ECLI:NL:GHARL:2022:7130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.292.949/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een maatschap en het recht op voortzetting van de onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep over de ontbinding van een maatschap en de vraag of een van de vennoten het recht heeft om de onderneming voort te zetten. De appellant, die eerder was toegetreden tot de maatschap, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn vorderingen waren afgewezen. De maatschap, bestaande uit de appellant en twee andere vennoten, had als doel de exploitatie van een gezamenlijk kantoorvilla. Na een geschil over de verkoop van het pand, heeft de appellant geclaimd dat hij het pand na ontbinding van de maatschap mocht overnemen tegen een marktconforme prijs. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant recht heeft op voortzetting van de onderneming, ondanks dat de andere vennoten voor ontbinding hebben gestemd. Het hof heeft vastgesteld dat de ontbinding niet in onderling overleg heeft plaatsgevonden, waardoor de appellant het recht heeft om de onderneming voort te zetten. Tevens is de waarde van het pand in het economisch verkeer vastgesteld op € 900.000,-, en is de vordering van de appellant tot medewerking aan de levering van het pand toegewezen. De kosten van de procedure zijn voor ieder van de partijen om hun eigen kosten te dragen, en de proceskostenveroordeling ten gunste van de Acquario B.V. blijft in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.949/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 164617)
arrest van 16 augustus 2022
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser, tevens verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. Korvemaker, die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen

1.Lyts Feanwyck B.V.,

gevestigd te Heerenveen,
hierna:
LF,
2. [naam2] Beheer B.V.,
gevestigd te Harlingen,
hierna:
YB,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
LF c.s.,
advocaat: mr. R. Glas, die kantoor houdt in Leeuwarden,
alsmede

4.Acquario Vastgoed B.V.

gevestigd te Leeuwarden,
5. Acquario B.V,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk ook te noemen (in enkelvoud):
Acquario,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 13 januari 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit
  • de dagvaarding in hoger beroep van 9 april 2021;
  • de memorie van grieven van 29 juni 2021;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van 7 september 2021;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van 19 oktober 2021;
  • het tussenarrest van 30 november 2021;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 11 juli 2021 is gehouden.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op deze stukken.

2.De kern van de zaak

[appellant] , LF en YB zijn maten geweest in een maatschap die tot doel had de exploitatie van een kantoorvilla in [plaats1] die partijen gezamenlijk toebehoort. In geschil is of [appellant] dit pand na de ontbinding van de maatschap mag overnemen tegen een theoretisch te bepalen prijs, dan wel dat het pand verkocht mag worden aan Acquario of een andere derde. Het hof beslist dat [appellant] het pand mag overnemen, maar dan wel tegen de prijs die voor het pand in de markt is geboden. Het hof zal die beslissingen hierna verder toelichten, waarbij het hof eerst de relevante feiten zal weergeven.

