In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen tussen twee ex-gehuwden, die van 28 juni 1995 tot 8 juni 2018 gehuwd waren. De partijen hebben een gemeenschap van goederen gehad, en het hof moest beslissen over de verdeling van verschillende activa, waaronder banksaldi, 21 gouden armbanden, een ton aan contant geld en persoonlijke spullen van de geïntimeerde. De rechtbank had eerder een tussenvonnis gewezen op 18 juni 2020 en een eindvonnis op 24 februari 2021, waartegen beide partijen hoger beroep hebben ingesteld.
Het hof oordeelde dat de saldi van de bankrekeningen op de peildatum van 22 juni 2017 bij helfte moesten worden verdeeld. Het hof stelde vast dat de geïntimeerde € 10.566,32 aan de appellant moest betalen. Wat betreft de gouden armbanden oordeelde het hof dat de eerdere veroordeling van de appellant tot afgifte van de armbanden niet in stand kon blijven, omdat de bewijsvoering van de geïntimeerde onvoldoende was. De vordering van de geïntimeerde met betrekking tot de ton aan contant geld werd eveneens afgewezen, omdat de onderbouwing ontbrak. Tot slot werd de vordering van de geïntimeerde over persoonlijke spullen afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.
Het hof compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg, gezien de familieverhoudingen. Het arrest werd uitgesproken op 23 augustus 2022.