De beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bromfietser bij ontbreken fiets/bromfietspad niet de rijbaan gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 25 maart 2019 om 16:45 uur op de Schouwburgring in Tilburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Niet gebleken is dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Uit de verklaring van de ambtenaar lijkt te volgen dat wanneer er een foto van de vermeende gedraging is, een staandehouding niet meer nodig is. Dit geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Wanneer sprake is van een geplande statische controle, zoals in het onderhavige geval, is per definitie sprake van schending van artikel 5 van de Wahv wanneer men verdekt in de auto opgesteld blijft zitten. De ambtenaar had zich ook buiten in de buurt van het fietspad kunnen opstellen, zodat hij de bestuurder van de bromfiets een stopteken had kunnen geven. De ambtenaar stelt dat hij als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) niet bevoegd is om rijdend verkeer een stopteken te geven. Onduidelijk is waar dit uit volgt. Dit zou ook strijdig zijn met de systematiek van de wet, te weten dat de ambtenaar de bestuurder in beginsel staande dient te houden.
3. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
4. In het zaakoverzicht staat als reden dat niet is staande gehouden vermeld dat het voertuig bij de ambtenaar vandaan reed.
5. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal d.d. 7 april 2020, waarin de ambtenaar zakelijk weergegeven en voor zover relevant verklaart dat hij en zijn collega stonden te surveilleren aan het Willemsplein in een opvallende auto met boa logo’s van handhaving en gemeente Tilburg, dat de Schouwburgring een eenrichtingsverkeerweg betreft in de richting waarin de bromfietser over het verplichte fietspad reed, dat zij als boa aangesteld in domein I niet bevoegd zijn om rijdend verkeer een stopteken te geven, dat de overtreding voldoende aannemelijk is doordat er een goede foto van de overtreding beschikbaar was en dat er daarom op kenteken is geschreven.
Als bijlage bij het proces-verbaal zijn door de ambtenaar genomen foto’s gevoegd. Op twee van deze foto’s, die vanuit een voertuig zijn gemaakt, is de achterzijde van een bromfietser te zien. Op de derde foto is een voertuig te zien waarin de ambtenaar zich tijdens de constatering van de gedraging bevond. Dit voertuig is voorzien van het boa logo en de tekst “HANDHAVING Gemeente Tilburg”
6. In hoger beroep is door de advocaat-generaal een aanvullend proces-verbaal d.d. 10 februari 2021 overgelegd, waarin de ambtenaar zakelijk weergegeven en voor zover relevant verklaart dat hij en zijn collega volgens de domeinlijst BOA niet bevoegd zijn een stopteken te geven anders dan aan rijdend verkeer in verband met het negeren van een geslotenverklaring en dat er in de opvallende auto waarin zij zaten geen stopmiddelen aanwezig waren.
7. De gemachtigde wijst er terecht op dat de kennelijke opvatting van de ambtenaar dat wanneer er een foto van de gedraging beschikbaar is, er geen staandehouding meer hoeft te worden verricht, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
8. Ook de kennelijke opvatting van de ambtenaar dat hij niet bevoegd zou zijn om in dit geval een stopteken te geven vindt geen steun in het recht. Dat hij slechts bevoegd is om aan rijdend verkeer een stopteken te geven indien sprake is van het negeren van een geslotenverklaring berust op een verkeerde lezing van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Uit de bijlage bij deze Regeling blijkt voor zover relevant dat een boa aangesteld in domein I (Openbare ruimte) bevoegd is om voor rijdend verkeer een sanctie op te leggen voor overtreding van de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28, 57, 60 en 82 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), alsmede voor overtreding van artikel 62 van het RVV 1990 juncto bijlage I, hoofdstukken C (geslotenverklaring) en D (rijrichting). De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 6, tweede lid, van het RVV 1990, zodat de ambtenaar bevoegd was om voor deze gedraging voor rijdend verkeer een sanctie op te leggen. Dit brengt mee dat hij tevens bevoegd was om in dit geval een stopteken te geven.
9. Beoordeeld dient te worden of sprake was van een situatie waarin er geen reële mogelijkheid is geweest om de bestuurder van de bromfiets staande te houden. Het hof is van oordeel dat uit hetgeen de ambtenaar heeft verklaard onvoldoende blijkt dat hiervan sprake was. Dat het voertuig waarin de ambtenaar zat niet was voorzien van stopmiddelen en dat de bromfietser bij hem vandaan reed, is hiervoor onvoldoende. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het hier gaat om een opvallend en duidelijk als zodanig herkenbaar boa voertuig. Niet is gebleken waarom de ambtenaar niet (via de rijbaan) achter de bromfietser aan had kunnen rijden en hem op andere wijze een stopteken had kunnen geven. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat ten onrechte toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Aan die onjuiste toepassing verbindt het hof de consequentie dat de beschikking, waarbij de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd, moet worden vernietigd. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal 3,5 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.354,50 ((1,5 x € 541,- x 0,5) + (2,5 x € 759,- x 0,5)).