ECLI:NL:GHARL:2022:7102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21-000895-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal van een portemonnee in Utrecht met beoordeling van politiegeweld tijdens aanhouding

Op 15 augustus 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een 25-jarige man uit Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven weken voor diefstal van een portemonnee. De man had samen met een medeverdachte de portemonnee gestolen in de buurt van het Centraal Station in Utrecht. De politie had een speciaal team ingezet om straatroven en zakkenrollerij te bestrijden, waarbij een 'loktas' werd gebruikt. Na de diefstal werden de verdachten door agenten in burgerkleding aangehouden. Tijdens de aanhouding werd de verdachte op de grond gewerkt en zijn hoofd werd door een agent met de knie naar de grond gedrukt. Het hof oordeelde dat deze werkwijze niet disproportioneel was, maar dat het fixeren van het hoofd van de verdachte op dat moment geen redelijk doel diende, waardoor er sprake was van een beperkt vormverzuim. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf op die overeenkwam met de reeds uitgezeten tijd door de verdachte. De zaak benadrukt de noodzaak van transparantie van de politie bij het gebruik van geweld tijdens aanhoudingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000895-22
Uitspraak d.d.: 15 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 4 maart 2022 met parketnummer 16-042574-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie (Landelijke Eenheid), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft betoogd dat – kort gezegd – de politie bij de aanhouding van verdachte disproportioneel geweld heeft gebruikt waardoor verdachte een blauw oog heeft opgelopen. De politie heeft daarmee – en ook met het vervolgens aanleggen van handboeien – gehandeld in strijd met haar eigen ambtsinstructie. Nu volgens de raadsvrouw de politie van dit geweld in eerste instantie geen melding heeft gemaakt, pas tijdens de voorgeleiding van verdachte aan de rechter-commissaris aanvullende processen-verbaal heeft aangeleverd en daarin ook nog het toegepaste geweld probeert te rechtvaardigen, is een krachtig signaal naar de politie door middel van het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de vervolging, noodzakelijk.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van meer dan strikt noodzakelijk geweld van de politie tijdens de aanhouding en heeft gevorderd dat dit vormverzuim wordt gecompenseerd in de op te leggen straf.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte en zijn medeverdachte op 19 februari 2022 te Utrecht zijn aangehouden op verdenking van diefstal van een portemonnee.
Op de beschikbare (bodycam) camerabeelden die door de politie zijn gemaakt van de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte heeft het hof onder meer waargenomen dat:
  • verdachte en de medeverdachte naast elkaar lopen op het plein voor het Centraal Station te Utrecht,
  • twee mannen in burgerkleding de verdachten van achteren benaderen en dat een andere man in burgerkleding op enig moment voor de verdachten gaat staan,
  • beide verdachten vervolgens van achteren om de nek worden gepakt en naar de grond worden gewerkt door de mannen in burgerkleding,
  • te horen is dat de een van de mannen in burgerkleding zegt dat ze van de politie zijn en dat de verdachten zijn aangehouden,
  • terwijl verdachte gestrekt op de grond ligt, één van de mannen in burgerkleding zijn knie op het hoofd van verdachte drukt en het hoofd van verdachte naar beneden gedrukt houdt,
  • te horen is dat verdachte meerdere keren roept: au, mijn hoofd,
  • aan verdachte vervolgens handboeien worden aangelegd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte ten gevolge van deze aanhouding op 19 februari 2022 letsel aan zijn hoofd/oog heeft opgelopen, te weten een blauw oog. Bij de voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 21 februari 2022 heeft de rechter-commissaris ook geconstateerd dat verdachte een blauw oog heeft. [1] Verdachte heeft toen verklaard dat het blauwe oog komt door de politie, doordat hij een elleboog in zijn gezicht kreeg en met zijn gezicht naar de grond is geduwd en dat hij toen hij op de grond lag die elleboog in zijn gezicht kreeg.
Naar aanleiding van deze verklaring heeft de politie op verzoek van het openbaar ministerie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. [2] Daarin relateert verbalisant over de wijze van aanhouding die is toegepast, over de reactie van verdachte en over de afwezigheid van zichtbaar letsel bij verdachte na de aanhouding. Verbalisant heeft de filmopname van de aanhouding bekeken en geeft weer dat hierop geen elleboogstoot is te zien op het gezicht van verdachte.
Na de voorgeleiding van verdachte heeft deze verbalisant vingerafdrukken afgenomen en foto’s gemaakt van verdachte en daarbij niet gehoord dat hij een stomp/klap/elleboog in zijn gezicht heeft gehad. Ook heeft hij geen zwelling/blauw oog waargenomen bij verdachte.
