ECLI:NL:GHARL:2022:7137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.308.617/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opheffing loonbeslag en alimentatievordering

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 15 maart 2022 is uitgesproken. De zaak betreft een kort geding waarin [geïntimeerde] heeft gevorderd dat het loonbeslag dat door [appellant] is gelegd, wordt opgeheven. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] geen vordering meer heeft uit hoofde van alimentatieverplichtingen, terwijl [appellant] van mening is dat zij nog een vordering heeft. De voorzieningenrechter heeft het loonbeslag opgeheven en [appellant] veroordeeld in de proceskosten, maar de vordering tot het staken van de executie is afgewezen. [appellant] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen gehuwd zijn geweest en dat er een echtscheidingsconvenant is opgesteld waarin [geïntimeerde] is verplicht om partneralimentatie te betalen. Het hof heeft de relevante feiten en de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] beoordeeld. Het hof concludeert dat [appellant] niet in staat is gebleken om een duidelijke onderbouwing van haar vordering te geven, en dat [geïntimeerde] aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden/Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.308.617/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 182363
arrest in kort geding van 16 augustus 2022
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna
[appellant]te noemen,
advocaat: mr. A Speksnijder,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats2] ,
die bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna
[geïntimeerde]te noemen,
advocaat: mr. P. Sipma.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, dat op
15 maart 2022 tussen partijen is uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties,
  • de memorie van antwoord.
1.2
Hierna hebben partijen aan het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft loonbeslag gelegd, omdat zij van mening is dat zij een vordering heeft op [geïntimeerde] uit hoofde van alimentatieverplichtingen. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] niets meer te vorderen heeft en heeft opheffing van het beslag gevorderd.

3.De vordering

3.1
[geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat
- deze het loonbeslag opheft dat op 31 december 2021 ten laste van [geïntimeerde] is gelegd onder [naam1] BV te [plaats1] (hierna: [naam1] BV);
- [appellant] wordt veroordeeld de executie ter uitvoering van de beschikking van
16 juni 2010 binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom en
- [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft het loonbeslag opgeheven en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De vordering tot het staken van de executie is afgewezen.
3.3
[appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen. Zij vordert dat het vonnis wordt vernietigd en dat in hoger beroep voor recht wordt verklaard dat het loonbeslag is blijven bestaan.