3.De feiten

3.1
LF, de persoonlijke vennootschap van [naam1] , en YB, de persoonlijke vennootschap van [naam2] , zijn in 2006 een maatschapsverband (onder de naam Fok Vastgoed) aangegaan voor het exploiteren van de hen in gezamenlijk eigendom behorende kantoorvilla, gelegen aan de [adres1] te [plaats1] . Dis is een monumentaal pand uit 1871 dat later is gesplitst en dat etagegewijs wordt verhuurd als kantoorruimte. Er rust ook nog een woonbestemming op het pand.
3.2
[appellant] is in 2009 toegetreden tot de maatschap, waarbij door notaris H.P. Breuker (aangewezen door LF) te Drachten een aangepast maatschapscontract is opgesteld, waarbij ook aan hem een aandeel in het pand is geleverd. Volgens het maatschapscontract is het pand in de maatschap gebracht voor een bedrag van 1,4 miljoen euro. Op het pand rustten hypothecaire leningen. [appellant] heeft € 199.750.000 ingebracht in de maatschap. LF was voor 53% gerechtigd in het kapitaal (en de winst en verliezen van de maatschap), YB en [appellant] ieder voor 23,5%. LF was belast met het beheer van de maatschap.
3.3
In april 2018 heeft [naam1] de andere vennoten gezegd dat hij, in verband met zijn leeftijd en gezondheid, wil stoppen met de maatschap en het pand wil verkopen. LF heeft advies ingewonnen bij RBMT-bedrijfsmakelaars voor de waarde van het pand in verhuurde staat. In september 2018 heeft [naam1] bericht dat Acquario het pand wilde kopen voor € 900.000,-. [appellant] heeft daarop aangegeven dat hij het pand niet wilde verkopen.
3.4
Op 19 oktober is 2018 is een huurovereenkomst gesloten tussen de maatschap (getekend door LF en YB) met Acquario B.V. als huurster voor een deel van het pand (aangeduid als nr. 72A) met daarin een koopovereenkomst (voor het hele pand) onder opschortende voorwaarde voor Acquario Vastgoed B.V. De koopovereenkomst was als volgt geformuleerd:
“De koopovereenkomst wordt onder de opschortende voorwaarde van ontbinding van de maatschap (Fok Vastgoed) en toestemming van de maten gesloten. De koopprijs is vastgesteld op € 900.000 k.k. (zegge …) De effectuering (levering) vindt plaats, zodra de maatschap is ontbonden en de maten toestemming hebben verleend. Ingeval de koopovereenkomst niet geëffectueerd kan worden vanwege de niet vervulling van de opschortende voorwaarde, heeft de huurder het recht de huurovereenkomst met inachtneming van een termijn van 3 maanden te beëindigen.”
3.5
Op 6 november 2018 heeft de maatschap vergaderd over de geagendeerde voorstellen tot ontbinding van de vennootschap, verkoop van het pand en machtiging aan LF om het nodige te verrichten tot vereffening van de vennootschap. LF en YB hebben voor de voorstellen gestemd, [appellant] tegen. Op dat moment was ook de taxatie van RBMT-bedrijfsmakelaars bekend (gedateerd 17 oktober 2018) die het pand in verhuurde staat op ongeveer € 730.000 waardeerde. [naam1] had al eerder het bod van Acquario als een ‘boppeslach’ (buitenkans) aangemerkt. [appellant] was tegen verkoop van het pand omdat hij bij deze prijs nog steeds zijn investering niet zou hebben goedgemaakt, waarvoor een opbrengst van boven een miljoen euro nodig was. Hij zag kans om het pand op termijn voor meer dan een miljoen euro te kunnen verkopen. [appellant] heeft tijdens de vergadering aangeven aanspraak te maken op voortzetting van (de onderneming van) de maatschap.
3.6
[appellant] heeft bij aangetekende brief van 7 december 2018 de andere maten bericht dat hij de maatschap wil voortzetten, onder verwijzing naar bepalingen uit de maatschapsakte.
3.7
Acquario B.V. heeft in januari 2019 haar intrek genomen in het door haar gehuurde gedeelte van het pand.
3.8
[appellant] heeft beslag doen leggen en is een kortgedingprocedure begonnen tegen LF c.s. Daarin is uiteindelijk, na hoger beroep, door dit hof beslist [1] dat het LF en YB wordt verboden mee te werken aan de levering van het pand aan derden en om beheers- of beschikkingsdaden te verrichten.
3.9
In een volgend kort geding heeft de voorzieningenrechter te Leeuwarden [2] de door [appellant] gevorderde ontruiming tegen Acquario afgewezen en het [appellant] verboden om het pand en de daarmee verbonden huurcontracten e.d. op zijn naam te zetten, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.1
Acquario B.V. heeft het gehuurde hangende de procedure in hoger beroep weer verlaten. Acquario Vastgoed B.V. maakt geen aanspraak meer op koop van pand, maar is daartoe nog wel bereid tegen het overeengekomen bedrag. Op 27 juli 2021 heeft [naam3] ook aangeboden het pand voor € 900.000,- te kopen. Kort voor de zitting in hoger beroep heeft zich bij LF ook een derde gegadigde gemeld die bereid is meer dan één miljoen voor het pand te betalen. LF c.s. hebben nadat het vonnis was gewezen ook [appellant] in staat gesteld het pand (althans hun aandelen daarin) over te nemen uitgaande van een waarde van € 900.000,-. Die heeft dat geweigerd.

