ECLI:NL:GHARL:2022:7029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
21-005406-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor rijden met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 15 oktober 2019 te Burgum. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, welke was ingegaan op 30 november 2010. Ondanks deze kennis heeft hij op de tenlastegelegde datum een motorrijtuig bestuurd. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij mocht rijden, gebaseerd op een gesprek met het CBR. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, in overeenstemming met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke overtredingen. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005406-21
Uitspraak d.d.: 9 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2020 met parketnummer 96-006093-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter voornoemd heeft verdachte ter zake van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, gepleegd op 15 oktober 2019 te Burgum, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, De Meester W.M. Oppedijk van Veenweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte weliswaar op 15 oktober 2019 een motorrijtuig heeft bestuurd en dat zijn rijbewijs toen ongeldig was verklaard, maar dat uit de processtukken niet kan worden afgeleid dat het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs ook daadwerkelijk kenbaar is gemaakt aan verdachte dan wel op andere wijze bij hem bekend kon worden verondersteld.
Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij mocht rijden. Met name zou dat blijken uit telefonisch contact van verdachte met het CBR waar hij te horen kreeg dat hij wel mocht autorijden en de aan verdachte gerichte brief van het CBR d.d. 10 augustus 2017 waarin het CBR bericht aan verdachte: ‘Wij verklaren u rijgeschikt’. Er is daarom onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte op de tenlastegelegde datum wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof stelt aan de hand van het procesdossier met bijlagen de volgende feiten vast.
Verdachte is op 15 oktober 2019 te Burgum, op de Meester W.M. Oppedijk van Veenweg. aangehouden ter zake het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Aan verdachte is op 19 juni 2008 een rijbewijs voor de categorieën AM en B afgegeven.
De datum einde geldigheid van dit rijbewijs is op basis van de reguliere geldigheidstermijn op 19 juni 2018.
Op 31 augustus 2010 is door het CBR aan verdachte op het adres Te Nijenhuiswei 83, 9241 EC Wijnjewoude, meegedeeld dat hij moet meewerken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
Op 23 november 2010 wordt door het CBR meegedeeld dat bij besluit het rijbewijs van verdachte ongeldig is verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Op 23 februari 2011 is aan verdachte door het CBR een brief gestuurd waarin de door verdachte doorgegeven adreswijzing naar het adres [adres] wordt bevestigd.
Niet is gebleken dat aan verdachte na de datum van ongeldigverklaring een nieuw rijbewijs is afgegeven.
Uit een uitdraai van het CBR d.d. 28 december 2017 blijkt dat het rijbewijs categorie B van verdachte per 30 november 2010 ongeldig is verklaard en dat de feitelijke inleverdatum van het rijbewijs is geweest op 28 december 2010.
Op de terechtzitting van het hof van 27 juli 2022 heeft verdachte het tenlastegelegde ontkend en is de onderhavige zaak gelijktijdig behandeld met de zaak van verdachte wegens een zelfde feit onder parketnummer 21-005405-21.
Ter zitting heeft de voorzitter verdachte de verklaring van de verbalisant uit proces-verbaal nr. PL0200/281230171315916781 voorgehouden.
Uit deze verklaring blijkt dat aan verdachte op 9 oktober 2019, derhalve zes dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde, bij zijn aanhouding - ter zake van het rijden als bestuurder van een motorvoertuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was
verklaard - kenbaar is gemaakt dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat verdachte niet mocht deelnemen aan het verkeer.
Verdachte stelt dat hij (zo begrijpt het hof) na deze mededeling op 9 oktober 2019 telefonisch contact heeft gehad met het CBR, waarbij hem zou zijn meegedeeld dat hij wel zou mogen rijden. Verdachte verklaart wisselend en vaag over op welke datum hij dit contact heeft gehad en wat de exacte inhoud van dit gesprek is geweest. Niet duidelijk is welke vraag verdachte zou hebben gesteld aan het CBR en welk antwoord hij daarop heeft gekregen. Het is hoogst onaannemelijk dat het CBR verdachte op enig moment na 9 oktober 2019 en voor 15 oktober 2019 zou hebben meegedeeld dat hij, ondanks de hem op 9 oktober 2019 meegedeelde ongeldigverklaring, en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, heeft laten weten dat hij zonder enige verdere actie van zijn kant als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer zou mogen deelnemen. Dát heeft verdachte dan ook niet verklaard.
Gelet op bovenstaande acht het hof verdachtes verklaring ongeloofwaardig.
Derhalve acht het hof - met name nu hem 6 dagen tevoren op niet misverstane wijze te kennen gegeven is dat zijn rijbewijs de geldigheid had verloren en hij niet mocht rijden - het aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2019 te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor alle categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig was afgegeven, op de weg, de Meester W.M. Oppedijk van Veenweg, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een personenauto bestuurd, ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was doordat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door het CBR. Dergelijke beslissingen van het CBR hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die van de ongeldigverklaring op de hoogte was en desondanks als bestuurder aan het verkeer deelnam, heeft zich hier niets van aangetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde al meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder artikel 9, tweede lid van die wet. Al die veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Voor het misdrijf dat de verdachte heeft gepleegd (het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994) geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Nu verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten is oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, minst genomen, een passende en geboden afdoening.
Oplegging van een lagere of andersoortige straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 9 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.