4.Het oordeel van het hof

De relevante feiten
4.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De rechtbank heeft bij beschikking van 16 juni 2010
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is 15 juli 2010 ontbonden door
inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld op 24 april 2010. Daarin is
afgesproken dat [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag aan partneralimentatie zal betalen van € 1.150,- per maand. Dit bedrag zou voor de eerste maal geïndexeerd worden per 1 januari 2012. Het convenant is aan de echtscheidingsbeschikking gehecht en partijen zijn veroordeeld tot naleving van het convenant. De maandelijkse betalingsverplichting van [geïntimeerde] eindigt per 1 september 2022.
4.3
[appellant] heeft in het najaar 2021 twee keer beslag gelegd op (lege) bankrekeningen van [geïntimeerde] . Op 21 november 2021 heeft [appellant] opnieuw beslag gelegd onder Volksbank BV, voor een bedrag van € 6.694,36 plus nakosten, in totaal
€ 7.615,29. [appellant] heeft bij exploot van 31 december 2021 loonbeslag laten leggen onder [naam1] BV en ten laste van [geïntimeerde] , voor een vordering op [geïntimeerde] per 28 december 2021 van € 7.909,87.
Spoedeisendheid
4.4
Een vordering strekkende tot het voorkomen van de uitvoering van een executoriaal beslag is naar zijn aard voldoende spoedeisend om behandeling en beslissing in kort geding te kunnen rechtvaardigen.
Beoordelingskader
4.5
Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, kan de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts worden geschorst of het beslag slechts worden opgeheven als de
executant ( [appellant] ) - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde
( [geïntimeerde] ) die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te
respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging
over te gaan. In dat geval levert tenuitvoerlegging van het vonnis namelijk misbruik van
(executie)bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 lid 1 BW op.
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de beschikking van 16 juni 2010. Het gaat er alleen nog om of [appellant] uit hoofde van de partneralimentatie nog iets van [geïntimeerde] te vorderen heeft – en zo ja, of [appellant] een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.7
Volgens het beslagexploot van de deurwaarder bedroeg de alimentatievordering van [appellant] op 28 december 2021 in hoofdsom € 6.694,36 (€ 7.909,87 inclusief kosten). Dit bedrag weerspreekt [geïntimeerde] . Voor de beoordeling van de vraag of [appellant] nog een vordering heeft op [geïntimeerde] uit hoofde van partneralimentatie neemt het hof, net als de voorzieningenrechter, als uitgangspunt het gevorderde bedrag, zoals dat is vastgelegd in het door [appellant] op 12 juni 2020 uitgebrachte exploot van betekening van de executoriale titel. Dit bedrag van € 35.553,74 was volgens beide partijen nagenoeg juist. [appellant] gaat uit van een bedrag na aftrek van kosten van € 35.888,90. Nu een heldere toelichting op dit verschil ontbreekt zal het hof uitgaan van eerstgenoemd bedrag.
4.8
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- hoofdsom € 37.270,27
- betekening titel € 93,64
- kosten tenuitvoerlegging € 1.205,53
- rente € 2.273,15
- verdere kosten
€ 581,09
€ 41.423,68
- betaald aan de deurwaarder € 1.122,34
- betaald aan [appellant]
€ 4.846,76
€ 35.454,58
- kosten betekening
€ 99,16
€ 35.553,74
Vaststaat dat [geïntimeerde] daarna de volgende bedragen heeft betaald aan [appellant] .
€ 25.000,00 op 29 juni 2020
€ 2.000,00 op 14 juni 2021
€ 5.000,00 op 15 juni 2021
€ 1.324,50op 25 juni 2021
€ 33.324,50 totaal.
4.9
[geïntimeerde] is van mening dat hij met die betalingen volledig aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] de maandelijkse alimentatiebedragen heeft voldaan, met uitzondering van juli 2021, toen hij een bedrag van
€ 686,- heeft overgemaakt en augustus 2021. Die maand heeft hij geen alimentatie betaald. Met betrekking tot die bedragen heeft [geïntimeerde] zich op verrekening beroepen.
4.1
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat in het bedrag van € 37.270,27 gelet op het overzicht van [appellant] de wettelijke rente van € 2.273,15 al was inbegrepen en dat de deurwaarder ten onrechte ditzelfde bedrag nogmaals in rekening heeft gebracht. Zij heeft dit bedrag van de vordering afgetrokken. Hiertegen zijn geen bezwaren ingebracht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
4.11
[geïntimeerde] heeft de post 'verdere kosten' van € 581,09 weersproken omdat niet duidelijk is of dit ziet op ambtelijke kosten van de deurwaarder. Nadien zijn volgens hem door [appellant] nog kosten opgevoerd in verband met een beslag op de woning van [geïntimeerde] en zijn partner. Volgens [geïntimeerde] is niet meer dan een bedrag van € 625,- terecht in rekening gebracht, omdat de door de deurwaarder in rekening gebrachte recovery-fee van € 1.512,50 niet valt onder het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders en dit bedrag daarom voor rekening van [appellant] dient te blijven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat onduidelijk is of [appellant] nog een vordering heeft voor die bedragen, omdat [appellant] er geen duidelijkheid over heeft gegeven.
4.12
[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verwezen naar de brief van de deurwaarder van 11 november 2021. Het hof leest in die brief niet meer dan dat er inderdaad posten zijn die niet voor verhaal vatbaar zijn, maar dat die ook niet zijn opgenomen in de berekening. De omvang en aard van die kosten wordt verder niet benoemd. Evenmin wordt duidelijk gemaakt of dit terugslaat op de kosten die in het exploot staan genoemd. Dit bezwaar slaagt daarom niet.
4.13
Het ligt op de weg van [appellant] om een helder overzicht te presenteren van haar vordering en deze in het licht van de opmerkingen van [geïntimeerde] nader te onderbouwen. [appellant] is hierin niet geslaagd. Gelet op hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht, is het aannemelijk dat [appellant] , nu aan de lopende alimentatieverplichtingen wordt voldaan, geen vordering heeft op [geïntimeerde] . De grieven falen dan ook. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen.
Proceskosten
4.14
[geïntimeerde] vraagt om [appellant] in de werkelijke proceskosten te veroordelen.
[appellant] is in beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter, zonder de door haar gepretendeerde vordering van een duidelijke onderbouwing te voorzien. Misbruik van procesrecht levert dat echter niet op. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij wel worden veroordeeld in de (forfaitaire) proceskosten € 343,- voor verschotten en € 1.114,- voor salaris advocaat conform het liquidatietarief (1 punt/tarief II).

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2022,
5.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris advocaat;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben , M.W. Zandbergen en M.E.L. Fikkers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2022.