ECLI:NL:GHARL:2022:6860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
21-002223-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf en tbs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats op 12 mei 2019, waarbij de verdachte het slachtoffer tegen haar wil in zijn auto dwong, haar mishandelde en met een mes bedreigde. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast tbs met voorwaarden. Het hof heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, gesteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat de aangifte niet voor bewijs kon worden gebruikt. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft ook de maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het risico op recidive. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002223-20
Uitspraak d.d.: 3 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830087-19 en 18-830176-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot:
  • oplegging van een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest;
  • oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd);
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • verbeurdverklaring van inbeslaggenomen schop en mes;
  • teruggave aan verdachte van inbeslaggenomen medicijnen;
  • met afdoening van het ad informandum gevoegde feit.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2020 ter zake van – kort gezegd – wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1), mishandeling (feit 2 primair) en bedreiging (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarbij is ook rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met daaraan verbonden verschillende voorwaarden, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Ook is de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr) aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van het beslag is beslist tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen schop en mes en teruggave aan verdachte van de medicijnen. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot € 1.671,72, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt en/of in de gemeente Midden-Groningen en/of in de gemeente Groningen, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door met dat opzet:
- die [slachtoffer] aan de haren naar de grond te trekken/duwen, en/of
- die [slachtoffer] richting een auto te duwen, en/of
- een schep/spade op te halen vanuit een woning en/of daarbij de deuren van de auto af te sluiten en/of (vervolgens) naar een begraafplaats te rijden, en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Je gaat je eigen gat graven", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- meermalen, althans eenmaal, de haren van die [slachtoffer] af te knippen, en/of
- die [slachtoffer] op de grond te duwen/gooien en/of (vervolgens) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, aan de haren te trekken, en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en/of onder zich te houden;
2.
primair
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt en/of in de gemeente Groningen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, en/of
- die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen, en/of
- die [slachtoffer] stevig aan de haren te trekken en/of te rukken, en/of
- een stuk van de haren van die [slachtoffer] af te knippen;
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt en/of in de gemeente Groningen, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte (een deel van) de haren van die [slachtoffer] afgeknipt;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes te houden in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of een mes te tonen aan die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte ontkent dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard aangeefster alleen een (forse) duw te hebben gegeven.
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep algehele vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft primair betoogd dat de aangifte niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De verklaring van aangeefster is op een aantal punten kennelijk leugenachtig en ook overigens niet geloofwaardig.
Subsidiair is aangevoerd dat onvoldoende steunbewijs voorhanden is. Er is geen objectieve getuige. Het is ook de vraag of sprake is geweest van dwang nu alleen aangeefster en getuige [getuige] hebben verklaard over het meegaan in de auto van verdachte. Er was kennelijk geen sprake van een situatie waarin meteen de politie moest worden gebeld, want getuige [getuige] heeft niets gedaan. Aangeefster heeft ook meerdere mogelijkheden gehad om zich te onttrekken aan de situatie en beschikte eerst zelfs nog over haar mobiele telefoon.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat – indien het hof oordeelt dat er voldoende wettig bewijs is – de overtuiging ontbreekt. Het politieonderzoek is zeer summier geweest. De politie is te makkelijk afgegaan op de verklaring van aangeefster, waardoor bijvoorbeeld geen onderzoek is gedaan naar de camerabeelden bij het tankstation of de begraafplaats. Dit had (ontlastend) bewijs ter ondersteuning van de verklaring van verdachte kunnen opleveren.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
De raadsman heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De geconstateerde verwondingen passen niet bij de verklaring van aangeefster. Niet kan worden uitgesloten dat aangeefster de verwondingen bij zichzelf heeft toegebracht. Het onderzoek naar het letsel is onvoldoende geweest. Ook is de schaar niet onderzocht op de aanwezigheid van DNA van aangeefster, terwijl dit de verklaring van cliënt had kunnen ondersteunen.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft ook ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verklaring van aangeefster over het mes staat op zichzelf. Alleen getuige
[getuige] heeft verklaard een mes te hebben gezien, maar die verklaring is niet overtuigend genoeg om als steunbewijs te dienen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair en 3. De getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie ondersteunen de verklaring van aangeefster. Het wettig en overtuigend bewijs is zonder meer aanwezig.
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Evenals de advocaat-generaal, en ook de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar is. Dit oordeel steunt het hof enerzijds op de vaststelling dat haar verklaringen, zoals afgelegd bij de aanhouding van verdachte kort na het incident op 12 mei 2019 omstreeks 06.45 uur, de aangifte op het politiebureau op 12 mei 2019 om 10.26 uur en haar verklaring later bij de rechter-commissaris op 10 oktober 2019, gedetailleerd en consistent zijn en anderzijds op de vaststelling dat haar verklaringen op wezenlijke en specifieke onderdelen steun vinden in (deels objectief) steunbewijs, zoals getuigen die uit eigen waarneming hebben verklaard en constateringen van de politie. De stelling van de raadsman dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring vindt geen steun in het dossier.
