ECLI:NL:GHARL:2022:721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
21-001542-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake brandstichting en diefstal van een Tesla en accuboormachine

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, heeft in 2018 tweemaal een Tesla in brand gestoken en een accuboormachine gestolen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. In hoger beroep heeft de verdachte zijn eerdere ontkenning ingetrokken en bekend dat hij de branden heeft gesticht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft TBS met voorwaarden opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de rol van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen en heeft gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar veroorzaakt. De maatregel van TBS met voorwaarden is opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen, gezien het hoge recidiverisico. Daarnaast is een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, zodat de verdachte ook na de TBS onder toezicht kan blijven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001542-20
Uitspraak d.d.: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-750083-18 en 18-730062-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is bij akte beperkt ingesteld, gericht tegen het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2, 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 augustus 2020, 9 november 2020, 25 januari 2021, 19 april 2021, 12 juli 2021, 12 juli 2021, 27 september 2021, 6 december 2021 en 18 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De vordering strekt tot:
  • vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde;
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 59 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsrapport, ongemaximeerd en dadelijk uitvoerbaar;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht,
  • het bepalen van de door de rechtbank opgelegde straf voor het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 3 primair, 5 primair en 7 en in zaak 18-730062-19 onder 1 primair tenlastegelegde en het ad informandum gevoegde feit op een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 6 primair, 6 subsidiair en 8 tenlastegelegde.
Verdachte is ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2 (kort gezegd: brandstichting), 3 primair, 4 primair, 5 primair, 7 en het in de zaak met parketnummer 18-730062-19 primair tenlastegelegde (kort gezegd: diefstal) en een door verdachte erkend ad informandum gevoegd feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd (ongemaximeerd).
Tevens heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen, in zoverre opnieuw rechtdoen en op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de straf bepalen ten aanzien van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten die thans niet aan het oordeel van het hof onderworpen zijn.
De vorderingen van de benadeelde partijen komen in hoger beroep niet meer aan de orde, nu het beperkt ingestelde hoger beroep zich niet richt tot de feiten die aan deze vorderingen ten grondslag liggen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-750083-18:
1.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 4 maart 2018 en 5 maart 2018 te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , aan de [adres] te [plaats 1] , ter hoogte van [nummer] , opzettelijk brand heeft gesticht in en/of onder en/of aan een personenauto van het merk Tesla (voorzien van het kenteken [kenteken 1] ), welke dicht bij de woning [adres] stond, door open vuur in aanraking te brengen met
  • (een) al dan niet met een vluchtige stof overgoten/besprenkelde/doordrenkte brandba(a)r(e) voorwerp(en) en/of stof(fen), welke in en/of onder en/of aan een of meer onderde(e)l(en) van die personenauto van het merk Tesla was/waren geplaatst en/of
  • (een of meer onderde(e)l(en) van die) een personenauto van het merk Tesla, in elk geval brandbare stoffen,
ten gevolge waarvan die personenauto van het merk Tesla en/of de zich in die personenauto bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
  • die personenauto van het merk Tesla en/of
  • de in die personenauto aanwezige goederen en/of
  • die woning gelegen aan de [adres] en/of
  • de inventaris van die aan de [adres] gelegen woning en/of
  • de naastgelegen woningen in die [adres] en/of
  • de inventaris van die naastgelegen woningen in die [adres] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
  • daarvan levensgevaar voor de zich in die [adres] en/of de naastgelegen woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die [adres] en/of de naastgelegen woningen bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 18 april 2018 en 19 april 2018 te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , aan de [adres] te [plaats 1] , ter hoogte van [nummer] , opzettelijk brand heeft gesticht in en/of onder en/of aan een personenauto van het merk Tesla (voorzien van het kenteken [kenteken 2] ), welke dicht bij de woning [adres] stond, door open vuur in aanraking te brengen met
