ECLI:NL:GHARL:2022:7185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.308.897
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats kinderen en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun kinderen en de zorgregeling na hun echtscheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont met de kinderen in [woonplaats1], terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, in [woonplaats2] woont. De rechtbank Overijssel had in een eerdere beschikking bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen per 1 augustus 2022 bij de vader zou zijn, wat de moeder aanvecht. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen, die in [plaats1] zijn geboren in 2013 en 2015. De moeder heeft in het verleden zonder toestemming van de vader met de kinderen verhuisd, wat leidde tot juridische procedures. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder blijft. Het hof oordeelt dat, ondanks de tekortkomingen van de moeder in het nakomen van afspraken, het in het belang van de kinderen is dat zij bij de moeder blijven wonen. De vader heeft verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking, maar het hof heeft geoordeeld dat de moeder voldoende zorg voor de kinderen biedt en dat de huidige situatie in hun belang is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke ouder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.897
(zaaknummer rechtbank Overijssel 273325)
beschikking van 16 augustus 2022
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl in Rotterdam,
tegen:
[verweerder],
woonplaats [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. E.T. van Dalen in Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 april 2022;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
Er was, zonder afmelding vooraf, geen zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) aanwezig.

3.De feiten

3.1
Tijdens het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn in [plaats1] geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2013 en
- [de minderjarige2] , [in] 2015.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij ouderschapsplan van 22 februari 2018, dat deel uitmaakt van de (echtscheidings)beschikking van 14 maart 2018, zijn de ouders een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen.
3.3
Bij beschikking van 10 april 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, een door de ouders overeengekomen regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld van eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader, en de helft van de erkende schoolvakanties en feestdagen. De ouders woonden op dat moment beiden in [woonplaats2] .
3.4
De moeder is in november 2020 zonder voorafgaande toestemming van de vader met de kinderen naar [woonplaats1] verhuisd.
3.5
De vader heeft vervolgens de moeder in kort geding gedagvaard en gevorderd de moeder te veroordelen om, samen met de kinderen, terug te verhuizen naar [woonplaats2] , op straffe van een dwangsom.
3.6
Op de mondelinge behandeling in dat kort geding op 23 december 2020 hebben de ouders de volgende afspraken gemaakt:
- de moeder gaat op zoek naar een auto. Zolang de moeder niet over een auto beschikt, zal de vader conform de geldende regeling - een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondagavond en de helft van de erkende schoolvakanties en feestdagen - de kinderen (op vrijdag na werktijd) ophalen bij de moeder in [woonplaats1] en op zondagavond weer terugbrengen. De moeder betaalt de benzinekosten aan de vader;
- zodra de moeder de beschikking heeft over een auto zal dezelfde regeling gelden, met dien verstande dat de overdracht zal plaatsvinden bij de brandweerkazerne te [plaats2] . De moeder zal de kinderen daar op vrijdag 17.30 uur aan de vader overdragen, waarna de vader de kinderen aldaar op zondag 18.00 uur weer aan de moeder zal overdragen;
- bovenstaande geldt eveneens voor de vakanties;
- de vader geeft toestemming voor de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats1] alsmede voor inschrijving van de kinderen op de school in [woonplaats1] ;
- de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7
Vervolgens is de vader opnieuw een kort geding-procedure gestart. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 21 mei 2021, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder veroordeeld om mee te werken aan de omgangsregeling, zoals partijen die ter zitting van 23 december 2020 hebben afgesproken, inhoudende dat de vader één weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondagavond en de helft van de erkende schoolvakanties en feestdagen de kinderen bij zich mag ontvangen, met dien verstande:
- dat de vader, zolang de moeder niet over een auto beschikt en uiterlijk tot 1 september 2021, de kinderen (op vrijdag na werktijd) ophaalt bij de moeder in [woonplaats1] en de kinderen op zondagavond daar weer terugbrengt. De moeder betaalt de benzinekosten aan de vader;
- dat per 1 september 2021 de overdracht van de kinderen zal plaatsvinden bij de brandweerkazerne in [plaats2] , waar de moeder de kinderen op vrijdag om 17.30 uur aan de man zal overdragen, waarna de vader de kinderen aldaar op zondagavond 18.00 uur weer aan de moeder zal overdragen, waarbij dezelfde overdrachtsregel zal gelden ten aanzien van de vakanties, wanneer de kinderen bij de vader verblijven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor iedere overtreding van dit gebod, zulks tot een maximum van € 10.000,-.
De proceskosten zijn gecompenseerd en de vorderingen zijn voor het overige afgewezen.
