ECLI:NL:GHARL:2022:7156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.288.850
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een paard met non-conformiteit en EMND

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vennootschap onder firma Trainingsstal [geïntimeerde1] betreffende de koop van een paard, dat volgens [appellant] niet voldeed aan de overeenkomst vanwege de aanwezigheid van Equine Motor Neuron Disease (EMND). [Appellant] had het paard op 26 juni 2018 gekocht voor € 7.000, maar ontbond de koopovereenkomst later omdat het paard niet aan de verwachtingen voldeed. De kantonrechter had de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat het paard bij aflevering al behept was met EMND, wat een non-conforme koop oplevert. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kende [appellant] de gevorderde schadevergoeding toe, inclusief veterinaire kosten en kosten voor verzorging, onderhoud en stalling. De vof c.s. werd hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de kosten, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.288.850
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 7936062
arrest van 16 augustus 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna [appellant] te noemen
vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk
tegen

1.de vennootschap onder firmaTrainingsstal- [geïntimeerde1]

die is gevestigd in [vestigingsplaats]
die bij de kantonrechter en in hoger beroep niet is verschenen
2.
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats2]
die bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
en vertegenwoordigd wordt door mr. H. van Hunnik
3.
[geïntimeerde3]
die woont in [woonplaats3]
die bij de kantonrechter en in hoger beroep niet is verschenen
hierna samen de vof c.s. te noemen en ieder afzonderlijk de vof, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] .

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 13 april 2021 heeft op 24 juni 2021 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling heeft [appellant] een akte overlegging producties genomen.
1.2
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven (met producties),
  • de memorie van antwoord,
  • de akte overlegging producties van [appellant] ,
  • de antwoordakte van [geïntimeerde2] .
1.3
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] stelt dat het paard [het paard] , dat hij op 26 juni 2018 voor € 7.000 bij de vof heeft gekocht, niet aan de overeenkomst beantwoordde omdat het behept was met EMND (Equine Motor Neuron Disease, een neurodegeneratieve ziekte). Hij heeft om die reden de koopovereenkomst schriftelijk ontbonden. De vof heeft daar afwijzend op gereageerd. Op 19 september 2019 is [het paard] geëuthanaseerd. Voor een uitgebreider overzicht van de feiten verwijst het hof naar overwegingen 2.1 tot en met 2.19 van het vonnis van de kantonrechter van 14 oktober 2020. [appellant] heeft in hoger beroep betwist dat [naam1] aanwezig was bij de verstapping van [het paard] in oktober 2018. Van de vermelding van dit feit in overweging 2.9 kan dus niet worden uitgegaan.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter primair ontbinding van de overeenkomst gevorderd en betaling van € 14.778,81 (7.000 aankoopsom, 2.638,81 aan veterinaire kosten tot 17 juli 2019 – dag van de inleidende dagvaarding –, 4.750 aan kosten van verzorging, onderhoud en stalling voor 10 maanden en 390 voor de hoefsmid), vermeerderd met rente en kosten. Hij heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd voor kosten gemaakt na 17 juli 2019.
2.3
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat volgens hem niet kon worden geconcludeerd dat het paard op het moment van aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde. Daartegen is [appellant] in hoger beroep gekomen. Hij wil dat het hof alsnog zijn vorderingen toewijst.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof oordeelt dat het paard ook al op het moment van aflevering behept was met EMND en dat [appellant] dat niet hoefde te verwachten. De verzochte ontbinding van de koop zal daarom worden toegewezen en de gevorderde (en niet betwiste) vergoeding tot ongedaanmaking en aanvullende schadevergoeding zal worden toegewezen. Hierna legt het hof uit waarom het tot dat oordeel komt.
De positie van de vof en [geïntimeerde3]
3.2
Omdat de vof en [geïntimeerde3] geen verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van [appellant] en die vorderingen ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zijn ze ten opzichte van de vof en [geïntimeerde3] in ieder geval toewijsbaar.
