ECLI:NL:GHARL:2022:7312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
21-003922-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van ouderen en rijden tijdens rijontzegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van oplichting van negen ouderen en het rijden tijdens een rijontzegging. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afhandig maken van bankpassen van ouderen door zich voor te doen als bankmedewerker en hen te misleiden. De rolverdeling binnen de groep daders was duidelijk, waarbij de verdachte voornamelijk als 'pinner' fungeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte nauw betrokken was bij de oplichtingspraktijken en dat zijn bijdrage aan de delictpleging van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. De opgelegde straf is aangepast naar een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003922-21
Uitspraak d.d.: 19 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 september 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-091291-21, 96-036281-21 en 96-048347-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 15-308854-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting] , [adres penitentiaire inrichting]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
  • verbeurdverklaring van de mobiele telefoon van het merk Apple iPhone;
  • toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform de rechtbank dat heeft gedaan.
Deze vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Jonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest;
  • de mobiele telefoon van het merk Apple iPhone verbeurdverklaard;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 15-308854-20 toegewezen.
Het hof is onder verbetering en aanvulling van gronden met betrekking tot de bewezenverklaring als hierna weergegeven van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van verdachte op juiste wijze heeft beslist. Het verweer dat in hoger beroep is gevoerd, is in de kern gelijk aan wat in eerste aanleg naar voren is gebracht. Het hof is van oordeel dat de rechtbank dit verweer terecht en op goede gronden heeft verworpen. Het hof zal het vonnis ten aanzien van die onderdelen bevestigen, zij het met enkele verbeteringen en aanvullingen.
Het hof komt ten aanzien van de opgelegde straf en de vorderingen van de benadeelde partijen tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Verbetering en aanvulling van gronden

Verklaring verdachte in hoger beroep
Het hof overweegt dat verdachte in hoger beroep voor een andere proceshouding heeft gekozen. Hij heeft zich ten aanzien van de oplichtingsfeiten niet meer op zijn zwijgrecht beroepen en over die feiten een nadere verklaring afgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof het volgende verklaard.
Verdachte had na zijn detentie geld nodig en kwam via een kennis in contact met iemand die hem had toegevoegd op Snapchat dan wel een andere communicatieapp. Vervolgens werd hij toegevoegd in een groepsapp waarin inclusief hijzelf vier personen zaten. In dat gezamenlijk verband werden tenlastegelegde feiten gepleegd. De rolverdeling van deze vier personen was als volgt. Er was een persoon die de klanten (
het hof begrijpt: slachtoffer) belde (‘de beller’). Dit is ook de persoon die de groepsapp aanmaakte. De beller was zelf niet fysiek aanwezig. Degenen die dat wel waren, waren de chauffeur, degene die de pinpassen bij de slachtoffers ophaalde (‘de ophaler’) en degene die het geld van de rekeningen pinde (‘de pinner’). Verdachte had vooral de rol van de pinner. Een dag voordat zij afspraken om weer aan de slag te gaan, werd een groepsapp aangemaakt waarin de voorgaande personen werden toegevoegd. Zij kregen een postcodegebied, waarna de chauffeur, de ophaler en de pinner in de buurt van de woning van de klanten (
het hof begrijpt: de slachtoffers) in de auto moesten wachten totdat de ophaler van de beller groen licht kreeg om de pinpassen op te halen. Nadat de ophaler de pinpassen van de slachtoffers had gekregen, moest er snel gehandeld worden. De chauffeur had vooraf via internet gezocht naar de meest dichtstbijzijnde pinautomaat. De drie betrokken daders reden daar dan snel naar toe. Verdachte moest vervolgens als pinner het geld van de rekeningen halen. De pincode kreeg hij van de ophaler, op een papiertje dat bij de pas zat. Volgens verdachte gebeurde dit alles onder forse tijdsdruk en werd er behoorlijk veel druk op de drie daders uitgeoefend. Het was belangrijk om op het juiste tijdstip bij de deur te staan om de passen op te halen terwijl nadien heel snel het geld van de rekeningen moest worden gehaald. Als beloning voor zijn deelname kreeg verdachte naar eigen zeggen 15% van het bedrag dat hijzelf van de rekeningen had gepind. Dat geld kreeg hij aan het eind van de dag meestal van de chauffeur.
