ECLI:NL:GHARL:2022:6961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.310.034
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige in het belang van de ontwikkeling en toekomstperspectief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin haar gezag over het kind was beëindigd en de pleegouders tot voogden waren benoemd. De rechtbank had geoordeeld dat de ontwikkeling van het kind ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de zorg en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in 2016 haar kind heeft gekregen en dat het kind sinds 2019 onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De moeder had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing gekregen, maar het hof concludeert dat een thuisplaatsing geen optie meer is. De moeder kan de zorg voor het kind niet op zich nemen, wat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind.

Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder een noodzakelijke en proportionele inmenging is in het recht op respect voor het gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft ook de goede communicatie tussen de pleegouders en de moeder benadrukt, wat belangrijk is voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.034
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396417)
beschikking van 9 augustus 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegvader],
[de pleegmoeder] ,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2022;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • een journaalbericht van mr. Witteveen van 27 mei 2022 met productie 7.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders;
  • twee vertegenwoordiger namens de raad, en
  • twee vertegenwoordigers namens de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2016 te [plaats1] geboren: [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 11 februari 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 11 februari 2023.
3.3
Op 19 september 2019 heeft de rechtbank voor [de minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Op 1 oktober 2019 is hij in een crisispleeggezin geplaatst. Sinds 23 november 2019 verblijft hij in het huidige, perspectief biedende, pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is steeds verlengd en geldt nu tot 11 februari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op en conform het verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de pleegouders tot voogden over [de minderjarige] benoemd.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar gezag te beëindigen en komt in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
5.4
Het Instituut [naam1] heeft op verzoek van dit hof in een zaak over de uithuisplaatsing van onder andere [de minderjarige] begin 2021 het perspectief van [de minderjarige] onderzocht. Op 2 april 2021 is door het Instituut [naam1] geconcludeerd dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt. Het hof neemt die conclusie over. Een thuisplaatsing is dus geen optie meer. Moeder kan [de minderjarige] niet zelf verzorgen en opvoeden. Er is dan ook, anders dan moeder stelt, sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Moeder kan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding ook niet binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn dragen.
5.5
Van belang is verder dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing tijdelijke maatregelen zijn. Het doel is te werken aan thuisplaatsing. Tijdens deze maatregelen is voor [de minderjarige] onduidelijk waar hij zal opgroeien. Voor [de minderjarige] is thuisplaatsing geen optie meer. Het hof volgt daarom het standpunt van de raad dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen zijn. [de minderjarige] heeft recht op duidelijkheid over zijn toekomstperspectief en dat verkrijgt hij door de beëindiging van het gezag.
5.6
Het hof is verder van oordeel dat de beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde inmenging vormt op het recht van moeder en [de minderjarige] op respect voor hun familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM). De inmenging is proportioneel. De maatregel is nodig voor de bescherming van [de minderjarige] , omdat de moeder de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet binnen een aanvaardbare termijn zelf kan dragen. Minder zware maatregelen van tijdelijke aard (als voornoemd) zijn in dit geval niet langer passend, zodat de inmenging ook voldoet aan de eis van subsidiariteit.
Een verblijf bij pleegouders terwijl moeder het gezag behoudt, is naar het oordeel van het hof geen reële mogelijkheid. Dit zou namelijk betekenen dat moeder de minderjarige op ieder moment, ook al zou er een borgingsplan worden opgesteld zoals de advocaat van moeder heeft betoogd, weer weg kan halen bij pleegouders. Daarnaast blijkt uit het rapport van de raad dat de moeder op sommige momenten onvoorspelbaar, dwingend en ondermijnend is. Bovendien is ter zitting ook duidelijk geworden dat moeder weet dat een verblijf bij pleegouders het beste voor [de minderjarige] is, maar dat zij - hoe begrijpelijk ook - toch het allerliefste zou willen dat [de minderjarige] weer bij haar woont. Verder zegt moeder enerzijds dat zij berust in het verblijf bij pleegouders, maar anderzijds dat zij
“zich thans in een proces van berusting van de plaatsing bevindt”.
5.7
Ter zitting is gebleken dat de pleegouders de hulp inschakelen die [de minderjarige] nodig heeft, maar dat zij daarbij vertraging oplopen door het overleg dat zij daar nu steeds over moeten voeren. Het hof zal daarom de bestreden beschikking niet alleen bekrachtigen, maar ook deze alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.8
Tot slot wil het hof de moeder en de pleegouders complimenteren met de goede onderlinge verstandhouding en communicatie. Het is goed te horen dat de omgang tussen [de minderjarige] en moeder bij pleegouders thuis goed verloopt. Het is belangrijk voor [de minderjarige] dat zij zich hiervoor allemaal blijven inzetten, zodat hij optimaal kan profiteren van de belangrijke personen in zijn leven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 27 januari 2022 en verklaart deze alsnog uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, J.H. Lieber en J.B. de Groot, bijgestaan door de griffier en is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber en is op 9 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.