Toepasselijke wetbepalingen
3.3
[geïntimeerde2] en [appellant] hebben op 26 juni 2018 de koopovereenkomst met betrekking tot het paard gesloten. Bij wet van 20 april 2022,
Staatsblad2022/164 (Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud) die in werking is getreden op 27 april 2022, is het kooprecht ingrijpend gewijzigd. Op grond van artikel 196a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is het vóór 27 april 2022 geldende recht op de koopovereenkomst met betrekking tot het paard van toepassing.
Ook wat betreft [geïntimeerde2] is sprake van consumentenkoop
3.4
Ook wanneer het verweer van [geïntimeerde2] wordt gevolgd dat hij het paard niet als vennoot van de vof maar in privé heeft verkocht, volgt het hof de stelling van [appellant] dat hij ervan uit mocht gaan dat hij het paard kocht van een handelaar. [geïntimeerde2] heeft namelijk meerdere paarden via internet te koop aangeboden. Dat laatste heeft [appellant] met stukken onderbouwd en is door [geïntimeerde2] niet betwist. [appellant] kon dus aannemen dat [geïntimeerde2] , die werkzaam is in de paardenbranche, vaker paarden verkocht en vennoot was van een vof die ook in paarden handelde, dit paard verkocht in het kader van zijn beroepsactiviteit. Dat geldt nog meer omdat het paard stond bij de stal van de vof en de proefrit ook op het terrein van de vof is uitgevoerd. Feitelijk maakt het voor [geïntimeerde2] dus niet uit of de vordering is gericht tegen hem als vennoot van de vof die optrad als koper, dan wel tegen hem in privé omdat hij zelf optrad als koper. [geïntimeerde2] voert aan dat hij tegen [appellant] heeft gezegd dat hij het paard als niet bedrijfsmatig handelende privé-persoon verkocht. Hij vindt het in dat kader ook relevant dat [het paard] niet te koop stond, omdat hij er zelf mee wilde rijden, en dat [appellant] het initiatief voor de koop heeft genomen. [appellant] betwist dat [geïntimeerde2] heeft gezegd dat deze het paard als niet bedrijfsmatige handelende privé-persoon zou verkopen. Het hof laat in het midden of [geïntimeerde2] deze mededeling heeft gedaan. Wie bedrijfsmatig handelt in paarden en werkzaam is in de paardenbranche kan niet door een enkele verklaring dat hij het paard als particulier verkoopt, bewerkstelligen dat de regels omtrent consumentenkoop niet van toepassing zijn. Dan zouden deze beschermingsregels te gemakkelijk te omzeilen zijn. Onder omstandigheden zou dat anders kunnen zijn, maar het feit dat de koper het initiatief tot de koop neemt, is in dit geval niet zo’n omstandigheid. Want dan heeft ook betekenis dat proefritten zijn gemaakt en de koop is gesloten op het terrein van de vof, wat weer wijst op een bedrijfsmatige verkoop.
3.5
Voor zover [geïntimeerde2] heeft willen betwisten dat [appellant] als consument heeft te gelden, heeft hij dat onvoldoende gemotiveerd gedaan. Vaststaat dat het paard is gekocht voor de toen 12-jarige dochter van [appellant] , [de dochter] , die er wedstrijden in de disciplines dressuur en working equation mee wilde rijden. Dat [appellant] , die in het dagelijks leven werkzaam is in de verpakkingsindustrie, een bestuurslid van Working Equiation Holland is geweest, doet niets af aan de aankoop van het paard als consument.
