ECLI:NL:GHARL:2022:6937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
21-002701-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot diefstal en brandstichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal en heling van een motorboot, evenals opzettelijke brandstichting. Het hof constateerde dat er weliswaar wettig bewijs was, maar dat de feitelijke gang van zaken rondom het wegnemen van de motorboot niet ondubbelzinnig kon worden vastgesteld. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van zowel de diefstal als de heling.

Wat betreft de opzettelijke brandstichting, oordeelde het hof dat de brand in de boot van de verdachte per ongeluk was ontstaan. De verdachte had haar brandende boot verlaten, wetende dat er een andere boot aan vastgemaakt was. Het hof oordeelde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de andere boot ook schade zou oplopen. Daarom werd de verdachte veroordeeld voor vernieling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de intenties en kennis van de verdachte. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de straf op haar leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002701-20
Uitspraak d.d.: 25 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2020 met parketnummer 18-720118-19 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling voor het onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis gevorderd. Voorts heeft de advocaat-generaal volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van €477,00 aan materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 29 juli 2020 ter zake van het onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde bij verstek veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
zij in of omstreeks de periode van 14 juni 2018 tot en met 25 juni 2018, althans in het jaar 2018, te Oudeschoot, (althans) in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorboot met kajuit (met de naam [naam]), kleur wit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
1. subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 14 juni 2018 tot en met 7 september 2018, althans in het jaar 2018, te Oudeschoot, (althans) in de gemeente Heerenveen, en/of te Sneek, (althans) in de gemeente Sneek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een motorboot met kajuit (met de naam [naam]), kleur wit, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij en haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. primair
zij op of omstreeks 22 juli 2018 te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen in (een slaapruimte in) een bootje, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat bootje geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een andere boot (toebehorende aan [benadeelde 2]), welke boot aan dat eerstgenoemde bootje was vastgemaakt, en/of voor in die boot van die [benadeelde 2] aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. subsidiair
zij op of omstreeks 22 juli 2018 te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (naamloze) boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s), te weten aan [benadeelde 2], toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. meer subsidiair
zij op of omstreeks 22 juli 2018 te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een brandend bootje heeft achtergelaten, wetende dat aan dat bootje een andere boot (toebehorende aan [benadeelde 2]) was vastgemaakt, (mede) ten gevolge waarvan het aan haar en/of haar mededaders schuld te wijten is geweest, dat die andere boot (toebehorende aan die [benadeelde 2]) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor zich in die boot (toebehorende aan die [benadeelde 2]) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte wordt onder feit 1 kortgezegd verweten dat zij in de periode van 14 juni tot en met 25 juni 2018 te Oudeschoot al dan niet tezamen en in vereniging met een ander de motorboot genaamd [naam] heeft weggenomen. Het hof constateert dat er weliswaar sprake is van wettig bewijs, maar dat door de uiteenlopende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onduidelijkheid blijft bestaan wie nu wel en wie nu niet wist van het feit dat de boot een ander toebehoorde, en kan de daadwerkelijke gang van zaken rond het wegnemen niet ondubbelzinnig vaststellen. Het hof komt tot vrijspraak ten aanzien van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit.
Onder feit 2 primair wordt verdachte verweten dat zij op of omstreeks 22 juli 2018 te Heereveen tezamen en in vereniging opzettelijk brand heeft gesticht in haar boot, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor een andere boot en/of goederen te duchten was. Evenals de raadsman en de advocaat-generaal acht het hof aannemelijk dat de brand in de boot van verdachte per ongeluk is ontstaan, zonder dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van brand welbewust heeft aanvaard, en daarom is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in haar eigen boot.
Uit het voorgaande volgt dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof komt tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair en de gebezigde bewijsmiddelen zullen, later in de op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat verdachte in de nacht van 22 juli 2018 op haar boot in Heerenveen een waxinelichtje heeft aangestoken, dat dit waxinelichtje is gevallen en dat daardoor vuur is ontstaan, dat zich vervolgens verder over de boot heeft verspreid. Verdachte is op dat moment op een andere boot gestapt en is weggevaren. Ten tijde van de brand wist verdachte dat er een andere boot, toebehorende aan [benadeelde 2], aan de boot van verdachte was vastgemaakt. De vlammen op de boot van verdachte zijn overgeslagen naar de boot van [benadeelde 2], die daardoor geheel verbrand is.
Het hof overweegt dat verdachte, door opzettelijk haar eigen brandende boot te verlaten, die brandende boot achter te laten en weg te varen, wetende dat aan haar brandende boot een andere boot was vastgemaakt, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de andere boot ook vlam zou vatten. De kans dat de andere boot daarmee schade zou oplopen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Door vervolgens beide boten op deze wijze achter te laten heeft verdachte deze kans op schade bewust op de koop toegenomen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat verdachte de boot van [benadeelde 2] opzettelijk heeft vernield.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.subsidiair
zij op of 22 juli 2018 te Heerenveen opzettelijk en wederrechtelijk een (naamloze) boot, die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De raadsman heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen en rekening te houden met het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht aan de orde is.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 22 juli 2018 te Heereveen schuldig gemaakt aan vernieling van een boot, toebehorende aan [benadeelde 2], door haar eigen brandende boot opzettelijk achter te laten, wetende dat aan haar boot de boot van [benadeelde 2] was vastgemaakt. De boot van [benadeelde 2] heeft daardoor ook vlam gevat en is volledig uitgebrand. De schade aan de boot van [benadeelde 2] was enorm.. Het hof rekent verdachte deze desastreuze manier van vernieling aan.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensfeiten.
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging aan de orde gesteld dat verdachte een moeizaam leven leidt en tegen veel problemen aanloopt. Zij is bezig haar leven op een betere manier vorm te geven en zij heeft inmiddels ook daadwerkelijk vooruitgang geboekt. Verdachte heeft een bootje dat ze graag wil behouden en verder wil opknappen tijdens de dagbesteding. Deze dagbesteding is mede daarom, maar ook vanwege de mogelijkheid om daar te eten met anderen, erg waardevol voor verdachte. Verdachte wordt momenteel begeleid door [persoon] en heeft veel steun aan haar familie. Het hof ziet deze positieve verandering bij verdachte en daarom acht het hof het, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, van belang om een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 417,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. W.J. Morra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 25 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.