Het hof zal hieronder nader ingaan op een aantal onderdelen uit de verklaring van aangeefster die worden ondersteund door steunbewijs.
Rondom het instappen in de auto
Uit de aangifte van [slachtoffer] van 12 mei 2019 volgt onder meer dat op 12 mei 2019 rond 3:30 uur 's ochtends [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) haar een paar keer belde, waarna zij naar [persoon] (het hof begrijpt: [persoon] ) in [geboorteplaats] is gegaan. Daar kwam [verdachte] woest naar buiten stormen en begon gelijk tegen haar te schreeuwen. Hij stond met zijn hoofd tegen het hare aan. Hij zei kankerhoer tegen haar. Hij wilde dat zij in de auto stapte, maar dat wilde [slachtoffer] niet. [slachtoffer] stribbelde tegen, maar hij smeet haar tegen de grond door haar aan haar haren naar beneden te trekken. Daarvoor probeerde hij haar in de auto te duwen. Doordat hij [slachtoffer] op de grond smeet is haar broek stuk gegaan en heeft zij een schaafplek op haar knie. Hij was verder heel intimiderend. [getuige] (het hof begrijpt: [getuige] ) zei dat [slachtoffer] maar mee moest gaan. [slachtoffer] is uiteindelijk toch maar in de auto gestapt, maar zij wilde dat niet. Zij huilde vooral en was gewoon heel bang. Hij zei tegen haar dat zij niet hoefde te proberen om weg te rennen, want dan zou hij haar gewoon omver rijden.
Getuige [getuige] bevestigt de verklaring van [slachtoffer] op verschillende punten. Zo heeft ook zij verklaard dat bij aankomst bij de woning van [persoon] verdachte naar buiten kwam en dat zij zag dat verdachte heel boos was. Ook zag zij dat verdachte gelijk heel hard aan het haar van [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ) trok. Hierdoor viel [slachtoffer] op de grond. Zij hoorde verdachte schreeuwen dat [slachtoffer] in de auto moest. Zij zag dat [slachtoffer] opstond en dat zij weg wilde lopen, maar toen pakte [verdachte] haar weer bij het haar en bij haar nek. Hij pakte haar echt vast, kneep in haar nek en bracht haar zo naar zijn auto. [getuige] zag dat [slachtoffer] moest huilen en dat ze niet mee wilde. Ze hoorde ook dat [slachtoffer] zei dat ze niet mee wilde. [getuige] heeft op een gegeven moment gezegd dat [slachtoffer] toch maar in de auto moest stappen, want anders zou [verdachte] nog bozer worden. [verdachte] schreeuwde allerlei dingen.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 12 mei 2019 volgt dat door verbalisanten als letsel bij aangeefster is geconstateerd: een schaafwond op de linkerknie, een blauwe plek op de linkerpols en een blauwe plek in de rechterhals.
Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aangeefster heeft verklaard
dat zij op agressieve en gewelddadige wijze door verdachte is gedwongen plaats te nemen in zijn auto, maar dat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] en het (geconstateerde) letsel. Dat [getuige] niet de politie heeft gebeld doet hieraan niet af.
Ophalen van een schep
Uit de aangifte van [slachtoffer] van 12 mei 2019 volgt dat verdachte langs het huis van zijn vader is gereden om een schep op te halen. Verdachte sloot de auto af, liep naar binnen en kwam ongeveer 5 minuten later weer naar de auto onder medebrenging van een schep. Hij is vervolgens vanaf de woning van zijn vader naar een begraafplaats in Groningen gereden.
De verklaring van aangeefster dat verdachte een schep heeft opgehaald vindt steun in ander (objectief) bewijsmateriaal. Bij de staandehouding van verdachte rond 06.40 uur ziet verbalisant [verbalisant] achterin de auto van verdachte bij het voeteneind van de achterbank (achter de voorstoelen) over bijna de gehele breedte een schep liggen. Hierbij is van belang dat zo’n twee uur voor het incident, omstreeks 2:30 uur, verbalisant en zijn collega [persoon] de verdachte en zijn voertuig ook al hadden gecontroleerd en zij tijdens die controle geen schep hebben gezien. Verbalisanten hebben daarbij in de middenconsole en de kofferbak gekeken. Verbalisant [verbalisant] had bij de doorzoeking van de auto vanaf de passagiersstoel zicht op de achterbank, tussen de stoelen door, en heeft bij die eerdere controle niets zien liggen op de achterbank.