Over de wijze van de aanpak vermeldt verbalisant dat iemand door de politie van achteren wordt aangepakt omdat de ervaring leert dat wanneer je dat niet doet de verdachte in bijna alle gevallen er vandoor gaat of het gevecht met je aan gaat. Verder wordt over het optreden in burger vermeld dat de ervaring leert dat burgers en verdachten sneller proberen het gevecht aan te gaan dan wanneer wordt opgetreden in opvallend politietenue.
Ook is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door een lid van het speciale zakkenrollers/straatroofteams van de Landelijke Eenheid van politie [3] . Onderdeel van dat proces-verbaal is een onmiddellijk na de aanhouding op 19 februari 2022 om 16.40 uur gemaakte foto van verdachte en de medeverdachte, waarop te zien is dat verdachte ogenschijnlijk zonder (oog)letsel en lachend voor de camera staat. Over de eveneens toegevoegde (progis) foto van 19 februari 2021 om 17.21 uur is in dit proces-verbaal gerelateerd dat hierop evenmin (oog)letsel waarneembaar is. Verder is gerelateerd dat verdachte bij zijn eerste contact met de politie met geen woord heeft gerept over pijn of letsel die door de wijze van aanhouding zou zijn veroorzaakt.
Het hof is op basis van de aanvullende informatie van de politie van oordeel dat de gehanteerde werkwijze bij aanhoudingen in situaties als deze als zodanig niet als disproportioneel is aan te merken. Het spreekt voor zich dat in gevallen als deze, waarbij de politie speciale teams heeft samengesteld en ingezet om de overlast van straatroven en zakkenrollerij tegen te gaan, de politie in burger opereert en maatregelen neemt om te voorkomen dat verdachten ontvluchten of gewelddadig worden. Zeker in een druk voetgangersgebied als bij het Centraal Station in Utrecht zou dat (ook) voor omstanders gevaarlijke situaties kunnen opleveren. Om die reden is het begrijpelijk dat de politie bij aanhouding van verdachten tot een snelle aanhouding wil komen die zo min mogelijk ruimte laat voor vechten of vluchten. Het fixeren van het lichaam of hoofd van een verdachte kan daarbij horen.
In dit concrete geval zijn verdachte en de medeverdachte aangehouden in een situatie waarbij ten minste vier politiemensen waren betrokken. Uit de videobeelden leidt het hof af dat vier politiemensen bij verdachte en de medeverdachte staan/hurken op het moment dat zij beiden reeds naar de grond zijn gebracht. Uit de beelden blijkt niet van verzet van verdachte en in zijn positie, liggend op de grond met vier politiemensen om hem en de medeverdachte heen, is verdachte schijnbaar machteloos. Toch drukt een van de politiemensen bij het aanbrengen van de boeien met zijn knie het hoofd van verdachte naar de grond en fixeert het hoofd van verdachte. Naar het oordeel van het hof dient dat op dat moment geen redelijk doel en in zoverre heeft de geweldstoepassing op verdachte ten tijde van zijn aanhouding de grens van het noodzakelijke overschreden.
Met betrekking tot het letsel van verdachte overweegt het hof het volgende.
Naast voornoemd proces-verbaal van bevindingen van de landelijke Eenheid van politie, stelt het hof ook zelf vast, op basis van de beelden die beschikbaar zijn van de aanhouding van verdachte en die aanhouding goed in beeld brengen, dat daarop niet te zien is dat verdachte een elleboog in zijn gezicht krijgt.
Het hof stelt verder vast dat zich in het dossier een foto bevindt van verdachte waarop hij een blauw oog heeft. De raadsvrouw heeft verklaard dat zij die foto van een kantoorgenoot toegestuurd heeft gekregen en dat zij aanneemt dat die foto gemaakt is kort voor de voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 21 februari 2021.
Het hof overweegt dat op grond van genoemde processen-verbaal en de daarin gerelateerde omstandigheden dat verdachte lachend op de foto staat direct na zijn aanhouding, dat geen letsel waarneembaar is op die foto en evenmin op de (progis) foto van 19 februari 2021 en dat verdachte in zijn verhoor bij de politie geen melding maakt van pijn of letsel door de aanhouding, niet zonder meer is komen vast te staan dat verdachte een blauw oog heeft opgelopen ten gevolge van de aanhouding.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat met het met de knie naar de grond brengen en houden van het hoofd van verdachte, sprake is geweest van niet noodzakelijk geweld bij de aanhouding van verdachte. Dit geweld is van geringe omvang en heeft slechts kort geduurd in een opeenvolging van als gerechtvaardigd aan te merken handelingen ter aanhouding van verdachte. Daarmee is sprake van een beperkt vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.. Gelet op de geringe ernst en aard van dit vormverzuim volstaat het hof met de enkele vaststelling hiervan.
