ECLI:NL:GHARL:2022:7265

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
Wahv 200.306.343/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een proceskostenvergoeding die door de kantonrechter was vastgesteld op € 961,50, maar door het hof werd herzien. De kantonrechter had de vergoeding gehalveerd omdat er meerdere niet-samenhangende zaken van dezelfde gemachtigde waren behandeld. Het hof oordeelde echter dat het Besluit proceskosten bestuursrecht geen mogelijkheid biedt voor een halvering om die reden en kende de volledige kostenvergoeding toe. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die de inleidende beschikking had gewijzigd en het beroep gedeeltelijk gegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 5 augustus 2022 is de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal geen verweerschrift heeft ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de proceskostenvergoeding had gehalveerd en heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.611,88. Het hof heeft daarbij de hoogte van de vergoeding voor verschillende proceshandelingen vastgesteld en de beslissing van de kantonrechter vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.306.343/01
CJIB-nummer
: 227471446
Uitspraak d.d.
: 19 augustus 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 31 december 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en de feitcode en de omschrijving van de gedraging gewijzigd. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 961,50.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 augustus 2022. Als gemachtigde van de betrokkene is verschenen [naam1] . De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam2] .

De beoordeling

1. Het hoger beroep richt zich tegen de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde proceskostenvergoeding.
2. De kanttonrechter heeft een proceskostenvergoeding van in totaal € 961,50 toegekend, die als volgt is opgebouwd:
  • indienen administratief beroepschrift: 1 punt x € 534,- x wegingsfactor 0,5
  • telefonische hoorzitting officier van justitie: 0,5 punt x € 534,- x wegingsfactor 0,5
  • indienen beroepschrift kantonrechter: 1 punt x € 748,- x wegingsfactor 0,5
  • verschijnen ter zitting kantonrechter: 1 punt x € 748,- x wegingsfactor 0,5 x 0,5
correctie
3. De kantonrechter heeft de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter op 22 december 2021 met de helft verminderd. Daartoe is overwogen dat de gemachtigde tijdens deze zitting in vijftien zaken als zodanig is opgetreden, waarvan in elf zaken het beroep (gedeeltelijk) gegrond is verklaard en een proceskostenvergoeding is toegekend. De kantonrechter oordeelt daarom dat het redelijk is dat de vergoeding voor het optreden ter zitting wordt gecorrigeerd. De gemiddelde behandeltijd per zaak was beperkt (minder dan 10 minuten), terwijl de gemachtigde bovendien slechts één keer naar en van Rotterdam heeft hoeven reizen en niet of nauwelijks wachttijd heeft gehad.
4. De gemachtigde voert aan dat uit de beslissing van de kantonrechter niet blijkt dat rekening is gehouden met twee door de officier van justitie gehouden hoorzittingen, te weten op 5 november 2019 en op 27 februari 2020. Daarnaast heeft de kantonrechter de vergoeding voor het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter ten onrechte met de helft verminderd. Dat sprake is van meerdere (gedeeltelijke) gegrondverklaringen (waarbij géén sprake is van samenhangende zaken) is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan afgeweken dient te worden van de jurisprudentie van het hof en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb)
5. Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat voor een tweede hoorzitting bij de officier van justitie 0,25 punt dient te worden toegekend. Met betrekking tot de vraag of de kantonrechter de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter heeft kunnen halveren, refereert de advocaat-generaal zich aan het oordeel van het hof.
6. De kantonrechter heeft de inleidende beschikking gewijzigd voor wat betreft de feitcode en de omschrijving van de gedraging en de betrokkene aldus in het gelijk gesteld als bedoeld in de arresten van het hof van 28 april 2020 en 20 juli 2021. Gelet hierop bestaat er in de regel recht op toekenning van een (volledige) proceskostenvergoeding.
7. Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat de officier van justitie op
5 november 2019 een telefonische hoorzitting heeft gehouden, waarna hij de ambtenaar bij schrijven van 28 november 2019 om aanvullende informatie heeft gevraagd. Nadat die informatie op
11 december 2019 was verkregen heeft op 27 februari 2020 nogmaals een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Aan beide hoorzittingen heeft de gemachtigde van de betrokkene deelgenomen. De kantonrechter heeft slechts voor 1 telefonische hoorzitting een kostenvergoeding toegekend en dus niet juist beslist.
8. De kantonrechter heeft verder niet aangegeven op welke bepaling van het Bpb hij zijn beslissing tot het halveren van de vergoeding voor het bijwonen van de zitting baseert. De kantonrechter lijkt het oog te hebben op samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb, maar daarvan is geen sprake. Zoals het hof in zijn arrest van 8 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11298 heeft geoordeeld, mag de kantonrechter de proceskostenvergoeding niet halveren als alleen de feitcode is gewijzigd. Evenmin kan artikel 2, derde lid, van het Bpb de grondslag zijn voor onderhavige halvering.
9. De beslissing van de kantonrechter, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, kan dan ook geen stand houden. Het hof zal derhalve, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene de volgende proceskostenvergoeding zal worden toegekend.
10. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift, alsmede het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter op 22 december 2021 en de zitting bij het hof dienen in totaal 5 punten te worden toegekend. Voor het telefonisch horen in administratief beroep zal het hof met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb 0,5 punt (eerste telefonische hoorzitting) en 0,25 punt (nadere telefonische hoorzitting) toekennen.
De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep
€ 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt voor de fase van het administratief beroep en het beroep bij de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Voor de fase van hoger beroep, welke procedure slechts betrekking heeft op (de hoogte van) de toe te kennen proceskostenvergoeding, zal het hof de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toepassen.
11. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 1.611,88 (= (1,75 x € 541,- x 0,5) + (2 x € 759 x 0,5) + (2 x € 759,- x 0,25)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.611,88.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.