ECLI:NL:GHARL:2022:7344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
21-001056-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer bij poging tot doodslag en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag, maar het hof heeft geoordeeld dat het beroep op noodweer slaagt. De verdachte had op 26 oktober 2019, na zelf beschoten te zijn, teruggeschoten op zijn aanvallers. Het hof oordeelt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor de verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar het hof heeft de verdachte voor de poging tot doodslag ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor het vuurwapenbezit is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de straf voor het onder 2 bewezenverklaarde, dat betrekking heeft op de Opiumwet, vastgesteld op twaalf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor wat betreft de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001056-21
Uitspraak d.d.: 16 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats [gemeente] , van 23 februari 2021 met parketnummer 08-952335-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De officier van justitie heeft bij akte van 2 maart 2021 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Ter terechtzitting van het hof op 2 augustus 2022 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de gegeven beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal medegedeeld geen belang te zien in de behandeling in hoger beroep en heeft het hof verzocht de officier van justitie voor wat betreft die feiten op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte er belang bij heeft dat naast het onder 1 tenlastegelegde ook het onder 3 tenlastegelegde inhoudelijk in hoger beroep wordt behandeld vanwege de samenhang van beide feiten. Hij verzet zich – kort gezegd – niet tegen toepassing van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde.
Op grond van het vorenstaande ziet het hof, nu ook niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van voornoemd feit, aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde. Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het voorgaande leidt ertoe, dat het hof – nu in eerste aanleg ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken – op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bij dit arrest de straf voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde zal bepalen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag bewezenverklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte ter zake dat feit een beroep op noodweer toekomt en heeft hem derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de rechtbank verdachte ter zake het onder 2 tenlastegelegde dealen en aanwezig hebben van harddrugs, en het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, omdat het deels tot een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde komt. Voorts dient het hof de straf voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde te bepalen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de openbare weg met een (automatisch) vuurwapen heeft/hebben beschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (half)automatisch vuurwapen, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman acht de tenlastegelegde feiten – voor zover dit ter zake van het onder 3 tenlastegelegde het voorhanden hebben van een vuurwapen van de categorie III onder 1 betreft – wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II onder 2 ontbreekt de overtuiging, waardoor verdachte hiervoor dient te worden vrijgesproken.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is het hof het eens met de rechtbank. Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of -op kleine punten- verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst.
Verdachte heeft in een schriftelijke verklaring, overgelegd en voorgelezen ter terechtzitting op 9 februari 2021, bekend een vuurwapen voorhanden te hebben gehad op 26 oktober 2019. [1] Er worden door de verbalisanten na forensisch onderzoek op de kruising van [straat 1] en de [straat 2] , negen hulzen aangetroffen. [2] Uit het munitieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi- of volautomatisch werkend machinepistool van het kaliber 7,65 Browning, type Scorpion. Ook de afvuursporen in de hulzen passen in bij dit vuurwapen. [3]
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een wapen voorhanden heeft gehad van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks26 oktober 2019 in de gemeente [gemeente]
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] op de openbare weg met een
(automatisch)vuurwapen heeft
/hebbenbeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks26 oktober 2019 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (half)automatisch vuurwapen, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en/of verdachte

Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten aanzien van feiten 1 en 3 heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit heeft als gevolg dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte wist al enige tijd dat hij op een dodenlijst stond van de gebroeders [slachtoffer 1] . Omdat hij, ondanks herhaald vragen, geen beveiliging kreeg van de politie, heeft hij zelf een wapen en een kogelvrij vest aangeschaft. Op 26 oktober 2019 wordt vanuit een rijdende auto op hem geschoten, verdachte wordt geraakt aan zijn schouder en hij duikt zijn bestelbus uit. De auto van waaruit op hem is geschoten is een aantal meters doorgereden en staat dan stil, hij ziet de achteruitrijlichten branden. Op dat moment kon verdachte niet anders dan zichzelf verdedigen tegen de wederrechtelijke aanval die nog niet voorbij was. Verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging, om te voorkomen dat er nogmaals op hem zou worden geschoten. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ook ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de overheid tekort is geschoten in haar plicht haar burgers te beschermen, kon verdachte niets anders doen dan zelf een wapen aanschaffen. Verdachte heeft het recht zijn eigen lijf te beschermen, aldus de raadsman.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Ten aanzien van feit 1
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer moet worden verworpen ten aanzien van de poging tot doodslag jegens de bestuurder, omdat [slachtoffer 2] geen geweldshandelingen jegens verdachte heeft gepleegd. Blijkens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt er geen beroep op noodweer toe ten aanzien van personen van wie geen geweld is uitgegaan. De advocaat-generaal heeft voorts ten aanzien van [slachtoffer 1] aangevoerd dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich na het eerste schot in een nieuwe noodweersituatie bevond en zich derhalve tegen een nieuwe dreiging moest verdedigen.
Ten aanzien van feit 3
De advocaat-generaal heeft betoogd dat – zonder iets te willen afdoen aan de ernst van de dreiging van de zijde van de [slachtoffer 1] – het bedreigd worden en het mogelijk vrezen voor het leven geen rechtvaardigheidsgrond oplevert voor het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Het oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof slaagt het beroep op noodweer ten aanzien van feit 1. Het verweer ten aanzien van feit 3 wordt echter verworpen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank hierover. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of -op kleine punten- verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst.
Ten aanzien van feit 1
Feitelijke gang van zaken
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de bestuurdersplek in zijn bestelbus zat, toen er een auto langsreed die langzaam reed en vlak naast de bus, waarin verdachte zat, stopte. Meteen daarna werd er een schot gelostvanuit de auto
, vloog er een kogel door het raam aan de bestuurderszijde en verdachte werd geraakt aan zijn schouder. Verdachte dook aan de passagierszijde de auto uit en rende richting zijn huis. Op dat moment zag verdachte dat de auto, van waaruit was geschoten en die was doorgereden, een aantal meters verderop in de straat stil stond.
Juridische beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Volgens de Hoge Raad moet de gestelde aanranding in dat geval in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De gestelde aanranding moet een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan. Dat wil zeggen dat er in de ogen van een derde of naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd een onmiddellijke dreiging moet zijn. Daarbij is het bestaan van de enkele vrees onvoldoende.
De rechtbank overweegt dat op het moment dat werd geschoten er sprake was van een noodweersituatie. Er was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest en mocht verdedigen. De rechtbank zal echter de vraag moeten beantwoorden of die noodweersituatie nog steeds bestond toen verdachte zich zo’n 10 seconden later naast zijn huis bevond en zag dat de auto enkele meters verderop in de straat niet wegreed maar stil stond. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment de noodweersituatie voortduurde, omdat er nog steeds een onmiddellijk dreigend gevaar was voor een aanranding. Dat tussen het beschoten worden en het moment van terugschieten slechts ongeveer 10 seconden voorbij zijn gegaan blijkt uit de verklaringen van bijrijder [naam] , maar ook uit de verklaringen van diverse getuigen die de knallen hebben gehoord.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet vervolgens worden beoordeeld of de door verdachte gehanteerde verdediging proportioneel is geweest en of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Ten aanzien van de vraag of de manier van verdedigen proportioneel is in verhouding tot de aanranding, overweegt de rechtbank dat de reactie van verdachte, gelet op de aard van de aanranding, proportioneel is. Verdachte is beschoten in een situatie waarin hij wist dat er een opdracht was hem te liquideren. Verdachte heeft een dreigend nieuw schot, wetende dat de opdracht nog niet was verricht en voltooid, afgehouden door zelf te schieten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijze van verdedigen door verdachte in een redelijke verhouding stond tot de aanranding.
Bij de vraag of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan, moet worden beoordeeld of verdachte zich in plaats van de gehanteerde verdediging op andere wijze aan de aanranding had kunnen onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat er, op grond van de vastgestelde feiten, voor verdachte geen reële mogelijkheid was om te vluchten of anderszins de confrontatie te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank kon dit, gelet op de korte tijdspanne tussen de eerste aanval en het vervolgens voortduren van de dreiging, niet van verdachte worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
Het hof sluit zich aan bij voornoemde vaststelling door de rechtbank. In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof het volgende. Het gegeven dat in de Renault Clio naast de schutter ook een bestuurder zat die geen geweldshandelingen jegens verdachte heeft gepleegd, doet aan het voorgaande niet af. De omstandigheid dat verdachte op de auto met de zich daarin bevindende schutter heeft geschoten is namelijk een direct gevolg geweest van de onmiddellijke dreiging van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, die ontstond omdat er vanuit voornoemde auto (waarin ook de bestuurder zat) op hem werd geschoten. Het is niet gebleken dat verdachte in een andere richting heeft geschoten dan de plaats of het object waarvan de wederrechtelijke aanranding was uitgegaan en waarvan de nog voortdurende dreiging van een nieuwe aanranding uitging.
Nu verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt wordt de wederrechtelijkheid van het feit weggenomen en zal de rechtbank verdachte ter zake van feit 1 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 3 ten laste gelegde feit strafbaar is, nu geen van de in de wet genoemde rechtvaardigheidsgronden aan de orde is.Van de dreiging waaronder verdachte leefde, kan niet worden gezegd dat zij een ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding opleverde. Het voorhanden hebben van het vuurwapen op de in de bewezenverklaring vermelde dag (gedurende de uren voorafgaande aan de aanval op verdachte) was derhalve niet geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachte of een ander.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, oordeelt de rechtbank dat verdachte strafbaar is voorhet onder 3 tenlastegelegde
.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het voorarrest gevorderd. Voorts heeft hij ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van het voorarrest gevorderd. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden bepaald kan worden.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd gezien hij een beroep op noodweer heeft bepleit.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 28 juni 2022.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, omdat dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van veelal ernstige strafbare feiten.
Volgens de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor het bezit van een (automatisch) vuurwapen een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van tussen de vier en vijftien maanden (afhankelijk van het soort vuurwapen en de plek waar het wapen zich bevond of werd gedragen).
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten daar waar het gaat om de soort straf. Verdachte heeft een (half)automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Niet duidelijk is waar dat wapen is gebleven. Verdachte heeft daar geen openheid van zaken over gegeven. Wel zal het hof een lagere gevangenisstraf opleggen dan gelet op de oriëntatiepunten in beginsel passend zou zijn. Het hof houdt namelijk rekening met de omstandigheden waaronder en waardoor verdachte het vuurwapen op 26 oktober 2019 voorhanden had, namelijk zijn wetenschap dat hij op een dodenlijst stond.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Gelet op de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, zal hij voor dit feit niet terug hoeven naar de gevangenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering

De rechtbank heeft verdachte voor overtreding van artikel 2B en 2C van de Opiumwet (feit 2 van de bewezenverklaring van de rechtbank) en het vuurwapenbezit (feit 3) een gevangenisstraf opgelegd van veertien maanden met aftrek. De behandeling in hoger beroep had geen betrekking op de Opiumwetfeiten, zodat het hof ten aanzien van die feiten de straf dient te bepalen. Het hof bepaalt deze straf op twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde
nietstrafbaar ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 3 bewezenverklaarde feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden

met aftrek van de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 16 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 16 augustus 2022.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. K. van Laarhoven, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.
2.
3.