Overigens is het hof van oordeel dat de politie uit eigen beweging transparant moet zijn over de wijze van optreden, zeker als daarbij geweld wordt toegepast. In deze zaak werd daarover niets gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding en daar heeft de verdediging terecht een punt van gemaakt. Na de voorgeleiding bij de rechter-commissaris zijn aanvullende processen-verbaal opgemaakt en zijn de bodycam-beelden aan de verdediging beschikbaar gesteld. Daarmee is die transparantie alsnog gegeven.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat – kort gezegd – van een nauwe en bewuste samenwerking en van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachte geen sprake is geweest zodat het medeplegen van het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen. Hooguit zouden de gedragingen van verdachte een medeplichtigheid aan het door de medeverdachte gepleegde misdrijf kunnen opleveren maar die variant is niet tenlastegelegd, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [4] blijkt dat op 19 februari 2021 verbalisant [verbalisant 1] zich gepositioneerd heeft bij de uitgang van de Albert Heijn met een rolkoffer met daarop een schoudertas waarin een portemonnee zat, een zogenaamde loktas.
Voorts blijkt dat verdachten in de richting van de lokkoffer liepen waarop de tas met portemonnee zich bevond, dat verbalisant [verbalisant 1] [medeverdachte] tegen verdachte hoorde zeggen ‘portemonnee’, dat de verdachten elkaar aankeken en dat [medeverdachte] vervolgens de portemonnee wegnam waarbij verdachte tussen de verbalisant [verbalisant 1] en de rolkoffer ging staan. Daarna liepen beide verdachten naar buiten en gaf [medeverdachte] de portemonnee aan verdachte. Gezien werd dat verdachte geld uit de portemonnee haalde.
Medeverdachte [medeverdachte] [5] heeft verklaard dat hij samen met verdachte in de Albert Heijn liep, dat verdachte hem toen aantikte en naar de portemonnee wees en dat [medeverdachte] die portemonnee toen heeft weggenomen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake geweest van doelgericht optreden van beide verdachten. Er heeft een vorm van (stilzwijgend) overleg plaatsgevonden, verdachte heeft de wegnemingshandeling door [medeverdachte] afgeschermd door tussen verbalisant [verbalisant 1] en ‘zijn’ rolkoffer te gaan staan, de portemonnee is van de medeverdachte overgegeven aan verdachte en er is door verdachte geld uit de portemonnee gehaald.
Dit is naar het oordeel van het hof een bewuste en nauwe samenwerking met het doel om de portemonnee weg te nemen en zich toe te eigenen. Het aandeel van verdachte in de uitvoering was anders maar niet minder dan dat van de medeverdachte die de feitelijke wegnemingshandeling pleegde, zodat verdachte als medepleger van de diefstal kan worden aangemerkt.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 februari 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een portemonnee (met inhoud),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie (Landelijke Eenheid), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee in de Albert Heijn bij het Centraal Station in Utrecht. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 28 juni 2022 blijkt dat hij al vaker ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Desondanks heeft verdachte opnieuw een soortgelijk misdrijf gepleegd.
Om die reden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Aan verdachte is door de politierechter een gevangenisstraf van zeven weken opgelegd en die straf heeft hij inmiddels al uitgezeten. De advocaat-generaal vordert in hoger beroep opnieuw zeven weken gevangenisstraf. Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten zou een gevangenisstraf van acht weken aangewezen zijn maar het hof acht het niet opportuun indien verdachte nu alsnog een week gevangenisstraf zou moeten uitzitten.
Om die reden zal het hof volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van zeven weken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. R.J. Bokhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor, griffier,
en op 15 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 augustus 2022.
Tegenwoordig:
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. J. van Zeijts, advocaat-generaal,
en C.D. Maris, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor door rechter-commissaris i.v.m. toetsing inverzekeringstelling en vordering bewaring d.d. 21 februari 2022
2.Proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [hoofdagent] , gesloten op 22 februari 2022
3.Proces-verbaal van bevindingen van brigadier [brigadier] , gesloten op 23 februari 2022
4.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [brigadier] , gesloten op 19 februari 2022.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 19 februari 2022