4.De vorderingen

4.1
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd, samengevat
  • een verklaring voor recht dat LF en YB verplicht zijn om hun aandeel in het pand aan hem te leveren;
  • de verplichting tot medewerking aan een akte van levering, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • een verklaring voor recht dat met Acquario geen rechtsgeldige huur- of koopovereenkomst tot stand is gekomen;
  • een verbod aan Acquario om het pand in gebruik te nemen of te houden;
  • een hoofdelijke veroordeling in de kosten.
4.2
LF c.s. hebben in reconventie gevorderd dat [appellant] meewerkt aan levering van het pand aan Acquario Vastgoed en een verklaring voor recht dat de waarde van het pand in het economisch verkeer € 900.000,- bedraagt, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
4.3
De rechtbank heeft, nadat eerst bij tussenvonnis een comparitie was gelast waarop partijen tot gedeeltelijke overeenstemming kwamen (benoeming van deskundigen) de vorderingen van [appellant] allemaal afgewezen en de vorderingen van LF c.s. grotendeels toegewezen. [appellant] is ook in de kosten van Acquario veroordeeld.
4.4
In hoger beroep vordert [appellant] , onder aanvoering van 11 genummerde grieven, dat het hof het eindvonnis vernietigt en alsnog de vordering van LF c.s. afwijst, de vorderingen van [appellant] toewijst en geïntimeerden veroordeelt tot terugbetaling van wat zij op basis van het vonnis hebben geïncasseerd (met rente), onder veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure.
4.5
LF c.s. vorderen, in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel, na wijziging van eis, kort weergegeven,
-dat [appellant] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan levering van het pand aan Acquario Vastgoed, dan wel aan [naam3] , dan wel aan een derde, dan wel aan [appellant] zelf, tegen de prijs die met Acquario Vastgoed d B.V. is overeengekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-
- een verklaring voor recht dat de waarde van het pand in het economisch verkeer € 900.00,- bedraagt;
- veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.Het oordeel van het hof