De suggestie van de verdediging dat verbalisant(en) de schep bij de eerdere controle over het hoofd hebben gezien wordt dan ook verworpen.
Afpakken van de telefoon
Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte is gestopt bij een benzinepomp en dat hij daar haar telefoon heeft afgepakt.
Ook dit onderdeel vindt steun in ander bewijs. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat zij aangeefster ongeveer een half uur nadat aangeefster en verdachte waren weggegaan heeft gebeld en dat
verdachtetoen de telefoon opnam. Ook toen zij daarna nog een keer naar aangeefster belde nam verdachte de telefoon op. Zij hoorde toen [slachtoffer] op de achtergrond huilen.
Daarnaast blijkt ook uit het proces-verbaal van aanhouding van 12 mei 2019 dat verdachte bij zijn aanhouding beschikte over de telefoon van aangeefster. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat verdachte vanuit de rechterzak van zijn vest de telefoon van aangeefster aan hem overhandigde.
Het afknippen en bewaren van het haar
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op twee verschillende momenten plukken haar heeft afgeknipt. Zij verklaart hierover onder meer:
Wij stonden buiten voor het hek. Hij had in de auto al een schaar gepakt. Die schaar lag in het deurvakje. Toen wij voor het hek stonden begon hij mijn haar af te knippen. Dit heeft hij meerdere keren gedaan. Ik hoorde hem zeggen dat hij mijn haar als souvenir zou bewaren. Tijdens het knippen liep ik van hem weg, maar hij werkte me toen naar de grond. In de auto trok hij mij aan mijn haar.
We zijn naar het huis van [persoon] gereden. Vervolgens ben ik samen met [getuige] het huis binnengegaan. Ik zei tegen [verdachte] dat ik naar huis wilde en dat ik mijn telefoon terug wilde. Hij knipte weer haar van mij af. Hij trok aan mijn haar. Ik lag de hele tijd tegen de grond aan. [verdachte] heeft mij aan mijn haar de trap afgetrokken. Ik viel op de grond onderaan de trap.
Aangeefster heeft ook direct bij de staandehouding van verdachte tegenover verbalisant [verbalisant] verklaard dat ze aan haar haren was getrokken en dat haar haren waren afgeknipt. Verbalisant zag dat er een stuk van haar haar aan de rechterzijde van haar hoofd af was.
Verder volgt uit de verklaring van getuige [getuige] dat [slachtoffer] bij terugkomst in de auto bleef zitten en dat zij heel erg huilde. [slachtoffer] zei meteen dat ze naar haar haar moest kijken, waarop [getuige] zag dat het haar afgeknipt was. Vervolgens heeft [getuige] gezien dat verdachte in de woning een schaar pakte, dat hij [slachtoffer] bij haar haren vastpakte en dat hij (weer) haar haar er af knipte.
Getuige [getuige] heeft ook tegenover de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] bij de haren pakte en haar aan haar haren op de trap gooide. Hij heeft gezien dat verdachte vervolgens een schaar pakte uit zijn trainingspak en toen haar haar ging afknippen. Verder heeft [getuige] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte de haren van [slachtoffer] opraapte en dat hij hem hoorde zeggen: "Dit is een trofee". Hij zag vervolgens dat verdachte dat haar in zijn jaszak stopte.
Uit de bevindingen van de verbalisanten volgt dat zij grote plukken donkerblond lang haar hebben aangetroffen op de grond bij de begraafplaats in Selwerd, ter hoogte van de hoofdingang, in de auto van verdachte én in de linkerzak van het vest van verdachte. Ook hebben verbalisanten gezien dat getuige [getuige] in zijn woning haren heeft opgeraapt van de grond, van een vloerkleed in de woonkamer en van de trap in de hal. Verder is in de auto van verdachte naast de bestuurdersstoel een schaar aangetroffen.
Gelet op voorgaande verklaringen en bevindingen ziet het hof geen enkele aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Nu het hof de verklaring van aangeefster geloofwaardig acht, hoeft het verweer dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving geen bespreking. Immers, uit de verklaring van aangeefster volgt zonder meer dat verdachte haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door haar tegen haar wil mee te nemen in zijn auto. De omstandigheid dat er voor aangeefster mogelijkheden kunnen zijn geweest om te vluchten maakt dit niet anders, mede gelet op de dreiging die volgens aangeefster van verdachte uitging.
Ten aanzien van feit 2 primair
Op grond van de aangifte gesteund door de verklaringen van getuigen [getuige] , [getuige] en – in beperkte mate – ook de verklaring van verdachte, alsook de bevindingen van de politie, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld, zoals hieronder is bewezenverklaard.