3.8
Dit hof, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 26 oktober 2021 het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 mei 2021 bekrachtigd, en de vordering van de vader tot terugverhuizing van de kinderen naar [woonplaats2] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is het hoofdverblijf van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) in geschil.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 maart 2018 en het ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen met ingang van 1 augustus 2022 bij de vader zal zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder eens per twee weken contact heeft met de kinderen van vrijdag tot zondagavond en gedurende de helft van de erkende schoolvakanties en feestdagen, waarbij de kinderen (op vrijdag na werktijd) door de vader naar de brandweerkazerne in [plaats2] worden gebracht waar de moeder de kinderen zal ophalen en de moeder op zondagavond de kinderen weer terug zal brengen om hen over te dragen aan de vader.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen. Daarnaast verzoekt zij te bepalen dat de vader in het kader van de zorgregeling de kinderen bij haar op moet halen en terug moet brengen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
oordeel hof
5.2
Het hof stelt voorop dat het, net als rechtbank in de bestreden beschikking heeft uiteengezet, weinig begrip heeft voor de houding van de moeder in deze kwestie. Al in het ouderschapsplan dat de ouders in 2018 hebben ondertekend, is opgenomen dat over een verhuizing overleg zal moeten plaatsvinden. Aan die afspraak heeft de moeder zich bij de verhuizing naar [woonplaats1] niet gehouden. Pas na tussenkomst van de rechter op 23 december 2020 was de moeder bereid de vader tegemoet te komen met het maken van afspraken over het halen en brengen van de kinderen. Ondanks haar toezegging en hoewel zij voldoende tijd heeft gekregen om dat te regelen, is het de moeder vervolgens niet gelukt over een auto te beschikken waarmee zij de kinderen naar de afgesproken plaats bij de brandweerkazerne in [plaats2] kan brengen en halen. In het tweede kort geding heeft de voorzieningenrechter de moeder tot 1 september 2021 daarvoor de tijd gegeven, op straffe van een dwangsom. Deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd. Tot op heden heeft moeder niet de beschikking over een auto, brengt zij de kinderen niet naar [plaats2] en verbeurt zij de dwangsommen. Zij is dus het ouderschapsplan niet nagekomen, de eerste afspraak die ten overstaan van de voorzieningenrechter is gemaakt is zij niet, althans onvoldoende, nagekomen en ook twee rechterlijke uitspraken met dwangsommen, één in eerste aanleg en één in hoger beroep, hebben dit niet veranderd en worden niet nagekomen.
Het hof begrijpt dan ook dat de rechtbank heeft overwogen dat de moeder onvoldoende heeft laten zien dat zij zich inspant om het contact tussen de vader en de kinderen zo goed mogelijk te ondersteunen.
5.3
Evenwel is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat zij hun hoofdverblijf bij de moeder in [woonplaats1] zullen houden. Daarvoor is het volgende van belang.
5.4
Het hof heeft er, anders dan de rechtbank, geen zorgen over dat de kinderen met beide ouders een goed contact hebben en zullen behouden. De moeder houdt zich immers, ondanks haar moeilijke financiële situatie, vrijwel altijd gehouden aan de afspraak met de vader om de benzinekosten voor het halen en brengen te betalen. De kinderen hebben contact met de vader op basis van de vastgelegde zorgregeling, en dat loopt goed. Hoewel de ouders over en weer wat zorgen benoemen, is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat zij elkaar in de basis goede opvoeders vinden. Verder is de communicatie en verstandhouding tussen de moeder en de vader goed genoeg om tot (aanvullende) afspraken over de kinderen kunnen komen. Zo hebben de ouders samen afgesproken niets tegen de kinderen te vertellen over een terugverhuizing naar [woonplaats2] totdat het hof heeft beslist op dit hoger beroep van de moeder. Daarmee laat vooral de vader - die de kinderen heel graag ziet terugkeren bij hem in [woonplaats2] - opnieuw zien hoezeer hij de belangen van de kinderen vooropstelt.
5.5
Bij de afweging over de hoofdverblijfplaats van de kinderen speelt ook een rol dat de kinderen nu al weer bijna twee jaar in [woonplaats1] wonen, dat het daar goed met ze gaat en dat de moeder altijd de hoofdopvoeder is geweest. De vader werkt 40 uur in de week. Hij is er niet aan gewend de volledige zorg voor de kinderen te dragen en zal met een 40-urige werkweek een behoorlijk deel van die zorg moeten uitbesteden. Dit terwijl de moeder beschikbaar is voor de kinderen. Van belang is ook dat de vader niet ontkent dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats, zoals de moeder stelt, niet in het belang van de kinderen is. Hoewel het niet goed is dat de moeder afspraken en rechterlijke uitspraken naast zich heeft neergelegd, vindt het hof het onder deze omstandigheden toch beter voor de kinderen dat zij bij de moeder in [woonplaats1] blijven wonen.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder nog toegelicht dat zij niet alleen vernietiging van de bestreden beschikking verzoekt, maar ook dat wordt bepaald dat de vader het volledige vervoer van de kinderen op zich moet nemen. Dat laatste gaat het hof, ook gelet op de (juridische) voorgeschiedenis van partijen, te ver. Dat de moeder niet over een auto beschikt, komt volledig voor haar rekening en risico. Op de moeder rust nog altijd de plicht om zo snel mogelijk over een auto te beschikken om de vastgestelde vervoersregeling na te komen. Het hof merkt daarbij op dat het brengen en halen van de kinderen meer is dan alleen een praktische kwestie. Daarmee voelen en zien de kinderen dat de moeder het contact met de vader belangrijk vindt en dat de kinderen haar ‘emotionele toestemming’ hebben om bij de vader te zijn.
5.7
De grief van de moeder slaagt voor zover dat betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats van de kinderen en faalt voor zover dat ziet op de wijziging van de regeling met betrekking tot het vervoer van de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen. Dat betekent dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder blijft.
5.8
Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat beide ouders hun eigen kosten dragen. Het gaat immers om een (familierechtelijk) geschil over de kinderen van partijen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek toe van de moeder met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 maart 2022;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, voorzitter, M.L. van der Bel en E. de Boer, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes en is op 16 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.