5.1
Het hof zal uitgaan van de gewijzigde eis van LF c.s., die op het juiste processuele tijdstip is gedaan en waartegen [appellant] ook geen bezwaar heeft gemaakt.
[appellant] heeft het recht om de onderneming van de maatschap voort te zetten
5.2
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of [appellant] , op grond van de maatschapsakte, het recht toekomt om de onderneming van de maatschap voort te zetten. Partijen nemen daarbij tot uitgangspunt dat op zich op de maatschapsvergadering van 6 november 2018 een formeel rechtsgeldig ontbindingsbesluit is genomen met meerderheid van stemmen en dat alle drie de maten (het hof zal verder spreken van vennoten, omdat die term ook in de maatschapsakte wordt gebruikt) één stem hebben.
5.3
Het hof zal eerst de relevante bepalingen uit de maatschapsakte die zien op ontbinding en het (optionele) recht van voortzetting weergeven.
Ontbinding - Artikel 11
1. De maatschap wordt ontbonden:
a. door een besluit van de vennoten;
b. door opzegging overeenkomstig het in artikel 3 bepaalde;
c. door overlijden van een vennoot of door ontbinding van een vennootrechtspersoon;
d. door het vonnis waarbij een vennoot in staat van faillissement wordt verklaard, (…);
e. ten gevolge van een daartoe strekkende beslissing van de tot geschillenbeslechting bevoegde instantie, genomen op verzoek van een van de vennoten, op grond van wettige redenen zoals onder meer indien een andere vennoot de in deze akte neergelegde bepalingen niet nakomt;
f. indien de zeggenschap in een vennoot-rechtspersoon in overwegende mate wordt overgedragen (…).
2. De maatschap wordt voorts ontbonden indien ten aanzien van de enig aandeelhouder/bestuurder van een vennoot-rechtspersoon de omstandigheden als hiervoor in lid 1 sub c, d, en e bedoeld optreden.
3. De maatschap wordt ontbonden zodra bedoelde feiten of omstandigheden zich voordoen, behalve in geval van opzegging, in welk geval de maatschap wordt ontbonden op he tijdstip waartegen is opgezegd.
(…)
Voortzetting - Artikel 13
1. Bij ontbinding van de maatschap in onderling overleg worden tevens de gevolgen daarvan geregeld.
2. Bij ontbinding van de maatschap anders dan in onderling overleg heeft de andere vennoot (die niet heeft opgezegd) dan wel in wie niet de oorzaak van de ontbinding is gelegen, het recht de maatschap voort te zetten.
3. De vennoot, die van het hem krachtens het voorgaande lid toekomende recht gebruik willen maken - hierna ook te noemen: "de voortzettende vennoot" -, moet daarvan aan de voormalige medevennoot of diens vertegenwoordiger(s) (…) bij aangetekende brief binnen drie maanden na de ontbinding van de maatschap kennis geven.
4. (…)
5. Ten aanzien van het vermogen van de maatschap zal bij bedoelde voortzetting het volgende geschieden:
a. De aan de vennoten gemeenschappelijk toebehorende goederen van de maatschap zullen verblijven aan de voortzettende vennoot.
b. De voortzettende vennoot heeft het recht de niet gemeenschappelijke goederen van de maatschap over te nemen.
c. (…)
d. Voor zover uit dit artikel leveringsverplichtingen voor de vennoten voortvloeien, leveren de vennoten (…) bij deze thans de daarvoor in aanmerking komende goederen onder opschortende voorwaarde van het uittreden van de betreffende vennoot en voortzetting door de voortzettende vennoot (…). De vennoten verbinden zich om alle leveringshandelingen, die hierdoor nog niet zouden zijn verricht of voltooid, alsnog bij vervulling van genoemde opschortende voorwaarde onverwijld te verrichten caso quo te voltooien.
e. De registergoederen die door inbreng of verkrijging anderszins nog deel gaan
uitmaken van de gemeenschap, zullen onverwijld nadat deze daartoe gaan behoren, door de vennoten, onder opschortende voorwaarde van het uittreden van de betreffende vennoot en de tot voortzetting door de voortzettende vennoot (…) aan de voortzettende vennoot worden geleverd.
(…)
Vereffening - Artikel 17
1. Wanneer de maatschap wordt ontbonden wegens een van de oorzaken als vermeld in artikel 11 en de onderneming van de maatschap niet wordt voortgezet overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 13 en volgende zal het vermogen van de maatschap worden vereffend. De vennoot die vóór de ontbinding van de maatschap bevoegd was tot het verrichten van beheers- en beschikkingshandelingen is belast met de vereffening.
(…)"
5.4
Het standpunt van [appellant] komt erop neer dat het ontbindingsbesluit van 6 november 2018 moet worden aangemerkt als een ontbinding anders dan in onderling overleg zodat hij recht heeft op voorzetting van de onderneming van de maatschap onder toepassing van artikel 13 lid 2 van de maatschapsakte. Volgens LF c.s. moet het ontbindingsbesluit worden aangemerkt als een besluit in onderling overleg als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de maatschapsakte en komt [appellant] geen recht op voortzetting toe. De rechtbank heeft LF c.s. in die uitleg gevolgd.
5.5