De suggestie van de verdediging dat aangeefster de verwondingen bij zichzelf heeft toegebracht en dat zij haar eigen haar heeft afgeknipt, verwerpt het hof. De verklaring van aangeefster staat niet op zichzelf, ook de getuigen hebben met eigen ogen waargenomen dat aangeefster is mishandeld. DNA-onderzoek aan de schaar acht het hof dan ook geenszins noodzakelijk.
Ten aanzien van feit 3
Anders dan de verdediging heeft betoogd staat de verklaring van aangeefster over het mes niet op zichzelf. De aangifte vindt niet alleen steun in de verklaring van getuige [getuige] , maar ook in de bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] die bij doorzoeking van de auto van verdachte een (steak)mes hebben aangetroffen.
Conclusie
Zoals hiervoor is overwogen acht het hof de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Op grond van het voorgaande, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt en in de gemeente Midden-Groningen en in de gemeente Groningen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door met dat opzet:
- die [slachtoffer] aan de haren naar de grond te trekken/duwen, en
- die [slachtoffer] richting een auto te duwen, en
- een schep op te halen vanuit een woning en daarbij de deuren van de auto af te sluiten en vervolgens naar een begraafplaats te rijden, en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Je gaat je eigen gat graven", en
- de haren van die [slachtoffer] af te knippen, en
- die [slachtoffer] op de grond te duwen/gooien en (vervolgens) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen, en
- die [slachtoffer] aan de haren te trekken, en
- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en onder zich te houden;
2.
primair
hij op 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt en/of in de gemeente Groningen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] te schoppen en
- die [slachtoffer] stevig aan de haren te trekken, en
- een stuk van de haren van die [slachtoffer] af te knippen;
3.
hij op 12 mei 2019 te [geboorteplaats] , gemeente Oldambt, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes te houden in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en een mes te tonen aan die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verder heeft het hof rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
Verdachte heeft zich in de nacht van 12 mei 2019 schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster, een acht jaar jonger en kwetsbaar meisje, gedwongen plaats te nemen in zijn auto en is met haar weggereden. Onderweg gedroeg verdachte zich agressief en gewelddadig. Op enig moment heeft verdachte een schep opgehaald met de mededeling dat aangeefster haar eigen graf moest gaan graven. Daarbij liet hij aangeefster wachten in de door hem afgesloten auto. Verdachte is vervolgens naar een begraafplaats gereden. Toen aangeefster weigerde over het hek van de begraafplaats te klimmen heeft verdachte met een schaar grote plukken van haar haar afgeknipt en heeft hij haar geschopt. Ook heeft verdachte meerdere keren aan het haar van aangeefster getrokken. Aangeefster huilde constant en heeft meerdere keren aangegeven dat zij niet mee wilde. Teruggekomen bij de woning van een kennis heeft verdachte aangeefster mishandeld door haar opnieuw aan haar haren te trekken en plukken haren af te knippen. Ook heeft hij haar bedreigd met een mes.
De aanleiding van de feiten komt er in de kern op neer dat verdachte vond dat aangeefster haar vriend niet respectvol behandelde. Verdachte vond dat zij hierop moest worden aangesproken. Door zijn handelen heeft hij echter zelf zeer respectloos naar aangeefster toe gehandeld en daarbij haar grenzen fors overschreden.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Door zijn handelen heeft verdachte voor aangeefster gedurende enige tijd een zeer angstaanjagende, bedreigende en pijnlijke situatie gecreëerd, waarbij zij niet alleen is belemmerd in haar persoonlijke bewegingsvrijheid, maar ook is mishandeld en bedreigd met een mes. Dit heeft bij aangeefster gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Uit de op schrift gestelde slachtofferverklaring en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat het bewezenverklaarde een grote impact heeft (gehad) op het leven van aangeefster. Zij is nog steeds bang, achterdochtig en heeft last van nachtmerries.
Het hof heeft in negatieve zin rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 4 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten tot onder meer gevangenisstraffen, waaronder voor mensenhandel en het overtreden van de Opiumwet.
Ook houdt het hof rekening met de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapporten zoals die hierna worden besproken.
De aard en de ernst van de feiten in samenhang bezien ook tegen de achtergrond van de persoonlijke omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de oplegging van een vrijheidsstraf. Overeenkomstig het vonnis van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal acht het hof een gevangenisstraf voor de duur vijftien maanden passend en geboden. Hierbij heeft het hof ook rekening houden met het feit dat het hof de maatregel van terbeschikkingstelling (verder: tbs) zal opleggen zoals hieronder wordt overwogen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Oplegging van maatregel

In hoger beroep is door en namens verdachte primair vrijspraak bepleit en (dus) verzocht om geen maatregel aan verdachte op te leggen. Subsidiair is verzocht om aan verdachte geen maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen. Meer subsidiair is verzocht om – als het hof een maatregel oplegt – te volstaan met de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte zit al heel lang vast en heeft laten zien wat hij kan.