Verdachte heeft verklaard dat hij ook twee keer als ophaler fungeerde. Hij is toen de woning binnengegaan en heeft om het vertrouwen van het slachtoffer te winnen de telefoon overgenomen en een zogenoemde identificatiecode doorgegeven aan de beller, zodat het leek alsof het slachtoffer met een echte bankmedewerker te maken had. Die code was fake en hoorde bij de oplichting. Dat zou goed bij slachtoffer [slachtoffer 1] kunnen zijn geweest omdat zij verdachte herkende. Tevens heeft hij toen op de telefoon van het slachtoffer de daglimiet verhoogd.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij aanvankelijk niet helemaal wist waar hij mee bezig was en dat hem alleen werd verteld dat hij moest pinnen, maar dat het hem al snel wel duidelijk werd. Verdachte beschreef die dagen als een werkdag van negen tot vijf. [1]
Aanvulling van gronden
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van het medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ten aanzien van de oplichtingsfeiten een verklaring afgelegd. Het hof is mede op grond hiervan van oordeel dat verdachte nauw en bewust betrokken was bij de oplichtingspraktijken en daaraan telkens actief deelnam. De rol van verdachte is daarmee van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Niet alleen was verdachte degene die uiteindelijk met de afhandig gemaakte bankpassen de geldopnames verrichtte – waarmee hij een noodzakelijke en wezenlijke schakel vormde voor het bereiken van het einddoel van de oplichting – maar ook reeds tijdens de uitvoering van de oplichtingshandelingen die moesten leiden tot afgifte van de bankpassen stond verdachte in nauw contact met zijn mededaders en werkte hij nauw met hen samen om het oplichtingstraject waarin het nauw luisterde, succesvol uit te voeren.
Voorts overweegt het hof ten aanzien van feit 2 en 3 dat op basis van het dossier het overboeken van de spaarrekening naar de betaalrekening en het verhogen van de limiet in de digitale bankomgeving van de slachtoffers een onderdeel was van de vaste werkwijze. Dit werd gedaan met het oog om zoveel mogelijk geld te kunnen pinnen. Bij het verhogen van die limiet en het overboeken werd gebruik gemaakt van een afgesproken bedrieglijke werkwijze waardoor valselijk inzicht werd verkregen in de digitale bankomgeving van de slachtoffers en overboekingen werden gedaan. Bij het pinnen werd gebruik gemaakt van afgetroggelde valselijk verkregen pincodes. Kortom, er is sprake van onmisbare schakels om in het geautomatiseerde systeem te kunnen komen.
Verbetering van gronden
Verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij tweemaal als ophaler fungeerde en dat voor de rest zijn rol het pinnen van het geld was. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte de ophaler was zal het hof dit oordeel verbeteren.
Op pagina 12 van het vonnis waarvan beroep wordt onder ‘bewijsoverweging ten aanzien van feit 1’ door de rechtbank overwogen:
‘Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende gebleken dat het verdachte is geweest die de bankpassen bij de slachtoffers heeft opgehaald.’
Het hof vervangt dit deel van de overweging door het volgende:
‘Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die tweemaal als ophaler fungeerde en hij degene is geweest die de geldopnames verrichtte.’
Vervolgens is door de rechtbank op pagina 13 overwogen:
‘Uit de modus operandi in combinatie met de herkenning van verdachte, het korte tijdsbestek tussen het ophalen van de pinpassen bij de aangevers, de pintransacties, de herkenningen daarbij en de verklaring van verdachte, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de pinpassen heeft opgehaald bij de aangevers.’
Het hof vervangt dit deel van de overweging door het volgende:
‘Uit de modus operandi in combinatie met de herkenning van verdachte, het korte tijdsbestek tussen het ophalen van de pinpassen bij de aangevers, de pintransacties, de herkenningen daarbij en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof, leidt het hof af dat het verdachte is geweest die tweemaal als ophaler fungeerde en hij diegene is geweest die de geldopnames verrichtte.’

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter zake van de onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – het hof bij de strafoplegging dient acht te slaan op vonnissen in vergelijkbare zaken voor vergelijkbare rollen en dat dit moet leiden tot een lagere strafoplegging dan de rechtbank heeft gedaan.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan oplichting van bejaarde slachtoffers door op slinkse wijze bankpassen afhandig te maken. Voorts heeft verdachte samen met anderen de pincodes dan wel inloggegevens van de slachtoffers afhandig gemaakt en heeft hij zich aldus schuldig gemaakt aan medeplegen van computervredebreuk.
Verdachte is vooral de persoon geweest die de geldopnames heeft verricht maar hij fungeerde tweemaal als de persoon die de pinpassen moest ophalen.