De afwijking manifesteerde zich binnen zes maanden na aflevering
3.6
Nu het om een consumentenkoop gaat, is het moment van risico-overgang bepalend voor de beoordeling van de non-conformiteit. Voor de consumentenkoop is dat het moment waarop de koper de zaak heeft ontvangen (artikel 7:11 lid 1 BW). Verder is in een consumentenkoop een zaak pas aan de consument afgeleverd (artikel 7:9 lid 1 BW), als hij het fysieke bezit daarover heeft gekregen. [appellant] heeft [het paard] op 21 augustus 2018 bij [geïntimeerde2] opgehaald, zodat het paard op die dag is afgeleverd en conform de overeenkomst behoorde te zijn. Vaststaat dat [het paard] op 3 december 2018 (binnen zes maanden na de aankoop) is gezien door dierenarts Weggemans, dat zijn conclusie was dat het paard niet goed liep maar dat er op de röntgenfoto’s van de gewrichten van het rechter achterbeen geen afwijkingen waren te zien. Weggemans heeft in twee in hoger beroep overgelegde verklaringen (van 28 januari 2021 en 2 juli 2021) geschreven dat [het paard] op 3 december 2018 kreupel was aan het rechter achterbeen en dat hij het paard daarom pijnstilling heeft voorgeschreven. Daarmee staat voldoende vast dat de afwijking, het ‘kreupelen’ zich toen al voordeed. Dat betekent dat op grond van artikel 7:18 lid 2 BW (oud) wordt vermoed dat het paard bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.
EMND
3.7
[appellant] stelt dat [het paard] behept was met EMND. Hij heeft daartoe gewezen op de volgende feiten.
Op 3 mei 2019 heeft [appellant] [het paard] voor onderzoek naar Dierenkliniek De Bosdreef (in België) gebracht. Dr. Vandenberghe ziet in zijn statisch onderzoek een paard met een matige algemene toestand. In zijn bewegingsonderzoek constateert hij dat het paard onregelmatig is rechts achter, zichtbaar in alle omstandigheden. Op basis van zijn klinisch, radiografisch en neurologisch onderzoek concludeert Vandenberghe dat de resultaten indicatief voor EMND zijn, naast malabsorptie. Als behandeling schrijft hij 30 ml per dag vloeibare vitamine E gedurende zes maanden voor (naast de juiste voeding). Bij e-mail van 31 juli 2020 heeft [naam2] van De Bosdreef op een vraag van [appellant] bevestigd dat EMND bij het bezoek in mei 2019 is vastgesteld aan de hand van bloedonderzoek (vitamine E tekort), EMG en een spierbiopt.
Op 18 juni 2019 is [het paard] voor een second opinion naar Dierenkliniek Landhorst gebracht. Dierenarts drs. Heijmans beschrijft dat het paard rechtsachter minder plaatst (in alle bewegingen en op alle ondergronden), dat het bij buigproeven achter iets gevoelig is en dat de bespiering zeer matig is, met name van de achterhand. Op basis van zijn onderzoek en getoonde filmpjes stelt hij als diagnose: “dit paard is sterk verdacht van EMND, zelfs in chronische vorm”. Aan de hand van de filmpjes constateert Heijmans een duidelijke achteruitgang, na al bestaande onregelmatigheid bij de eerste keer uitproberen. Uit een verklaring van Heijmans van 11 december 2020 blijkt dat de filmpjes die hij heeft gezien, gemaakt zijn op 23 juni 2018 en 3 juli 2018.
Naar aanleiding van een nader onderzoek op 13 september 2019 heeft Heijmans als bevindingen genoteerd dat [het paard] vermagert, zwakte toont aan de achterhand en soms van achter wegvalt. Als diagnose noteert hij dat de toestand van het paard aanzienlijk verslechtert en hij adviseert euthanasie.