Indien het hof overweegt om de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen dan wordt uiterst subsidiair verzocht om de zaak aan te houden teneinde rapporteur
[specialist] ter zitting te horen en hem te vragen naar zijn bevindingen in het licht van de recente informatie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging noodzakelijk is. Er is onvoldoende zekerheid dat verdachte zal meewerken aan een behandeling. Er dient een open en eerlijke behandelrelatie te zijn, maar dit kan niet zolang verdachte de feiten ontkent.
Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft bij haar beslissing onder andere rekening gehouden met:
- een psychiatrisch rapport van 11 februari 2020, opgemaakt door [specialist] , psychiater/psychoanalyticus, inhoudende onder meer:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling, te weten een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. Er is een gelijktijdigheidsverband tussen de stoornissen en het ten laste gelegde. Gezien het chronische karakter van de gebrekkige ontwikkeling is het aannemelijk dat deze ook aanwezig was ten tijde van hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Er is geen uitspraak te doen over de precieze doorwerking van de vastgestelde psychopathologie in de ten laste gelegde feiten. De pathologie heeft wel op een of andere wijze een doorwerking gehad.
Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst is hoog. Verdachte is een gemiddeld intelligente man. Verder zijn er geen beschermende factoren. Zonder toezicht en begrenzing komt verdachte tot impulsieve keuzes. Toezicht en begrenzing zijn nodig voor een meer sociale richting. Het is niet aannemelijk dat verdachte zijn problemen zelfstandig zou kunnen
oplossen. Hij overschat zichzelf.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren onveranderd. Behandeling en begeleiding zijn noodzakelijk om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Het gaat om ernstige delicten en het risico op recidive is hoog. Eerdere interventies zoals een ambulante behandeling, reclasseringstoezicht en detenties hebben niet het beoogde effect gehad om het delictgedrag terug te dringen. Onderzoeker adviseert dan ook een klinisch traject waarbinnen verdachte intensief aan zijn problemen kan werken.
Een opname in het kader van een deels voorwaardelijke detentie is ongewenst, gezien het oppervlakkige probleeminzicht en de daarmee samenhangende beperkte motivatie om aan zichzelf te werken. Het risico blijft dan dat hij kiest voor tenuitvoerlegging van de detentie in plaats van behandeling en dat hij dan onbehandeld op straat komt te staan. Een meer stevige maatregel in de vorm van een tbs met voorwaarden is noodzakelijk.
- een psychologisch rapport van 11 februari 2020, opgemaakt door [specialist] , GZ-psycholoog, inhoudende onder meer:
Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Tevens is er sprake van verslavingsproblematiek in de vorm van een matige stoornis in cannabisgebruik en in cocaïnegebruik en lachgas. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van deze problematiek. Aangezien verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan niet worden vastgesteld hoe de pathologie van verdachte precies heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde.
Gelet op de aanwezigheid van persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek bestaat er zonder adequate hulpverlening een hoge kans dat hij nieuwe delicten zal plegen. Zonder adequate hulpverlening is de kans groot dat het antisociale patroon zich voortzet. Om dit patroon te doorbreken is er behandeling noodzakelijk waarbij zowel aandacht dient te worden besteed aan de persoonlijkheidsproblematiek als aan de verslavingsproblematiek.
Gezien de duur en de ernst van de problematiek in combinatie met de hoge kans op recidive op ernstige delicten zal de behandeling de duur van een jaar overschrijden. Daarnaast is de verwachting dat verdachte onvoldoende gemotiveerd en gestructureerd zal zijn voor ambulante behandeling, waardoor deze weinig kans van slagen zal hebben. Om deze reden wordt er een klinische behandeling geadviseerd in een FPK. Geadviseerd wordt om deze verplichte opname op te leggen binnen het kader van een tbs met voorwaarden.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies van 3 juni 2020. De reclassering heeft gelet op de adviezen van de psychiater en psycholoog een advies voor het opleggen van tbs met voorwaarden opgesteld.
In hoger beroep is een groot aantal rapporten aan het dossier toegevoegd die het hof hieronder (in chronologische volgorde) zal bespreken.
Allereerst is aanvullend gerapporteerd door [specialist] en [specialist] op respectievelijk 7 juni 2021 en 11 juni 2021.
Het psychologisch rapport van [specialist] houdt onder meer in:
De informatie over het beloop van het behandeltraject geeft geen aanleiding om de diagnostische conclusies zoals verwoord in de Pro Justitia rapportage van 11 februari 2020, ook waar het gaat om de toerekenbaarheid, en het (behandel)advies aan te passen.