Er was sprake van een afgesproken vaste onderlinge werkwijze waarbij het nauw luisterde wanneer en op welke wijze verdachte en zijn mededaders in actie kwamen. Jegens de slachtoffers – die in de groep “klanten” werden genoemd – bedienden verdachte en zijn mededaders zich voortdurend van leugens en deden zij zich valselijk als bankmedewerkers voor. Op deze wijze werden de bejaarde slachtoffer lelijk om de tuin geleid en raakten zij hun geld kwijt. Verdachte heeft door zijn handelen de slachtoffer ernstig gedupeerd. Verdachte en zijn mededaders hebben op een even routinematige als gewetenloze wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien. Samen met zijn mededaders heeft de verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Dat is ook wel gebleken uit de verklaringen die de slachtoffers onder andere bij de politie hebben afgelegd. Van deze groep mensen zijn de spaarrekeningen en betaalrekeningen leeggehaald. Geld waar de mensen lang voor hebben moeten werken en sparen. Feiten als bewezenverklaard treffen de slachtoffers niet alleen in financiële zin. Zij leiden tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld onder ouderen in het algemeen, maar ook – zo is gebleken – bij de betrokken slachtoffers. Daarom worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend.
Naast deze feiten heeft verdachte meerdere malen een auto bestuurd, ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was doordat dit hem bij rechterlijke uitspraak was ontzegd, en doordat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat is gebeurd naar aanleiding van een ernstig ongeval met zeer ernstige gevolgen. Die beide beslissingen hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte was op de hoogte van de rijontzegging en ongeldigverklaring van het rijbewijs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken en aldus zijn eigen belangen telkens vooropgesteld.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een politiecel door op het luik te spugen. Hoewel ook dit een vervelend strafbaar feit is, zal het hof bij de strafmaat met name rekening houden met de andere negen feiten die aan verdachte zijn tenlastegelegd.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2022 dat bestaat uit 25 pagina’s, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zowel soortgelijke als andere strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van de thans ter beoordeling staande feiten meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft een vriendin en een dochter. Hij heeft behoefte aan perspectief en hij kan als hij op vrije voeten is aan de slag in de zonnepanelen. Of dat perspectief bestaat, is volgens verdachte wel afhankelijk van de detentieduur.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat gezien de ernst van de feiten enkel een gevangenisstraf van forse duur hier op haar plaats is.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst en hoeveelheid van de feiten, dat in combinatie met het strafblad van verdachte. Het hof zal een gevangenisstraf van langere duur opleggen.
Wel ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een substantieel deel voorwaardelijk op te leggen waarbij de proeftijd op drie jaar zal worden gesteld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De lange voorwaardelijke gevangenisstraf dient als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan strafbare feiten van welke aard of ernst dan ook. Het hof beoogt hiermee verdachte duidelijk te maken dat tijdens de proeftijd verdachte zich niet enkel onthoudt van het plegen van soortgelijke feiten, maar zich onthoudt van het plegen van ieder strafbaar feit, hoe
groot of kleindan ook.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verbeurdverklaring
Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
‘De zwarte Iphone van verdachte is bij zijn aanhouding naast hem op de grond aangetroffen. De telefoon stond toen aan en er was een open verbinding, die een politieambtenaar heeft verbroken. Kort voor de aanhouding heeft verdachte gepind met een bankpas van aangever [slachtoffer 2] , die zijn pincode niet aan verdachte had gegeven, maar telefonisch aan een mededader. Daarom wordt geconcludeerd dat de openstaande telefoonverbinding is gebruikt om de pincode aan verdachte door te geven, opdat hij met de bankpas geld kon opnemen. Het feit is dus met behulp van deze telefoon gepleegd. Daarom zal die verbeurd worden verklaard.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De bedragen zijn gevorderd ten gevolge van de aan verdachte onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten.