  • (een) al dan niet met een vluchtige stof overgoten/besprenkelde/doordrenkte brandba(a)r(e) voorwerp(en) en/of stof(fen), welke in en/of onder en/of aan een of meer onderde(e)l(en) van die personenauto van het merk Tesla was/waren geplaatst en/of
  • (een of meer onderde(e)l(en) van die) een personenauto van het merk Tesla, in elk geval brandbare stoffen,
ten gevolge waarvan die personenauto van het merk Tesla en/of de zich in die personenauto bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
  • die personenauto van het merk Tesla en/of
  • de in die personenauto aanwezige goederen en/of
  • die woning gelegen aan de [adres] en/of
  • de inventaris van die aan de [adres] gelegen woning en/of
  • de naastgelegen woningen in die [adres] en/of
  • de inventaris van die naastgelegen woningen in die [adres] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
  • daarvan levensgevaar voor de zich in die [adres] en/of de naastgelegen woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die [adres] en/of de naastgelegen woningen bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
4. primair
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 6 juni 2018 en 7 juni 2018 te [plaats 2] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , twee acculaders en/of meerdere accu's en/of slagmoersleutels + accu (van het merk Makita) en/of een decoupeerzaag + accu (van het merk Makita) en/of een flex + accu (van het merk Makita) en/of een accu(slag)boormachine + accu (van het merk Makita) en/of een slagschroevendraaier + accu (van het merk Makita) en/of een slagmoersleutel + accu (van het merk (Makita) en/of een stofafzuiger (van het merk Makita), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het [naam bedrijf] , heeft weggenomen (vanaf een bouwplaats en/of uit een houten kist) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen voornoemde goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 6 juni 2018 tot en met 1 november 2018, in elk geval in het jaar 2018, te [plaats 2] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , en/of te [gemeente] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , en/of (elders) in Nederland, een goed te weten een accu(slag)boormachine (van het merk Makita) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Verdachte heeft bij de rechtbank ontkend dat hij de onder 1 en 2 tenlastegelegde Tesla’s in brand heeft gestoken. Ook heeft hij in eerste aanleg het onder 4 tenlastegelegde ontkend.
In hoger beroep heeft verdachte zijn proceshouding veranderd. Hij heeft op de zitting van het hof van 13 augustus 2020 bekend dat hij de twee tenlastegelegde voertuigen in brand heeft gestoken. Op de zitting van 18 januari 2022 heeft verdachte verklaard dat hij bij de inbraak in [plaats 2] zelf een accuboormachine heeft meegenomen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-750083-18:
1.
hij in de periode omvattende de dagen 4 maart 2018 en 5 maart 2018 te [plaats 1] , aan de [adres] ter hoogte van [nummer] , opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto van het merk Tesla (voorzien van het kenteken [kenteken 1] ), welke dicht bij de woning [adres] stond, door open vuur in aanraking te brengen met
- een of meer onderdelen van die personenauto van het merk Tesla,
ten gevolge waarvan die personenauto van het merk Tesla gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
  • die woning gelegen aan de [adres] en
  • de inventaris van die aan de [adres] gelegen woning en
  • de naastgelegen woningen in die [adres] en
  • de inventaris van die naastgelegen woningen in die [adres] en
  • daarvan levensgevaar voor de zich in die [adres] bevindende personen en
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die [adres] bevindende personen
te duchten was;
2.
hij in de periode omvattende de dagen 18 april 2018 en 19 april 2018 te [plaats 1] , aan de [adres] , ter hoogte van nummer 11, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto van het merk Tesla (voorzien van het kenteken [kenteken 2] ), welke dicht bij de woning [adres] stond, door open vuur in aanraking te brengen met
- een of meer onderdelen van die personenauto van het merk Tesla,
ten gevolge waarvan die personenauto van het merk Tesla gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
  • die woning gelegen aan de [adres] en
  • de inventaris van die aan de [adres] gelegen woning en
  • de naastgelegen woningen in die [adres] en
  • de inventaris van die naastgelegen woningen in die [adres] en
  • daarvan levensgevaar voor de zich in die [adres] bevindende personen en
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die [adres] en/of de naastgelegen woningen bevindende personen,
te duchten was;
4. primair
hij in de periode omvattende de dagen 6 juni 2018 en 7 juni 2018 te [plaats 2] een accu(slag)boormachine, die aan een ander toebehoorde, te weten aan het [naam bedrijf] , heeft weggenomen (vanaf een bouwplaats en uit een houten kist) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is in eerste aanleg onderzocht door GZ-psycholoog B.Y. van Toorn. Omdat verdachte de tenlastegelegde feiten ontkende, heeft de psycholoog in zijn rapport van 22 januari 2019 niet kunnen beoordelen of er een verband bestond tussen de tenlastegelegde feiten en de persoonsproblematiek van verdachte.
