ECLI:NL:GHARL:2022:7294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
200.295.699
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor aflossing van schuld na beëindiging van samenwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 3 maart 2021 is uitgesproken. De vrouw en de man waren samen eigenaar van een woning in [woonplaats1] en hebben samengewoond. Na de verkoop van de woning, waarbij de man een deel van de koopsom heeft betaald met de verkoopopbrengst van een appartement, rijst de vraag of de vrouw recht heeft op vergoeding van een schuld die zij voor de man heeft afgelost. De man vorderde in eerste aanleg dat de vrouw hem € 10.769,63 zou betalen, terwijl de vrouw vorderde dat de man haar € 5.250 zou betalen voor de aflossing van zijn schuld en schade door het niet schoon opleveren van de woning. De kantonrechter heeft de vordering van de man toegewezen en die van de vrouw afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij meer heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan de man. De vrouw heeft wel aangetoond dat zij een bedrag van € 4.000 heeft afgelost op een lening van € 7.500 die door beide partijen was aangegaan. Het hof concludeert dat de man dit bedrag aan de vrouw moet terugbetalen, omdat zij de aflossing heeft gedaan als medeschuldenaar. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in conventie, maar vernietigt het in reconventie en bepaalt dat de man aan de vrouw € 4.000 moet betalen. Elke partij draagt zijn eigen kosten, en de veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.295.699
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland (kanton) 8573660
arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie
hierna de vrouw te noemen
vertegenwoordigd door mr. T. Kocabas
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna de man te noemen
vertegenwoordigd door mr. M. Lont

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 3 maart 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1
De man en de vrouw zijn samen eigenaar geweest van een woning in [woonplaats1] , waarin zij hebben samengewoond. De man heeft een deel van de koopsom van de woning betaald met de verkoopopbrengst van een appartement. Het gaat om € 21.539,26. Partijen hebben de woning in mei 2019 verkocht. De netto-opbrengst was € 28.925,62. Ieder heeft daarvan de helft gehad (€ 14.462,81). De man en de vrouw hebben € 7.500 geleend om voorafgaand aan de verkoop van de woning een schuld van de man af te lossen. Na de verbreking van de samenwoning rijst de vraag of de vrouw op deze lening heeft afgelost en de man dat aan haar moet terugbetalen.
2.2
De man heeft bij de kantonrechter gevorderd dat de vrouw aan hem € 10.769,63 moet betalen, omdat hij een groter deel van de koopsom van de woning heeft betaald. De vrouw heeft gevorderd dat de man aan haar € 5.250 moet betalen, omdat zij een schuld van de man heeft betaald (€ 3.750) en de man de woning niet schoon heeft opgeleverd waardoor zij schade heeft geleden van € 1.500.
2.3
De kantonrechter heeft de vordering van de man toegewezen en de vordering van de vrouw afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen van de vrouw alsnog worden toegewezen en de toegewezen vordering van de man alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