3.8
[geïntimeerde2] stelt hier tegenover dat er weliswaar sprake was van een vermoeden van EMND, maar dat de diagnose EMND niet met zekerheid is gesteld, dat daarvoor een EMG nodig is, dat de diagnose alleen door dr. Wijnberg van de Universiteitskliniek voor Paarden in Utrecht kan worden gesteld en dat ook geen sectie is gepleegd om die diagnose alsnog te stellen. Naar het oordeel van het hof blijkt echter uit de hiervoor aangehaalde bevindingen en mededelingen dat de diagnose EMND op basis van gedegen onderzoek (waaronder een EMG) met voldoende mate van zekerheid is gesteld. Zonder nadere uitleg valt niet in te zien, waarom die diagnose alleen door Wijnberg gesteld had kunnen worden. Het hof gaat er, gelet op deze onvoldoende betwisting, dus vanuit dat [het paard] , in ieder geval ten tijde van de onderzoeken door De Bosdreef en Landhorst, behept was met EMND. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat de door [geïntimeerde2] gestelde alternatieve oorzaak van het onregelmatig lopen/kreupelen, te weten het feit dat [het paard] zich medio oktober 2018 met zijn rechter achterbeen verstapte, geen afbreuk doet aan de bevindingen van De Bosdreef en Landhorst. Het verstappen kan ook een gevolg zijn van de EMND.
Tot slot merkt het hof nog op dat [geïntimeerde2] ook een onderzoek had kunnen doen naar de vraag of de diagnose EMND terecht was gesteld. Hij heeft immers niet betwist dat hij na het euthanasie-advies van Heijmans van 13 september 2019 in de gelegenheid is gesteld om een second opinion uit te voeren, maar dit aanbod heeft afgeslagen.
3.9
Vaststaat dat EMND een degeneratieve zenuwziekte is die zich kan voordoen in een chronische variant waarin het paard – meestal ten gevolge van vitamine E-gebrek – magerder wordt en aan spierkracht verliest. [geïntimeerde2] heeft zich op het standpunt gesteld dat een paard met EMND met de juiste behandeling volledig beter kan worden. Hij beroept zich op een door hem overgelegd artikel in Bit Magazine van 3 juli 2018. Daarin leest het hof echter niet dat volledige genezing gegeven is bij juiste voeding en vitamine E-suppletie, maar alleen dat de mogelijkheid bestaat dat een paard 100% herstelt, waarbij de opgetreden schade wel moet worden gecompenseerd door de geregenereerde of overgebleven gezonde spiercellen, waarna het paard afhankelijk van de mate van schade op het moment van diagnose of de intensiteit van de sport meer of minder volledig zijn werk kan doen. Vandenberghe schrijft in zijn onderzoeksverslag van 17 mei 2019 dat de prognose gevarieerd is: in meer dan 30% van de gevallen vindt normalisatie plaats in geval van vitamine E-suppletie en in iets meer dan 30% van de gevallen gaat de toestand van het paard verder achteruit ondanks die suppletie. Deze prognose wordt door het door [geïntimeerde2] overgelegde artikel niet ontkracht.
3.1
Het hof merkt op dat [geïntimeerde2] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de dagelijkse portie van 30 ml vloeibare vitamine E, die [het paard] door Dierenkliniek de Bosdreef voorgeschreven heeft gekregen, ruimschoots voldoende is als wordt uitgegaan van de behandelmethode van Wijnberg. Heijmans heeft geconstateerd dat de ingestelde therapie met vitamine E en veel voer na vier maanden geen verbetering, maar alleen een verslechtering gaf. Maar nog los daarvan is het hof van oordeel dat wanneer komt vast te staan dat het paard bij aflevering behept was met EMND dit een non-conforme koop oplevert. Het gaat hier om een paard dat was bedoeld voor wedstrijden in de disciplines dressuur en working equation, zo staat tussen partijen vast. Dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer het EMND heeft, heeft [geïntimeerde2] onvoldoende betwist. Dat vloeit – hoewel sommige paarden ervan kunnen genezen – naar het oordeel van het hof bovendien voort uit het feit dat een mogelijke genezing gepaard gaat met veel (kosten aan) dierenartsbezoek, met de noodzaak tot bijvoeren en het laten aansterken van het paard en in ieder geval tijdelijk verminderde gebruiksmogelijkheden.
