ECLI:NL:GHARL:2022:6953

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.306.651
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter in het kader van het personen- en familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van een vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die verblijft in een penitentiaire inrichting, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, dat was afgewezen. De rechtbank had overwogen dat, hoewel contact tussen de vader en de dochter in het belang van het kind is, er op dat moment onvoldoende mogelijkheden waren voor een omgangsregeling. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juli 2022 heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, waarin zij aangaf dat zij niet wil dat haar vader contact met haar opneemt. De vader, die recentelijk weer gedetineerd is, heeft aangegeven dat hij bereid is om behandelingen te ondergaan en dat hij mogelijkheden ziet voor contact, maar het hof oordeelt dat de huidige omstandigheden te belastend zijn voor de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat omgang met de vader op dit moment te veel 'gedoe' voor de minderjarige met zich meebrengt.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor contact tussen de vader en de dochter en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vader kan in de toekomst, indien de omstandigheden veranderen, opnieuw een verzoek indienen voor een omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.651
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 469129)
beschikking van 9 augustus 2022
inzake
[verzoeker],
verblijvende in een penitentiaire inrichting te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2018, 15 juli 2019 en 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 10 november 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 februari 2022, en
  • het verweerschrift.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] , die hierna nog nader genoemd wordt, heeft bij brief van 26 juni 2022 haar mening aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de vader;
  • de advocaat van de moeder en
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats1] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder is alleen belast met het gezag.
3.2
In de tussenbeschikking van 15 juli 2019 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, de bijzondere curator ontslagen en de verdere behandeling aangehouden in afwachting van het verloop van de omgang en de resultaten van de hulpverlening.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen afgewezen.
Daarbij heeft de rechter overwogen dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] nog steeds in het belang van [de minderjarige] is, maar dat er geen ruimte is voor een omgangsregeling. Het is wenselijk dat [naam1] aangehaakt blijft bij het gezin om zicht te houden op de mogelijkheden tot contact en dat zo nodig te begeleiden.
4.2
De vader is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek en komt met een grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn verzoek ingediend in zijn verzoekschrift in eerste aanleg alsnog geheel toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het beroep van de vader af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Voorop staat dat een kind en een ouder op grond van de wet en de internationale verdragen recht op omgang hebben met elkaar. Een ouder met gezag is verder verplicht om de ontwikkelingen van de banden tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het recht op omgang in bepaalde gevallen ontzeggen. Een afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.2
Het hof is van oordeel dat er op dit moment onvoldoende mogelijkheden zijn om contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen en zal hierna uitleggen waarom.
5.3
Gebleken is dat de vader sinds enige tijd weer is gedetineerd op verdenking van het plegen van een delict. De strafprocedure is nog niet afgerond, de vader ontkent het delict te hebben gepleegd, of en hoe lang de (voorlopige) detentie van de vader zal voortduren is onduidelijk.
Ten tijde van procedure in eerste aanleg is het opbouwen van contact tussen de vader en [de minderjarige] met professionele begeleiding door [naam1] niet goed van de grond gekomen vanwege de omstandigheden bij de vader. De vader kwam de afspraken na het eerste begeleide contactmoment niet meer na en was niet bereikbaar omdat, zo bleek later, hij gedetineerd was. [de minderjarige] is daardoor erg teleurgesteld in de vader geraakt. Zij heeft het hof schriftelijk meegedeeld dat zij hoopt dat de vader stopt met vragen om contact, dit geeft haar veel onrust. Zij wil dat de vader wacht tot het moment dat zij zelf behoefte krijgt aan contact met hem. Na de zomervakantie gaat [de minderjarige] voor het eerst naar de middelbare school en zij wil zich daar volledig op kunnen richten.
5.4
De advocaat van de vader stelt dat de vader veel behandelingen heeft ondergaan en het erg goed gaat met hem. De omgang zou kunnen worden gestart met belcontact tussen [de minderjarige] en de vader en er zijn mogelijkheden om omgang begeleid uit te voeren in de penitentiaire inrichting waar de vader verblijft.
5.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beslissing te bekrachtigen. Hoewel het voor haar identiteitsvorming van belang is dat [de minderjarige] zich een eigen beeld van haar vader kan vormen, brengt in de huidige situatie omgang met de vader teveel “gedoe” voor haar mee.
5.6
Het hof beschikt niet over objectieve informatie waaruit de psychische gesteldheid van de vader op dit moment blijkt. Voor telefonisch contact is op dit moment geen draagvlak bij [de minderjarige] en begeleide omgang in de penitentiaire inrichting acht het hof, mede gelet op de gang van zaken in de voorliggende periode, te belastend voor [de minderjarige] .
5.7
De advocaat van de moeder heeft ter zitting meegedeeld dat de moeder de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling nakomt. Verder is gebleken dat oma vaderszijde [de minderjarige] ongeveer eenmaal per maand ziet bij de moeder thuis. Zo blijft de vader enigszins op de hoogte over [de minderjarige] .
Wanneer de omstandigheden van de vader na verloop van tijd wijzigen en hij over voldoende mogelijkheden beschikt om invulling te geven het contact met [de minderjarige] , kan de vader daarvoor [naam1] benaderen of - zo nodig - een nieuw verzoek tot omgang indienen.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de vader niet. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 november 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, J.H. Lieber en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 9 augustus 2022 uitgesproken door mr. J.B. de Groot in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.