Geadviseerd wordt om verdachte zijn behandeling voort te laten zetten in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ondanks dat verdachte zich deels goed inzet voor de behandeling is er, nog los van zijn indexdelict, al lange tijd sprake van een antisociaal gedragspatroon dat tijd nodig heeft om doorbroken te worden. Daarnaast staat verdachte nog middenin zijn behandeling, moeten er nog meerdere toetsmomenten plaatsvinden en is hij recent overgegaan naar de FPA. Tot slot is hij recentelijk teruggevallen in cocaïnegebruik. Dit alles overziend is onderzoekster van mening dat een tbs met voorwaarden passend is.
Daarnaast houdt het psychiatrisch rapport van [specialist] onder meer in:
De diagnostische conclusies zijn nog altijd actueel. Mogelijk is er wat minder narcistische problematiek maar dat kan ook samenhangen met het feit dat er weinig van hem gevraagd wordt. Zolang hij niet is veroordeeld kan hij in zijn comfortzone blijven van een ontkennende verdachte en hoeft hij zichzelf niet echt onder ogen te komen. Zijn reactie op de confrontatie met zijn cocaïneterugval maakt wel duidelijk dat deze narcistische problematiek direct weer duidelijk op tafel ligt. Al met al is er geen aanleiding om de diagnostische conclusies ook waar het gaat om de toerekenbaarheid te wijzingen.
Onderzoeker schreef in eerste instantie het volgende: Onderzoeker heeft zorgen om het kader van een tbs met voorwaarden. De vraag is of het tbs met voorwaarden kader toereikend zal zijn. Verdachte heeft bij een toename van vrijheden zijn eerste officiële waarschuwing te pakken. Er zal nog veel werk verzet moeten worden, terwijl hij tegelijkertijd al met één been in de maatschappij staat. Daarmee staat de behandeling wel in een spagaat. Onderzoeker legt er met name de nadruk op dat er een langdurig kader nodig zal zijn met goed toezicht. Onderzoeker doelt daarmee met name op een langdurig toezicht op o.a. zijn financiën en zijn netwerk waarbij onderzoeker stelt dat alle netwerkleden gescreend dienen te moeten worden. Dit werd ook zo met de reclassering besproken die dit advies overnam en met de kliniek deelde. Onderzoeker wilde aldus in eerste instantie adviseren om het kader van tbs met voorwaarden met alle twijfels van dien voort te zetten met een vervolg van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Echter de reclassering liet weten dat onderzochte op basis van een aanscherping van inzicht in zijn netwerk had gezegd dat hij niet open was geweest over de inhoud van zijn verloven en zijn netwerk. Er waren allerlei contacten die niet bekend waren en hij bleek een vriendin te hebben die onlangs zwanger was geworden van hem. Met de nieuwe bevindingen is duidelijk geworden dat de samenwerking tussen verdachte en de reclassering niet op gang is gekomen. Dit is cruciaal bij een tbs met voorwaarden. Onderzoeker adviseert dan ook om onderzochte de tbs-maatregel op te leggen met verpleging van overheidswege.
Vervolgens heeft de reclassering op 15 juni 2021, 23 juni 2021 en 4 november 2021 rapporten uitgebracht waarin wordt geadviseerd de tbs met voorwaarden om te zetten in een tbs met dwangverpleging. Uit deze rapporten volgt dat het verdachte volledig ontbreekt aan bereidheid tot openheid, samenwerking en transparantie, terwijl deze elementen cruciaal zijn voor een uitvoerbare tbs met voorwaarden. Verdachte laat bij herhaling zien dat hij hiertoe niet in staat is, ook niet na al eens gewaarschuwd te zijn door de reclassering. Hij belooft dan beterschap maar gaat ondertussen volstrekt zijn eigen gang. Dit heeft er ook toe geleid dat op 15 juni 2021 de behandeling bij FPA Zuidlaren voortijdig is beëindigd.
Op 3 december 2021 is verdachte voor een tweede klinische behandelpoging in het kader van tbs met voorwaarden geplaatst bij FPK De [plaats] in Eindhoven. Sindsdien is [toezichthouder] als toezichthouder betrokken.
Uit het voortgangsverslag van [toezichthouder] van 31 maart 2022 volgt dat verdachte zich heeft geconformeerd aan de voorwaarden in het kader van het toezicht en dat de werkalliantie tussen verdachte en zijn huidige toezichthouders goed is.
Verder beschikt het hof over een psychiatrisch rapport van 5 april 2022, opgemaakt door [specialist] , psychiater, inhoudende onder meer:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in het gebruik van middelen (cocaïne en cannabis), onder gereguleerde omstandigheden in remissie. Ook is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
Zonder de beschermende maatregel tbs met voorwaarden wordt de kans op recidive van gewelddadig gedrag op de korte termijn als matig en op de lange(re) termijn als matig-hoog ingeschat.