EMND al aanwezig ten tijde van de aflevering van het paard
3.11
[appellant] stelt dat de EMND al bij de aflevering aanwezig was. Hij heeft daartoe gewezen op het feit dat [naam3] , eigenaresse van de manege waar [appellant] [het paard] na het ophalen heeft geplaatst, Heijmans, paardenarts drs. Kampman en dierenarts Stevens van Paardenpraktijk de Eemsmond, na het zien van het filmpje van 23 juni 2018 (waarop [de dochter] [appellant] een proefrit op [het paard] maakt) verklaren dat de beweging van [het paard] in de achterhand af en toe onregelmatig was. [appellant] wijst er verder op dat hij al in september en oktober 2018 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde2] omdat het paard niet goed/onregelmatig was. Bovendien wijst hij erop dat de chronische variant van EMND een langdurig proces is waarbij de ziekte zich steeds duidelijker manifesteert, waarbij zeer aannemelijk is dat de eerder getoonde onregelmatigheid hieruit voortvloeide. Dit onderbouwt hij met de verklaring van dierenarts Stevens naar aanleiding van het filmpje van de proefrit: “Natuurlijk is de diagnose van EMND geen eenvoudige opgave en kan het best zo geweest zijn dat ten tijde van de klinische keuring de licht onregelmatige beweging van [het paard] gezien werd als “normaal”, maar aangezien dezelfde diagnose van deze chronisch neurologische aandoening zowel op de Bosdreef als bij de Landhorst is gesteld, is achteraf gezien hoogst waarschijnlijk dat die onregelmatigheden toen ook al toe te schrijven waren aan deze onderliggende aandoening (…) het mag duidelijk zijn dat EMND zich niet vandaag op morgen zo erg duidelijk manifesteerd dat het een hapklare prognose is. Het is een langdurig proces dat uiteindelijk tot onregelmatigheid leidt”. Ook het feit dat [het paard] zich in oktober 2018 verstapte met zijn rechter achterbeen komt volgens [appellant] juist door de EMND.
3.12
[geïntimeerde2] heeft ook hier onvoldoende tegenin gebracht. Zijn voornaamste verweer is dat geen sprake is van EMND maar dat de klachten zijn ontstaan doordat het paard zich medio oktober 2018 heeft verstapt en doordat het vervolgens niet goed is verzorgd en gevoed, waardoor zijn toestand verder is verslechterd.
Hiervoor is echter al overwogen dat is komen vast te staan dat [het paard] op enig moment EMND heeft gekregen. [appellant] stelt, aan de hand van een verklaring van [naam3] , gemotiveerd dat hij [het paard] overeenkomstig de adviezen van de dierenartsen heeft verzorgd en gevoed. [geïntimeerde2] heeft dit onvoldoende betwist. Hij stelt wel dat het paard 24/7 op een kale weide buiten stond, maar ook [naam1] , de begeleidster van [de dochter] [appellant] en [het paard] , bij wiens verklaringen [geïntimeerde2] veelal aansluiting zoekt, stelt dat [het paard] overdag in de wei stond en ’s nachts stalrust kreeg en heeft, in haar door [geïntimeerde2] overgelegde reactie van 16 juli 2020 op de conclusie van repliek van [appellant] , niet betwist dat [het paard] voldoende goede voeding en vitamines kreeg. Voor de stelling dat de EMND is ontstaan door slechte verzorging en voeding na het verstappen in oktober 2018, heeft [geïntimeerde2] ook overigens onvoldoende aangedragen. Dat en waarom het niet zo zou kunnen zijn dat de EMND al (sluimerend) aanwezig was ten tijde van de koop heeft [geïntimeerde2] niet gesteld. EMND is een degeneratieve zenuwziekte die niet door een van buiten komende gebeurtenis wordt veroorzaakt en die niet onmiddellijk zichtbaar is, zo blijkt uit de overgelegde en hierboven besproken literatuur en verklaringen. [het paard] heeft in ieder geval na iets meer dan drie maanden na aflevering symptomen van kreupelheid vertoond. Mede op basis van hetgeen hierboven is overwogen, leidt dat op grond van artikel 7:18 lid 2 BW (oud) tot het vermoeden dat het paard op 21 augustus 2018 al EMND had, al of niet latent aanwezig. [geïntimeerde2] heeft onvoldoende gesteld op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat EMND zich zo snel