Verdachte is vervolgens ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC), waar hij is onderzocht door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg en H.S. Roelfsema, psychiater onder supersvisie van T.A. Wouters. Verdachte heeft beperkt meegewerkt aan dit onderzoek. Desondanks konden de vragen van de rechtbank grotendeels worden beantwoord. De bevindingen van de onderzoekers zijn neergelegd in hun rapport van 28 januari 2020. Zij concluderen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van amfetamine en alcohol, waarbij in het verleden ook sprake is geweest van een psychotische stoornis door amfetamine. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornissen waren ook tijdens het tenlastegelegde aanwezig. De rapporteurs hebben geadviseerd om de feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
Op verzoek van de verdediging is verdachte in hoger beroep opnieuw onderzocht in het PBC. Deze keer werkte verdachte volledig mee. Uit de rapportage van 10 maart 2021, opgemaakt door psychiater M. Catak en GZ-psycholoog M.L. Sikkens, volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, met beperkingen op verschillende terreinen. Beide stoornissen zijn van duurzame aard en waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten ook aanwezig. Ook was in de tenlastegelegde periode sprake van problematisch gebruik van alcohol en amfetamine. De pathologie heeft een rol gespeeld in het handelen van verdachte, maar heeft zijn functioneren niet helemaal bepaald, aangezien er ook sprake was van opportunistische motieven. De onderzoekers adviseren de feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof zal de deskundigen, gelet op de door hen omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in hun conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de drie in hoger beroep bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de (gehele) strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 7 en het in de zaak met parketnummer 18-730062-19 primair tenlastegelegde en een erkend ad informandum gevoegd feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd (ongemaximeerd).
De advocaat-generaal heeft ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 59 maanden gevorderd, met aftrek van voorarrest, alsmede de dadelijk uitvoerbaar te verklaren - maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (zoals omschreven in het reclasseringsrapport) en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de door de rechtbank opgelegde straf voor het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 3 primair, 5 primair en 7 en in de zaak 18-730062-19 onder 1 primair bewezenverklaarde en het ad informandum gevoegde feit te bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof ter zitting verzocht te beslissen conform de vordering van de advocaat-generaal.
De straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door tweemaal in de nachtelijke uren een in de dichte nabijheid van een woning geparkeerde Tesla personenauto in brand te steken. De auto’s zijn grotendeels verwoest. Voorts is gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning en de zich daarin bevindende goederen, maar ook levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ontstaan voor de zich in die woning bevindende en in slapende toestand verkerende bewoonster en haar drie kinderen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de branden heeft gesticht in opdracht van een ander, die kennelijk de eigenaresse van de auto’s, die als curator optrad in het faillissement van de opdrachtgever, wilde intimideren. Dit zijn hoogst kwalijke praktijken, onder meer - maar niet in de laatste plaats - vanwege het onder druk zetten van het functioneren van de rechtstaat. De enkele omstandigheid dat verdachte stelt zich niet bewust te zijn geweest van de hoedanigheid van het slachtoffer van de telkens door hem veroorzaakte branden doet daaraan niet af. Verdachte toonde zich immers telkens kritiekloos ontvankelijk om uit puur financieel gewin andermans goederen te verwoesten en hun levens telkens in gevaar te brengen. Ook in het geval van de tweede brandstichting, waarbij het verdachte duidelijk was gemaakt dat het de eigenaar van de auto duidelijk moest zijn dat het een doelgerichte brandstichting betrof, kon verdachte niet doen twijfelen over zijn bereidheid medewerking te verlenen.
Daarnaast weegt het hof mee dat opzettelijke brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt, niet alleen in hoge mate bij de slachtoffers daarvan, waaronder in dit geval ook jonge kinderen, maar ook in de nabije woonomgeving van de slachtoffers, alsmede in de maatschappij in het algemeen.