Onderzoeker adviseert de maatregel met twee jaar te verlengen omdat verdachte qua behandeling en resocialisatie nog een lange weg te gaan heeft.
Hierop is door VNN op 7 april 2022 een reclasseringsadvies uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in:
Indien verdachte veroordeeld wordt voor de huidige tenlastelegging kan hij twee kanten op. Of hij legt zich erbij neer, erkent zijn aandeel in waarvoor hij mogelijk veroordeeld wordt en begint aan een daadwerkelijke delictpreventieve behandeling. Hetgeen hij nu in onze ogen doet zodat kliniek, rechtbank en reclassering/behandelaren zien dat hij zich inzet. Of hij gaat echt vanuit intrinsieke motivatie een behandeling aan waarbij hij een echte veranderwens heeft. Wij denken dat dit laatste niet waarschijnlijk is.
Gezien het huidige verloop van de maatregel zijn we daar onvoldoende gerust op om te adviseren dat een tbs met voorwaarden passend is. Er is teveel sprake van een schijnaanpassing en er is te weinig oprechte samenwerking mogelijk met verdachte om, indien hij veroordeeld wordt, recidive in de toekomst te voorkomen.
Wij adviseren negatief over tbs met voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het betrokkene zijn gedrag te veranderen.
Subsidiair adviseren wij, indien het Hof wel overweegt om een tbs voorwaarden op te leggen, eerst de zitting drie maanden aan te houden om wat meer informatie te hebben over zijn inzet in de behandeling bij de [plaats] . We adviseren dit omdat er op het moment van schrijven nog geen zittingsdatum bekend is en verdachte nog niet heel lang opgenomen zit op de [plaats] .
Het recentste rapport betreft een verlengingsadvies van 21 april 2022 opgemaakt door [toezichthouder] . Dit rapport stelt onder meer:
Dit adviesrapport richt zich op de verlenging van de huidige tbs met voorwaarden. De voortzetting van onderhavige maatregel zal de komende twee jaren in een klinische behandelsetting moeten plaatsvinden.
Komende periode is het van belang dat verdachte de kans tot resocialisatie ervaart vanuit de reclassering en gelijktijdig de [plaats] gewezen wordt op de ervaringen van eerdere behandelaren en het reclasseringsdossier. Het is daarbij positief dat verdachte zijn medewerking verleent aan een nieuwe delictanalyse en daaruit voortkomend behandelaanbod. In welke mate de ‘angst voor omzetting tot dwangverpleging’ een motivatie voor verdachte vormt om goed mee te werken is nog niet in te schatten. Waarneembaar is dat dit wel een drijfveer voor verdachte vormt, om zich in de huidige setting aan zijn voorwaarden te willen houden.
Tot slot beschikt het hof over een dertiental stukken afkomstig van de [plaats] . Deze stukken zijn in hoger beroep ingebracht door de verdediging. In het bijzonder volgt uit het recentste verslag van juni 2022 en het stuk (getiteld door de raadsman als) ‘Voorbereiding zorgplan 14-07’ dat een stabiel beeld van verdachte wordt gezien. Verdachte laat zich veel op de groep zien en is veel in contact met anderen. Dit contact verloopt positief. Verdachte volgt therapiegetrouw zijn programma. Hij is iedere dag bij de dagstart en staat op tijd klaar om naar werk, dagbesteding of therapie te gaan. Hij neemt actief deel aan zijn blokken en heeft zich nog nooit afgemeld voor een blok. Als er op de groep discussies ontstaan neemt verdachte vaak een bemiddelende houding aan. De UC’s zijn tot op heden schoon gebleven. Verdachte lijkt open en eerlijk te praten over wat er in hem omgaat. Wanneer hij frustratie of irritatie ervaart zoekt hij de begeleiding op. De verloven verlopen positief en volgens plan.
Verder volgt uit verslag van juni ook dat verdachte
naar eigen zeggengeen risicofactoren heeft. Dit maakt overeenstemming lastig wat betreft de behandeldoelen. Verdachte zegt ook niet alles te accepteren en stelt dat hij niets uit de blokken haalt. Verdachte is het ook niet eens met emotieregulatie en verslavingsindicaties. Hij vindt het onzin omdat hij heeft laten zien dat hij stappen maakt. Verdachte trekt snel de conclusie dat indicaties voor therapieën vertraging betekent.
Niet ter discussie staat dat wordt voldaan aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel, te weten:
- verdachte heeft een misdrijf (wederrechtelijke vrijheidsberoving) begaan waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, alsook een misdrijf (bedreiging) zoals genoemd in artikel 37a, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht;
- bij verdachte was ten tijde van het begaan van dit feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling;
- door deskundigen wordt de kans op recidive hoog ingeschat, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist.