grief 1
3.1
Het hof gaat ervan uit dat het de bedoeling van deze grief is dat het hof zal oordelen dat de man (alsnog) geen recht heeft op vergoeding van € 10.769,63 en de beslissing van de kantonrechter op dat punt zal vernietigen.
3.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de man recht heeft op vergoeding van het bedrag van € 10.769,63 dat hij uit zijn eigen vermogen voor de koop van de woning heeft gebruikt. De vrouw heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toewijzing van de vordering van de man dat hij recht heeft op vergoeding van dat bedrag. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat zij tijdens de samenleving van partijen veel meer heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan de man. De kantonrechter heeft haar daarin niet gevolgd en geoordeeld dat niet is gebleken dat de vrouw meer heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan de man. De vrouw bestrijdt dat oordeel van de kantonrechter.
3.3
Het hof kan net als de kantonrechter niet vaststellen dat de vrouw een groter aandeel in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft betaald dan de man. Zij onderbouwt haar stelling met bankafschriften van haar privérekening en haar spaarrekening uit de periodes juli en november 2015, april-juli 2016, augustus en september 2017 en januari – juni 2018. Een toelichting ontbreekt. Zo legt de vrouw niet uit wat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding tijdens de samenwoning waren en welke verdeelsleutel tussen partijen gold. Zij vermeldt ook niet welke kosten de man heeft betaald. De overgelegde bankafschriften bestrijken ook niet de hele periode van de samenwoning, maar telkens een paar maanden van een jaar. Ze zijn niet volledig overgelegd. De vrouw doet een algemeen bewijsaanbod, maar biedt niet voldoende specifiek bewijs aan van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen. Dat heeft de vrouw niet gedaan. [1] Grief 1 van de vrouw faalt.
grief 2
3.4
Deze grief is gebaseerd op drie stellingen van de vrouw:
De vrouw heeft na aankoop van de woning veel geld daarin geïnvesteerd;
De vrouw heeft een schuld van de man afgelost;
De vrouw heeft geld geleend om achterstallige betalingen op de hypothecaire geldlening te doen.
stelling a
3.5
Het hof kan niet vaststellen dat de stelling dat de vrouw na aankoop van de woning daarin veel geld heeft geïnvesteerd juist is. De man betwist dat. De vrouw legt niet uit welke bedragen zij aan de woning heeft besteed of wat met dat geld gedaan is. Ook hier doet zij geen voldoende specifiek bewijsaanbod. Grief 2 faalt wat stelling a betreft.
stelling b
3.6
De vrouw licht haar stelling dat zij een schuld van de man heeft afgelost wel toe. De man en de vrouw hebben samen € 7.500 geleend van De Graaf. Die overeenkomst van geldlening is vastgelegd in een onderhandse akte (getekend 1 juli 2015). Artikel 2a houdt in dat per vier weken bij beiden een bedrag van € 250 wordt ingehouden op hun salaris te beginnen met het salaris van oktober 2015 totdat de lening is voldaan. Ook het vakantiegeld zal voor de aflossing van de geldlening worden gebruikt. Deze geldlening is gebruikt voor de aflossing van een krediet van de man bij [naam1] ; aflossing was nodig omdat partijen samen een hypothecaire geldlening wilden sluiten voor de aankoop van de woning. Het bedrag van € 7.500 is op 14 juli 2015 overgemaakt op de spaarrekening van de vrouw, waarna daarvan op 27 juli 2015 een bedrag van € 7.312 is betaald met de omschrijving
“(naam man) [adres1] [woonplaats1] contractnummer [nummer1] ”. De vrouw loste vierwekelijks af op de lening door inhoudingen op haar salaris. Zij onderbouwt dat met salarisspecificaties. De lening is daarop aangeduid als
‘lening type 5’.Volgens die salarisspecificaties heeft zij in de periode 10 augustus 2015 tot 11 september 2016 in totaal € 4000 afgelost, € 1.250 in 2015 en € 2.750 in 2016.
3.7
De man erkent dat hij een lening is aangegaan van € 7.500 bij zijn werkgever voor de aflossing van een krediet bij [naam1] . Hij zegt ook:
“De vrouw heeft meegetekend.”Daarmee erkent hij wat de vrouw zegt:
“Als zekerheidsstelling is ook Appellante betrokken in de leningsovereenkomst”.Het hof gaat daarom ervan uit dat de schuld uit geldlening in de onderlinge verhouding van partijen geheel door de man moest worden gedragen. Het hof gaat ook ervan uit dat de vrouw op die lening € 4.000 heeft afgelost. De man betwist dat wel en zegt dat hij zelf het hele bedrag van € 7.500 heeft afgelost, maar laat dat niet zien. Hij zou toch net als de vrouw zijn salarisspecificaties of een ander bewijs van aflossing hebben kunnen overleggen? Daarmee staat voor het hof vast dat de vrouw een bedrag van € 4.000 heeft afgelost op de geldlening van € 7.500. Dat zij meer heeft afgelost is niet gebleken; daarvoor ontbreekt de onderbouwing.
3.8
De volgende vraag is of de man dat aan haar moet terugbetalen. Dat is hier het geval. Het hof is van oordeel dat de rechtsverhouding van partijen in dit geval meebrengt dat de man dit bedrag aan haar moet terugbetalen. Voor de betaling van een schuld van de man is geld geleend. Voor die schuld heeft de vrouw als medeschuldenaar meegetekend ‘als zekerheidsstelling’. In feite is de man de ‘echte’ schuldenaar van deze geldlening. Artikel 6:30 BW maakt het mogelijk dat een ander (de vrouw) dan de schuldenaar (de man) een verbintenis nakomt (aflost op de geldlening), maar regelt geen regres. Of regres mogelijk is hangt dan af van de onderlinge verhouding van de man als schuldenaar en de vrouw als de derde die heeft betaald. In die verhouding kan sprake zijn van een geldlening (‘voorschieten’) of een schenking, maar ook van ongerechtvaardigde verrijking. Die onderlinge verhouding is dat de vrouw heeft meegetekend als zekerheidsstelling. Daarbij past het dat de man te behoeve van wie die zekerheid is gegeven aan de vrouw terugbetaalt wat zij heeft afgelost op zijn schuld. Zij heeft het hem als het ware voorgeschoten.
stelling c
3.9
Partijen voeren ook nog een discussie over een lening die de vrouw zou hebben gesloten om betalingen te doen op de hypothecaire geldlening van partijen (achterstallige rente of aflossingen). De vrouw concretiseert niet duidelijk om welk bedrag dat gaat en vordert ook niet kenbaar dat de man dat aan haar moet terugbetalen. Het hof zal dan ook niet verder op die discussie ingaan.
slotsom grief 2
3.1
De slotsom is dat grief 2 deels slaagt.
De conclusie
3.11
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in conventie bekrachtigen en in reconventie vernietigen en bepalen dat de man aan de vrouw € 2.750 moet betalen.
3.12
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk en ongelijk hebben gekregen.
3.13
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 maart 2021 in conventie;
2. vernietigt dat vonnis in reconventie en beslist dat de man aan de vrouw € 4.000 moet betalen;
3. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Voetnoten

1.HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, rov. 3.5