Het hof is het op dit punt niet met de rechtbank eens. Het hof merkt eerst op dat onder voorzetting van de maatschap in artikel 13 lid 2 van de maatschapsakte, in het licht van artikel 17 van die akte, voortzetting van de onderneming van de maatschap moet worden verstaan. Immers voortzetting van de maatschap als zodanig is na het uittreden van een van de vennoten of de ontbinding daarvan niet meer mogelijk.
5.6
In het gewone spraakgebruik betekent in onderling overleg dat partijen het over de uitkomst eens zijn. Daarvan was in dit geval geen sprake. [appellant] heeft tegen de ontbinding gestemd. Dat de bepaling “in onderling overleg” moet worden uitgelegd als dat daaronder ook valt “na onderling overleg op een maatschapsvergadering” volgt het hof niet. Dat zou betekenen dat bij een meerderheidsbesluit de tegenstemmende vennoot nooit het recht zou hebben om de onderneming van de maatschap voort te zetten. Dat blijkt niet uit de tekst van de akte dat bij ontbinding van de maatschap anders dan in onderling overleg de andere vennoot (die niet heeft opgezegd) het recht heeft de maatschap voort te zetten. LF c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de partijen bij het aangaan van de akte toch wél de bedoeling hadden dat bij een meerderheidsbesluit tot ontbinding de tegenstemmende vennoot geen beroep op het voorzettingsbeding zou toekomen. Uit de stellingen van partijen volgt juist dat over de tekst van de maatschapsakte niet tussen partijen is onderhandeld en dat het de notaris is geweest die deze vorm heeft gegeven.
5.7
Het hof verwerpt de redenering van LF c.s. dat, omdat artikel 13 lid 2 niet expliciet naar een meerderheidsbesluit tot ontbinding verwijst, die wijze van ontbinding geen recht geeft op voorzetting. Volgens LF c.s. heeft een (meerderheids)besluit tot ontbinding te gelden als een overeenkomst tot ontbinding, waardoor de maatschap eindigt en van voortzetting daarvan geen sprake kan zijn. Hiervoor, onder rov. 5.5, is al vastgesteld dat de formuleringen in de akte op dit punt niet geheel sluitend zijn. De akte lijkt te zijn gemodelleerd op een maatschap met twee vennoten waarbij door de notaris niet alle bepalingen zijn aangepast op een maatschap met meer vennoten. In de akte is immers sprake alleen sprake van de voortzettende vennoot (in enkelvoud) en is niet aangegeven wat moet gebeuren als bij ontbinding van de maatschap wegens een één van de vennoten treffende omstandigheid, één van de vennoten voortzetting van de onderneming wenst en de andere vennoten aansturen op liquidatie van de maatschap (of, zoals LF c.s. dat noemen, de algehele ontbinding van de maatschap). Het hof legt een ontbindingsbesluit met meerderheid van stemmen in het licht van de tekst van die akte, met [appellant] , uit als een besluit anders dan in overleg. [appellant] komt daarbij, als tegenstemmende vennoot bij wie daarmee niet de oorzaak tot de ontbinding is gelegen, het recht toe om de onderneming van de maatschap voort te zetten. Het hof verwerpt daarmee ook het argument van LF c.s. dat er in deze uitleg ten onrechte geen verschil zou zijn tussen ontbinding door opzegging en ontbinding door een meerderheidsbesluit, aangezien opzegging leidt tot een ander tijdstip van ontbinding, gelet op artikel 11 lid 3 van de maatschapsakte.
5.8
De grieven van [appellant] die zich tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank op dit punt richten, zijn dus terecht voorgedragen.
De waarde in het economisch verkeer
5.9
De maatschapsakte bepaalt in artikel 13 lid 2 onder e dat de voortzettende vennoot recht heeft op levering van de registergoederen van de gemeenschap. Artikel 15 bepaalt vervolgens dat de voortzettende vennoot aan de uitgetreden vennoot zijn kapitaal overeenkomstig de op te maken balans overeenkomstig artikel 12 moet uitkeren. Artikel 16 bevat bepalingen over het moment van uitbetaling en de verschuldigde rente.
Artikel 12 lid 2 van de maatschapsakte luidt als volgt:
“Op de bij de ontbinding van de maatschap op te maken balans zullen de
vermogensbestanddelen van de maatschap worden opgenomen tegen de alsdan door drie deskundigen vast te stellen waarde in het economische verkeer.
De drie deskundigen zullen in onderling overleg worden benoemd, dan wel bij
gebreke van overeenstemming worden benoemd door de Kantonrechter binnen wiens kanton de maatschap is gevestigd, op verzoek van de meest gerede partij.”
5.1
De rechtbank heeft bepaald dat de waarde in het economisch verkeer moet worden gesteld op € 900.000,-. [appellant] keert zich tegen dit oordeel en vindt dat opnieuw drie deskundigen moeten worden benoemd, die volgens hem uitsluitend op basis van de huurwaarde de waarde van het pand die uitgangspunt is voor de uitkering aan LF en YB moeten vaststellen, waarbij hij ervan uitgaat dat die waarde alsdan minder zal bedragen dan € 900.000,-. Aan de biedingen van Acquario, [naam3] en [naam4] (de bieding die vlak voor de mondelinge behandeling in hoger beroep bij LF is binnengekomen) moet volgens hem voorbij worden gegaan omdat deze biedingen zijn ingegeven door andere motieven dan uitsluitend de huurwaarde. De huurwaarde moet volgens [appellant] ook nog eens neerwaarts gecorrigeerd worden omdat de maatschap meer onderhoudsverplichtingen op zich had genomen dan elders gebruikelijk was. Acquario heeft om sentimentele redenen (haar directeur had een emotionele binding met het pand) meer geboden dan de huurwaarde, [naam3] heeft bijzondere belangen omdat hij in de buurt ook andere percelen bezit en [naam4] wil het pand weer een volledige woonbestemming geven.