Het echtpaar [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben ieder een bedrag van € 500,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering. Derhalve duren die voegingen ter zake van de in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
[slachtoffer 5] heeft een bedrag van € 2.500,00 gevorderd ter vergoeding van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
[slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 5.296,70 gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade en € 4.796,70 ter vergoeding van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 4.744,90 bestaande uit materiële schade en € 500,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige is de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
[slachtoffer 6] heeft een bedrag van € 900,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 500,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige is de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen conform de rechtbank heeft geoordeeld toegewezen dienen te worden.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien het hof tot een bewezenverklaring komt wat betreft benadeelde partij [slachtoffer 1] , slechts die vordering in aanmerking komt voor toewijzing en de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte immateriële schadevergoeding aan benadeelde partij Isings heeft toegekend, omdat er door de benadeelde partij niet is aangetoond dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de schade en het tenlastegelegde feit. De vordering dient derhalve afgewezen te worden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Het hof kan zich voorstellen dat ook [slachtoffer 3] als echtgenote is getroffen en benadeeld door de feiten. De beoordeling van de schadevergoeding kan echter niet plaatsvinden in het kader van deze strafzaak. Zij heeft namelijk zelf geen rechtstreeks contact gehad met verdachte en zijn medeplegers. [slachtoffer 3] kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen. Zij kan haar vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6]
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] heeft de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade op pagina 21 het navolgende overwogen:
‘Voldoende vast staat dat aan [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu zij door het handelen van verdachte op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Verdachte en zijn mededader(s) hebben bewust slachtoffers op leeftijd uitgekozen en op een zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van deze kwetsbare personen. Verdachte heeft daarbij zelfs de slachtoffers in hun huis opgezocht. De rechtbank acht een vergoeding voor de door hen geleden immateriële schade daarom op zijn plaats en acht een bedrag van € 500,-- redelijk, zoals gevorderd door, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] . De rechtbank zal aan [slachtoffer 6] hetzelfde bedrag aan immateriële schadevergoeding toekennen. De rechtbank zal de vorderingen tot immateriële schade dan ook in zoverre toewijzen.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Ter aanvulling overweegt het hof als volgt.
Met de bewezenverklaring van de strafbare feiten in dit arrest voor zover betrekking hebbend op ieder slachtoffer, staat vast dat de verdachte onrechtmatig jegens het slachtoffer heeft gehandeld.
Het hof is van oordeel dat het slachtoffer, zoals hij/zij gemotiveerd heeft gesteld, als gevolg van dit feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Het hof komt tot dit oordeel op grond van de aard van de bewezenverklaarde feiten in samenhang met hetgeen het slachtoffer heeft verklaard over hoe hij/zij dit heeft beleefd en welke gevolgen hij/zij daarvan heeft ondervonden. Met de rechtbank stelt het hof vast dat het handelen van verdachte tezamen met zijn medeplegers ten tijde van het plegen van de feiten buitengewoon geraffineerd en uitgekookt was, waarbij eerst tijdens een telefonisch contact een valse voorstelling van zaken werd gegeven. Er werd voortdurend ingepraat op de slachtoffers, er werden instructies gegeven en terwijl dit telefonisch contact voortduurde meldde zich een medepleger als zogenoemde bankmedewerker bij de deur die de bankpas meenam, die soms daarbij ook nog de woning betrad en deelnam aan het internetbankieren. De slachtoffers hebben moeten ervaren dat direct daarna grote geldbedragen werden gepind en afgeschreven.
Uit het dossier volgt dat telkens sprake is van oudere slachtoffers waarbij verdachte en zijn mededaders ernstig misbruik hebben gemaakt van hun kwetsbaarheid. Er is sprake geweest van telkens een zeer grote impact op de slachtoffers.
Het hof verwijst naast de onderbouwing van de verzoeken tot schadevergoeding ook naar het proces-verbaal van bevindingen op pagina 292 e.v. van het procesdossier. Hierin relateert verbalisant [verbalisant] dat hij contact heeft gezocht met de slachtoffer en dat hij heeft gevraagd hoe het met ze ging, of de oplichting gevolgen voor hen heeft gehad en zo ja, wat voor gevolgen dat dan zijn.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit de onderbouwing en verklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] is niet alleen gebleken dat zij ten tijde van de gebeurtenis veel stress ervoer, maar ook dat het 77-jarige slachtoffer na de oplichting gedurende twee dagen ziek is geweest. Zij moest overgeven door misselijkheid. Volgens de huisarts was stress de oorzaak van die ziekte. Ongeveer twee maanden later heeft zij het er nog moeilijk mee en kan zij het er moeilijk over hebben. Het vertrouwen in onbekende mensen is bij haar beschadigd en vooral in mensen die haar opbellen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4]
Uit de onderbouwing en verklaring van slachtoffer [slachtoffer 4] volgt dat de huisarts heeft vastgesteld dat de oplichting voor het toen 82-jarige slachtoffer een traumatische ervaring is geweest. Uit de stukken volgt dat de al broze gezondheid van het slachtoffer achteruit is gegaan sinds de oplichting. Het slachtoffer is van een actief persoon veranderd in een passief persoon die bang en onzeker werd. Hij nam de telefoon niet meer op en opent de voordeur niet meer uit angst voor alles wat niet klopt. Voorts wil hij de telefoon niet meer gebruiken uit angst dat hij weer slachtoffer wordt van oplichting. Tevens ervoer hij veel stress vanwege de directe financiële gevolgen van de oplichting.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6]
Uit de onderbouwing en verklaring van het 76-jarige slachtoffer is gebleken dat de oplichting ook twee maanden nadien in haar hoofd bleef spelen. Een van de oplichters heeft als zogenoemde bankmedewerker ook haar woning betreden. [slachtoffer 6] heeft daarna slecht geslapen en heeft langere tijd angst gehad. Ook wordt de telefoon door haar alleen nog opgenomen in geval zij het nummer herkent. Voorts ziet zij steeds de beelden van het bezoek in haar huis terug. Dit veroorzaakt bij [slachtoffer 6] een gevoel van onveiligheid in haar eigen woning.
