van na te noemen bewijsmiddelen [1] :
Zaak 3: € 129,40, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 1] , eigenaresse van kledingwinkel [naam kledingwinkel] ; [2]
- Een geschrift, te weten een handgeschreven notitie, gevoegd als bijlage bij de vordering van [benadeelde 1] als benadeelde partij.
Zaak 5: € 460,25, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 2] namens [naam bedrijf] [3] ;
- Een geschrift, te weten een factuur van 22 februari 2013, factuurnummer 47047, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte.
Zaak 6: € 200,-, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 3] , eigenaar van autobandenbedrijf [naam autobandenbedrijf] . [4]
Zaak 8: € 17.588,86, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 5] [5] ;
- Geschriften, te weten bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Bobeldijk betreffende de periode 27 juli 2013 tot en met 8 oktober 2013, alsmede een overzicht van de aan [verdachte] overgemaakte bedragen en de voor hem betaalde rekeningen, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte.
Zaak 9: € 400,-, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 6] , eigenaar van wijnwinkel [naam wijnwinkel] [6] ;
  • Een geschrift, te weten een factuur van 24 maart 2014, factuurnummer 20140029, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte;
  • De verklaring van [verdachte] dat hij ‘
Zaak 10: € 393,50, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 7] , eigenaar van sushibedrijf [naam sushibedrijf] [8] ;
  • Een geschrift, te weten een factuur van 3 mei 2014, factuurnummer 99207, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte;
  • Een geschrift, te weten een wensenformulier, ondertekend door [benadeelde 7] op 4 juli 2018, waarin staat dat de hoogte van het verzoek tot schadevergoeding wordt verlaagd met € 150,-.
Zaak 12: € 7.873,46 welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 8] namens [naam schadeverzekeringsmaatschappij] [9] ;
  • Een geschrift, te weten een (vals opgemaakte) factuur van 30 december 2013 van Hoveniersbedrijf [naam hoveniersbedrijf] , factuurnummer 2014170, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte;
  • Een geschrift, te weten een (vals opgemaakt) Schadeaangifteformulier van 19 juni 2014, gevoegd als bijlage bij voornoemde aangifte.
Zaak 13: € 10.991,-, welk bedrag aannemelijk is geworden op basis van:
- De aangifte van [benadeelde 8] namens [naam schadeverzekeringsmaatschappij] [10] ;
- Een geschrift, te weten een Expertiserapport van 16 januari 2014 van [naam taxatiebedrijf] , betreffende schadenummer 1400678, gevoegd als bijlage bij proces-verbaal van bevindingen PL0900-2014170951-8 (pagina 223 e.v.).
Met betrekking tot het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel uit zaak 7 overweegt het hof het volgende.
Aangeefster [benadeelde 4] heeft gesteld € 5.000,- schade te hebben. In de met de ontnemingszaak samenhangende strafzaak is bewezenverklaard dat betrokkene [naam aangeefster] heeft opgelicht en haar heeft bewogen tot afgifte van een auto, een Suzuki Liana, en tot afgifte van geldbedragen en/of betaling van schulden. De werkelijke waarde van de auto op het moment dat [naam aangeefster] deze aan betrokkene heeft afgegeven is onbekend, maar uit de tot het dossier behorende bewijsmiddelen blijkt dat betrokkene de auto heeft verkocht voor € 1.600,-. Dat bedrag heeft [naam aangeefster] nimmer ontvangen. [11]
Gelet op de bewezenverklaring in de strafzaak, hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot (de verkoop van) de auto en de omstandigheid dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster, acht het hof het redelijk het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel uit de ontvangst van de auto en van geldbedragen van [naam aangeefster] en de betaling door [naam aangeefster] van betrokkenes rekeningen en schulden, te schatten op € 5.000,-.
Het hof schat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op:
  • Zaak 3: [benadeelde 1] , kledingwinkel [naam kledingwinkel] € 129,40
  • Zaak 5: [benadeelde 2] , [naam bedrijf] € 460,25
  • Zaak 6: [benadeelde 3] , autobedrijf [naam autobandenbedrijf] € 200,-
  • Zaak 7: [benadeelde 4] € 5.000,-
  • Zaak 8: [benadeelde 5] € 17.588,86
  • Zaak 9: [benadeelde 6] , wijnwinkel [naam wijnwinkel] € 400,-
  • Zaak 10: [benadeelde 7] , sushibedrijf [naam sushibedrijf] € 393,50
  • Zaak 12: [benadeelde 8] , [naam schadeverzekeringsmaatschappij]
€ 7.873,46
  • Zaak 13: [benadeelde 8] , [naam schadeverzekeringsmaatschappij]
  • € 10.991,-
+
€ 43.036,47
Op voet van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de in het arrest van 23 augustus 2022 aan de benadeelde partijen in voornoemde zaken toegewezen vorderingen op het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering brengen, te weten:
  • Zaak 3: [benadeelde 1] , kledingwinkel [naam kledingwinkel] € 129,40
  • Zaak 5: [benadeelde 2] , [naam bedrijf] € 460,25
  • Zaak 8: [benadeelde 5] € 17.588,86
  • Zaak 10: [benadeelde 7] , sushibedrijf [naam sushibedrijf] € 393,50
+
€ 18.572,01
Het hof schat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op:
€ 43.036,47 € 18.572,01
-
€ 24.464,46
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof acht geen redenen aanwezig om voornoemd bedrag te matigen, nu niet gebleken is dat de financiële situatie van betrokkene betaling van dit bedrag thans, dan wel in de toekomst, niet toe zou laten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden met 2 jaren en 10 maanden. Tussen het moment van instellen van hoger beroep op 25 oktober 2017 en de uitspraak in hoger beroep op 23 augustus 2022 zijn immers 4 jaren en 10 maanden verstreken. Het hof volstaat met de constatering dat sprake is van een termijnoverschrijding, nu in de met de ontnemingszaak samenhangende en gelijktijdig behandelde strafzaak de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep door strafvermindering is gecompenseerd (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
24.464,46 (vierentwintigduizend vierhonderdvierenzestig euro en zesenveertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 24.464,46 (vierentwintigduizend vierhonderdvierenzestig euro en zesenveertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 489 dagen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 23 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Na te noemen bewijsmiddelen zijn opgenomen in het dossier in de onderliggende strafzaak met parketnummer 21-005803-17. Wanneer wordt verwezen naar processen-verbaal, betreffen die in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, nummer PL14NB 20120491181-1 (pagina 26 e.v.).
3.Proces-verbaal aangifte, nummer PL1631 2013031266-1 (pagina 3 e.v.).
4.Proces-verbaal aangifte, nummer PL2323 2013015741-1 (pagina 58 e.v.).
5.Proces-verbaal aangifte, nummer PL10FR-2013112589-1 (pagina 76 e.v.).
6.Proces-verbaal aangifte, nummer PL0900-2014125559-1 (pagina 103 e.v.).
7.Proces-verbaal verhoor [verdachte] , nummer PL0900-2014170951-12 (pagina 45).
8.Proces-verbaal aangifte, nummer PL0900-2014151112-1 (pagina 129 e.v.).
9.Proces-verbaal aangifte, nummer PL0900-2014170951-1 (pagina 149 e.v.).
10.Proces-verbaal aangifte, nummer PL0900-2014306239-1 (pagina 243 e.v.).
11.Een geschrift, te weten een aankoopnota van [naam autobedrijf] te [plaats] van 27 september 2013 (pagina 100).