5.11
Het hof oordeelt dat in de situatie dat sprake is van vanuit de markt al gedane biedingen, artikel 12 lid 2 geen steun biedt voor de door [appellant] voorgestane benadering dat de waarde van het pand uitsluitend op basis van de huurwaarde mag worden vastgesteld en dat die vaststelling door drie deskundigen dient te geschieden. [appellant] benadering dat aan daadwerkelijke biedingen vanuit de markt geen betekenis zou mogen worden gehecht, wordt door het hof dan ook verworpen. In een ondertekende overeenkomst ligt vast dat Acquario bereid is € 900.000,- voor het pand te betalen. Partijen hebben in het kader van de procedure, na de comparitie bij de rechtbank, ook deskundigen benoemd. Die hebben hun opdracht teruggegeven, omdat zij het niet eens konden worden over de waardering van het pand. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat twee van de deskundigen uitgingen van het bedrag dat Acquario bereid was te betalen en dat één deskundige de huurprijsbenadering voorstond. Het hof acht onder deze omstandigheden het niet aangewezen dat nogmaals deskundigen worden benoemd. Het hof ziet ook anderszins geen redenen om de biedingen in de markt buiten beschouwing te laten; het gaat immers bij deze maatschap om een beleggingsobject. [appellant] heeft niet aangegeven op welke grond (behoudens de hiervoor verworpen uitleg van de akte omtrent waardebepaling op basis van huurwaarde) hij het beleggingspand, ten koste van de uitkering aan zijn medevennoten, voor een lager bedrag zou mogen verwerven dan het pand bij verkoop feitelijk opbrengt.
5.12
Het hof verwerpt daarmee de grieven die zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de waarde van het pand in het economisch verkeer moet worden gesteld op € 900.000,-.
Geen belang in hoger beroep bij vorderingen tegen Acquario
5.13
Acquario B.V. heeft het pand als huurder verlaten. Acquario maakt volgens LF c.s. ook geen aanspraak meer op het pand of op het huurrecht. [appellant] heeft niet aangegeven dat dit anders zou liggen en dat Acquario zich tegenover hem anders heeft uitgelaten. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] geen belang meer bij zijn vorderingen tegen Acquario.
5.14
Het hof merkt in zoverre ten overvloede nog op dat van een ongeldige huurovereenkomst geen sprake is geweest. De maatschapsovereenkomst bepaalt weliswaar dat voor het aangaan van een huurovereenkomst de toestemming van de vergadering dan wel de medewerking van alle vennoten is vereist, maar dit betekent niet dat de maatschap een door de beherend vennoot gesloten overeenkomst niet achteraf kan bekrachtigen met een meerderheidsbesluit. Daarvan was sprake op de vergadering van 6 november 2018. Anders dan [appellant] aanvoert maakt dat de omstandigheid dat eerst over de ontbinding is gestemd niet dat de vennoten niet vervolgens nog over overeenkomst met Acquario konden beslissen. Van een formele inroeping van het overnamebeding door [appellant] was immers op dat moment nog geen sprake (dat gebeurde immers pas bij het verzenden van de aangetekende brief van 7 december 2018) terwijl uit artikel 17 van de akte kan worden afgeleid dat de bepalingen van de maatschapsakte zoveel mogelijk van toepassing blijven na een ontbindingsbesluit. Uit artikel 14 van de maatschapsakte volgt niet dat in de periode tot het verzenden van de aangetekende brief de bevoegdheid tot verhuur uitsluitend bij de tot overname gerechtigde vennoot ligt.
De slotsom
5.15
De grieven van [appellant] treffen deels doel. Dit heeft tot gevolg dat de beslissingen van de rechtbank geen stand kunnen houden, behalve voor zover de waarde van het pand in het economisch verkeer als bedoeld in artikel 12 lid 2 van de maatschapsovereenkomst op € 900.000,- is gesteld (de beslissing onder 5.6). Ook de proceskostenveroordeling ten gunste van Acquario kan in stand blijven.
5.16
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de gevorderde veroordeling tot medewerking aan de levering aan hem van de aandelen van LF en YB van hun aandelen in het pand toewijzen, waarbij als waarde van het pand in het economisch verkeer heeft te gelden € 900.000,-. Het hof zal aan die veroordeling een dwangsom verbinden als prikkel tot nakoming, maar niet van de hoogte als door [appellant] verzocht. Bij de daaraan nog verbonden verklaringen voor recht heeft [appellant] verder geen zelfstandig belang, zodat het hof die niet zal toewijzen. Ook de andere vorderingen van LF c.s. zijn niet toewijsbaar.
5.17
Het hof zal, gelet op deze uitkomst van de procedure, bepalen dat LF c.s. en [appellant] elk hun eigen kosten van de procedure moeten dragen. In dat licht is de vordering tot terugbetaling die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg toewijsbaar. De proceskostenveroordeling ten gunste van Acquario blijft in stand en in hoger beroep komt [appellant] geen kostenveroordeling ten laste van Acquario toe.