Daarnaast heeft verdachte een accuboormachine gestolen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte ook in dit geval uitsluitend handelde uit oogpunt van eigen financieel gewin. Hij heeft met zijn handelen niet alleen schade en overlast veroorzaakt, maar hij heeft daarmee tevens blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof er rekening mee dat sprake is van een verminderde toerekenbaarheid.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 december 2021, waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten eerder ter zake van brandstichting onherroepelijk is veroordeeld tot een straf en PIJ-maatregel. Daarnaast is verdachte eerder ter zake van diefstal, maar ook wegens andere strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld tot straffen of maatregelen.
Bij deze stand van zaken en in het bijzonder gelet op de indringende ernst van de bewezen verklaarde feiten, is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat slechts oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest opgelegd, in combinatie met TBS met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf uitdrukkelijk is meegewogen dat aan verdachte een ongemaximeerde TBS-maatregel zal worden opgelegd.
In hoger beroep is de situatie anders. In het Pro Justitia-rapport van 10 maart 2021 wordt geen TBS met verpleging van overheidswege geadviseerd, maar TBS met voorwaarden. Het hof zal dit advies, hieronder nader uitgewerkt, volgen. Dit leidt ertoe dat het hof ook de duur van de op te leggen gevangenisstraf opnieuw zal beoordelen. In het bijzonder gelet op de indringende ernst van de twee brandstichtingen, de gevolgen voor de slachtoffers en de uiterst kwalijke rol van de verdachte hierbij, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Voor zover sprake is van overschrijding van de redelijke termijn acht het hof de gewijzigde proceshouding van verdachte en het ingewilligde verzoek van de verdediging een hernieuwd onderzoek door het PBC te laten verrichten daar verantwoordelijk voor, zodat daarmee in de strafoplegging geen rekening zal worden gehouden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of en zo ja, in welke vorm, de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 2˚, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
Uit hetgeen hiervoor bij de bespreking van de strafbaarheid van de verachte is overwogen, volgt dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling. Daarnaast is er naar het oordeel van het hof - in geval van afwezigheid van een kader met voldoende begeleiding en toezicht - sprake van een hoog recidiverisico. Het hof wijst er in dit verband op dat psychiater M. Catak en GZ-psycholoog M.L. Sikkens in het Pro Justitia-rapport van 10 maart 2021 met betrekking tot de verdachte tot de gevolgtrekking komen dat buiten een kader met voldoende begeleiding en toezicht het risico op delicten, vergelijkbaar met het ten laste gelegde, snel oploopt en dat in die zin reeds op korte termijn sprake zal zijn van een hoog risico op recidive. Binnen een passend kader en bij adequate invulling van het risicomanagement is dit risico laag tot matig.
De rapporteurs concluderen voorts dat verdachte een hoge mate van structuur nodig heeft om stabiel te kunnen functioneren. Dit vergt een intensief begeleidingstraject. Gezien de duurzame aard van verdachtes beperkingen zal ook in de verdere toekomst intensieve begeleiding nodig blijven. Tevens dienen reële doelen gesteld te worden om herhaling van het patroon, waarin (geleidelijke) afname van externe kaders leidt tot toename van probleemgedrag, te voorkomen
Binnen een passende context functioneert verdachte adequaat, blijkt hij abstinent van (verdovende) middelen te kunnen blijven en zet hij zich in voor zijn omgeving. Dit is ook gebleken uit eerdere periodes waarin hij intensief werd begeleid, zoals binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij FPC Hoeve Boschoord (Trajectum). Binnen een dergelijke setting is verdachte, naar volgt uit diens verleden, volgens rapporteurs in staat zich te houden aan afspraken en voorwaarden. Verdachte toont zich ook gemotiveerd voor een dergelijk traject. De begeleiding dient zich te richten op de beperkingen die bij verdachte op de voorgrond staan: zijn intellectuele beperkingen, beperkingen in sociaal-emotioneel opzicht (met name de negatieve beïnvloedbaarheid) en zijn beperkte vermogen om overzicht te houden, naast het risico op middelengebruik.
