Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 6 januari 2022;
- het verweerschrift met producties.
- de man met zijn advocaat;
- de vrouw met haar advocaat.
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats2] (België);
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats3] (België).
4.Het geschil
- bepaald dat de man met ingang van 10 september 2021 € 871,- per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw;
- bepaald dat de man met ingang van 10 september 2021 € 248,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] moet betalen aan de vrouw;
- bepaald dat de man met ingang van 10 september 2021 € 125,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige2] moet betalen aan de vrouw.
5.De overwegingen voor de beslissing
iedere ouderten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen (HR 1 november 2019, ECLI:HR:2019:1689). De kinderen verblijven samen afwisselend een week bij de ene en de andere ouder. In dit geval, waarin de man voldoende draagkracht heeft om in de gehele behoefte van [de minderjarige2] te voorzien en de vrouw nauwelijks draagkracht heeft, dient de man het bedrag dat de vrouw voor [de minderjarige2] tekort komt, aan te vullen. De vierde grief faalt dus op dit punt.
€ 1.711,- per maand. Dit leidt tot een netto aanvullende behoefte van € 792,- per maand en een bruto aanvullende behoefte van € 1.427,- per maand. In zoverre slaagt de eerste grief.