6.De beslissing

Het hof:
1. vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 januari 2021, behalve de beslissing onder 5.6 en de ten gunste van Acquario uitgesproken kostenveroordeling, welke beslissingen hierbij worden bekrachtigd.
Opnieuw rechtdoende beslist het hof als volgt:
2. veroordeelt LF en YB om mee te werken aan de juridische levering van (hun aandeel in) de onroerende zaken aan [adres1] te [plaats1] (kadastraal bekend gemeente Tjalleberd sectie [Y] nrs [nummer1] en [nummer2] ) aan [appellant] , met dien verstande dat zij op eerste uitnodiging van een door [appellant] aan te wijzen notaris meewerken aan het passeren een leveringsakte, nadat die hun in concept is voorgelegd en mits deze akte verder slechts de gebruikelijke bepalingen bevat, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- door elke gewezen vennoot voor iedere keer dat die in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3. bepaalt dat LF c.s. en [appellant] ieder de eigen kosten dragen van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep;
4. veroordeelt LF c.s. tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat [appellant] op grond van het vonnis van 13 januari 2021 aan hen heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling;
5. wijst af wat verder is gevorderd;
6. verklaart de veroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, O.E. Mulder en R. Koolhoven en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.

Voetnoten

1.Arrest van 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4671
2.Vonnis van 24 juli 2019, niet gepubliceerd