De onderzoekers adviseren tot oplegging van een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Naar aanleiding van de door de gedragsdeskundigen opgemaakte rapportage is door reclasseringswerker [naam reclasseringsmedewerker] een reclasseringsadvies ‘tbs met voorwaarden’ opgemaakt. [naam reclasseringsmedewerker] heeft ter zitting het door hem opgemaakte rapport nader toegelicht. In het rapport adviseert de reclassering positief over een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte open staat voor reclasseringsbegeleiding en achter het advies van het PBC staat om hem in het kader van een TBS met voorwaarden op te laten nemen bij Trajectum, locatie Hoeve Boschoord. Verdachte heeft zich daarnaast bereid verklaard zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Ook op de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2021 heeft de verdachte te kennen gegeven gemotiveerd te zijn voor behandeling, begeleiding en ondersteuning en bereid te zijn zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
Reclasseringswerker [naam reclasseringsmedewerker] heeft met betrekking tot een opnamedatum ter zitting van het hof van 18 januari 2022 aangegeven dat de doorstroom bij Hoeve Boschoord thans stagneert. Wel is er doorstroom bij zusterorganisatie Berkelland. Daar is op korte termijn een opnameplek te verwachten. Het begin van het traject in Berkelland, dat klinisch is, is volgens [naam reclasseringsmedewerker] gelijk aan het (klinische) traject in Hoeve Boschoord. Zodra verdachte meer resocialisatiemogelijkheden krijgt, is het mogelijk om verdachte over te plaatsen naar Hoeve Boschoord.
Gelet op het hoge recidiverisico en de noodzaak tot een langdurige behandeling om dit risico te laten afnemen tot een aanvaardbaar niveau, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke vorm van terbeschikkingstelling opgelegd dient te worden: terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of terbeschikkingstelling met de oplegging van voorwaarden.
Gelet op al het voorgaande zal het hof overeenkomstig het in het PBC-rapport van 10 maart 2021 beslissen tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen de voorwaarden stellen die door de reclassering zijn geadviseerd en hieronder in het dictum nader worden weergegeven.
Voorts zal het hof bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Met betrekking tot de locatie waar de terbeschikkingstelling met voorwaarden ten uitvoer dient te worden gelegd, acht het hof, gelet op hetgeen het advies van de reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] , Hoeve Boschoord de meest aangewezen plek voor voldoende structuur, ondersteuning, controle en toezicht.
Het hof stelt ten slotte vast dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde onmiskenbaar misdrijven betreft die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Zodoende is de terbeschikkingstelling, in het geval alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege wordt gegeven, niet beperkt tot de maximale periode van vier jaren.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
In het hiervoor genoemde rapport van de reclassering van 13 december 2021 adviseert [naam reclasseringsmedewerker] dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd. Met deze maatregel kan verdachte, ook na afloop van de tbs-maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering. Daarbij wordt opgemerkt dat de reclassering niet genoeg kan benadrukken dat dit juist in het geval van verdachte belangrijk is. Dit omdat de beperkingen van verdachte duurzaam zijn en er een noodzaak is tot langdurige en intensieve begeleiding die verdachte een passende context kan bieden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Het hof is om die reden van oordeel dat het noodzakelijk is om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en zoals door de reclassering is geadviseerd, aan de verdachte op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om ter bescherming van de veiligheid van anderen de verdachte ook na de terbeschikkingstelling – indien dat alsdan nodig blijkt – onder toezicht te stellen.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de maatregel van terbeschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Bepalen van de straf ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2, 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde
Aangezien het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 1, 2, 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering, voorts de straf dienen te bepalen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-750083-18 onder 3 primair, 5 primair, 7 en het in de zaak met parketnummer 18-730062-19 primair bewezenverklaarde misdrijven alsmede het op de dagvaarding met parketnummer 18-730062-19 vermelde ad informandum gevoegde feit. Het hof zal de straf voor deze door de rechtbank bewezenverklaarde feiten en het ad informandum gevoegde feit bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z, 57, 63, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
ter beschikking stelling van de verdachte, en stelt daarbij de
voorwaardendat:
Verdachte zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
Verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
- Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Verdachte meewerkt aan een time-out in een forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
4. Verdachte niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat.
5. Verdachte zich laat opnemen in Hoeve Boschoord of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Verdachte zich na de opname in een zorginstelling laat behandelen door een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dit nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Verdachte inzicht geeft in zijn sociale netwerk en de reclassering vertelt met wie hij omgaat.
9. Verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10. Verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan onderzoek om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Draagt de reclassering op verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 18-750083-18 onder 3 primair, 5 primair en 7 en in zaak 18-730062-19 onder 1 primair bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 1 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.