kan ontwikkelen dat het mogelijk is dat [het paard] op 21 augustus 2018 kerngezond was, dat EMND pas daarna is ontstaan en heeft geleid tot de door Weggemans op 3 december 2018 bij [het paard] vastgestelde symptomen. Bovendien heeft [geïntimeerde2] niet gemotiveerd betwist dat op het filmpje van de proefrit te zien is dat [het paard] af en toe onregelmatig liep. Dat [het paard] ook goede dagen heeft gehad, de onregelmatigheid niet voortdurend liet zien en op 5 augustus 2018 zelfs nog een eerste plaats heeft gereden in een working equitation-wedstrijd met [geïntimeerde2] , kan gelet op het voormelde degeneratieve karakter van de ziekte ook niet worden gezien als een voldoende betwisting van de gemotiveerde stellingen van [appellant] .
Het hof komt daarom niet toe aan tegendeelbewijs en stelt vast dat [het paard] ten tijde van de aflevering op 21 augustus 2018 behept was met EMND.
Ook overigens heeft [geïntimeerde2] geen voldoende concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat het hof ook op andere punten niet aan bewijslevering toekomt.
3.13
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat ook de stellingen van [geïntimeerde2] ten aanzien van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door het advocatenkantoor dat [appellant] in deze procedure bijstaat, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. [geïntimeerde2] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij in zijn verdediging is benadeeld doordat hij voorafgaand aan deze procedure de zaak met een kantoorgenoot van de advocaat van [appellant] heeft besproken. Er is dan ook geen grond om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.
De conclusie
3.14
Het hof zal de primaire vordering tot ontbinding van de overeenkomst gebaseerd op de non-conformiteit dus toewijzen, evenals de gevorderde betaling van € 14.778,81 (7.000 aankoopsom, 2.638,81 aan veterinaire kosten tot 17 juli 2019, 4.750 aan kosten van verzorging, onderhoud en stalling voor 10 maanden en 390 voor de hoefsmid), vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2019. De hoogte van de gemaakte kosten is namelijk niet betwist. Ook zal, als eveneens onbetwist, de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen voor veterinaire kosten en kosten van verzorging, onderhoud en stalling gemaakt na 17 juli 2019. [appellant] heeft nog buitengerechtelijke kosten gevorderd, zonder daarbij een bedrag te stellen. Omdat hij niet gesteld heeft dat incassowerkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan de werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding is, zal deze vordering worden afgewezen. De vof c.s. zal hoofdelijk in de toegewezen kosten veroordeeld worden.
3.15
Het hoger beroep slaagt dus grotendeels. Omdat de vof c.s. grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de vof c.s. tot betaling van de proceskosten veroordelen, zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter.
3.16
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 14 oktober 2020 en:
a. ontbindt de koopovereenkomst en veroordeelt de vof c.s. hoofdelijk tot betaling van de som van € 14.778,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening;
b. veroordeelt de vof c.s. hoofdelijk tot betaling van veterinaire kosten en kosten voor verzorging, onderhoud en stalling gemaakt na 17 juli 2019, nader op te maken bij staat;
2. veroordeelt de vof c.s. hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 81 aan griffierecht
€ 109,37 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding aan de vof c.s.
€ 720 aan salaris van de advocaat van [appellant]
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 772 aan griffierecht
€ 118,43 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding aan de vof c.s.
€ 1.671 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1,5 procespunten x appeltarief II)
3. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J. de Vries, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.