Het hof stelt vast dat telkens sprake is van een ernstige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De hierdoor geleden immateriële schade komt, voor zover naar omvang toewijsbaar, voor vergoeding in aanmerking.
Het hof stelt de immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, en gegeven tot op zekere hoogte vergelijkbare gevallen naar maatstaven van billijkheid telkens vast op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de in het dictum te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer gevorderde zal het hof afwijzen.
Materiële schade benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5]
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] heeft de rechtbank ten aanzien van de materiële schade het navolgende overwogen:
‘Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] met betrekking tot de materiële schade ad€ 4.796,70 overweegt de rechtbank als volgt. Vast is komen te staan dat van de rekening van [slachtoffer 1] een fors bedrag is afgeschreven. Dit is aan te merken als rechtstreekse schade, nu dit het gevolg is van het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde. Gebleken is dat het bedrag ad € 4.537,70 niet door de bank is vergoed, zodat dit bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Ook acht de rechtbank een vergoeding voor de door verdachte meegenomen telefoon op zijn plaats. Ten aanzien van de mobiele telefoon oordeelt de rechtbank dat het gevorderde bedrag ad € 259,-- met 20 procent dient te worden verminderd, nu de mobiele telefoon reeds enige jaren oud is. Dit komt neer op een bedrag van € 207,20. De rechtbank zal het materiële deel van de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 4.744,90.
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2021.
Vordering [slachtoffer 5]
Vast is komen te staan dat van de rekening van [slachtoffer 5] een bedrag van € 2.500,-- is afgeschreven. Dit is aan te merken als rechtstreekse schade, nu dit het gevolg is van het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde. Gebleken is dat het bedrag ad € 2.500,-- niet door de bank is vergoed, zodat dit bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2021.’
Het hof verenigt zich grotendeels met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank, maar komt ten aanzien van de omvang van de vordering van [slachtoffer 1] tot een andere beslissing.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Uit de vordering tot schadevergoeding van mevrouw [slachtoffer 1] volgt op pagina 3 dat zij
€ 22.463,30 aan materiële schade heeft geleden. Vervolgens staat op pagina 4 dat
€ 18.463,30 reeds is vergoed. Als dit bedrag in mindering wordt gebracht op € 22.463,30 dan levert dit € 4000,00 op. Het hof zal dit bedrag als uitgangspunt nemen.
Op pagina 22 van het vonnis waarvan beroep wordt onder ‘ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] ’ door de rechtbank overwogen:

Gebleken is dat het bedrag ad € 4.537,70 niet door de bank is vergoed, zodat dit bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. (…) De rechtbank zal het materiële deel van de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 4.744,90.’
Het hof vervangt dit deel van de overweging door het volgende:

Gebleken is dat het bedrag ad € 4.000,00 niet door de bank is vergoed, zodat dit bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. (…)
Het hof zal het materiële deel van de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 4.207,20.’
Hoofdelijk
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij samen zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een of meer mededaders is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen – met uitzondering van de vordering van [slachtoffer 3] – hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] overweegt het hof het volgende. Nu door of namens verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven
.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Holland van 3 februari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen met parketnummer
15-308854-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 55, 57, 63, 138ab, 139d, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mobiele telefoon merk Apple Iphone kleur zwart, goednummer PL0900-2021100670-2802034 (proces-verbaal nummer [proces-verbaal nummer]).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.707,20 (vierduizend zevenhonderdzeven euro en twintig cent) bestaande uit € 4.207,20 (vierduizend tweehonderdzeven euro en twintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.707,20 (vierduizend zevenhonderdzeven euro en twintig cent) bestaande uit € 4.207,20 (vierduizend tweehonderdzeven euro en twintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-091291-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 maart 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2021, parketnummer 15-308854-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 19 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, d.d. 5 augustus 2022.