Tot slot beschikt het hof over adviezen van (tenminste) twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld bij welke behandelvorm de verdachte en de maatschappij het meest gebaat zijn.
Uit de rapporten volgt dat sprake is van hardnekkige problematiek waarvoor een langdurige en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk is. Ook is een dwingend kader nodig om de continuïteit van de behandeling te waarborgen. Alle rapporteurs adviseren behandeling in een strafrechtelijk tbs-kader.
Het hof is, evenals de rechtbank, gelet op de bevindingen van de rapporteurs van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf een onvoldoende dwingend kader biedt.
Een tbs-maatregel met voorwaarden biedt een strikt(er) kader met verschillende (snelle) interventiemogelijkheden in het geval dat verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Anderzijds is het de vraag of verdachte in staat zal zijn om voldoende mee te werken nu onduidelijk is in hoeverre de angst voor tbs met verpleging een motivatie vormt om goed mee te werken.
Nu verdachte na een eerdere uitglijder een voorzichtig positieve houding heeft ten aanzien van de behandeling en hij zich de afgelopen maanden heeft gehouden aan de huisregels en aanwijzingen van de [plaats] , acht het hof oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden het meest passend. Verdachte zal moeten laten zien dat hij kan en ook (intrinsiek) wil veranderen. Het hof neemt hierbij de voorwaarden over zoals geadviseerd door de reclassering en hieronder in het dictum nader worden weergegeven.
Het hof stelt vast dat in de bewezenverklaring van het hof sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De tbs is daarom, in het geval de tbs met voorwaarden in de toekomst alsnog wordt omgezet naar een tbs met verpleging van overheidswege, niet beperkt tot een periode van vier jaren.
Voorwaardelijk verzoek
Nu aan verdachte geen tbs met dwangverpleging wordt opgelegd - en de voorwaarde dus niet is ingetreden - behoeft het voorwaardelijk verzoek geen bespreking.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van (continuering van) behandeling van verdachte, ter beperking van het gevaar voor recidive, beveelt het hof dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr)
Het hof zal – naast de maatregel van tbs met voorwaarden – ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan.
Ook in dit verband heeft het hof acht geslagen op de hierboven aangehaalde rapportages Pro Justitia. Hieruit komt onder meer naar voren dat de psychische problematiek van verdachte een chronisch karakter heeft, dat verdachte beperkt ziektebesef of -inzicht heeft en dat de kans op recidive groot is.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering, is het hof van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na beëindiging van de tbs met voorwaarden, langdurig onder toezicht te stellen, noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico te kunnen terugdringen dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde ter beschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Beslag

Verbeurdverklaring
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een schop (goednummer 1138119 op de beslaglijst)
- een mes (goednummer 1138292 op de beslaglijst).
Zij behoren de verdachte toe. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave aan verdachte
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: medicijnen (goednummers 1138227 en 1138321 op de beslaglijst).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.188,44, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.671,72, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 62,40 gevraagd voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
materiële schade
€ 188,44
reiskosten bijwonen zitting in hoger beroep € 62,40
immateriële schade
€ 6.000,-
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.171,72. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De verdediging heeft weliswaar opmerkingen gemaakt bij de vordering benadeelde partij, maar heeft de diverse bedragen onvoldoende inhoudelijk betwist.
Evenals de rechtbank wijst het hof de post ‘reiskosten rechter-commissaris’ af, nu de benadeelde partij deze kosten vergoed kan krijgen op grond van het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Verder worden reiskosten gevorderd voor een bedrag van € 62,40. Op grond van artikel 238 lid 1 Rv komen reis- en verblijfskosten (van de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij) slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde – wordt geprocedeerd. Aangezien de benadeelde partij procedeert mét een advocaat komt het gevorderde bedrag niet voor vergoeding in aanmerking.
Aan immateriële schadevergoeding is gevorderd een bedrag van € 6.000,-. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt, anders dan de verdediging meent, genoegzaam van de grote impact en vergaande gevolgen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 3.000,- billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 38z, 57, 282, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de ter beschikking stellingvan de verdachte, en stelt daarbij de voorwaarden dat
- veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs
zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
- veroordeelde dient zich te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de
reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde zich laat opnemen in FPK de [plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- veroordeelde geen drugs gebruikt en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of een speekseltest. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- veroordeelde geen alcohol gebruikt en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of een ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect- contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zo lang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- veroordeelde houdt zich in ieder geval aan de volgende voorschriften en aanwijzingen van de reclassering:
1. veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
2. veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. veroordeelde heeft een dagbesteding of een andere zinvolle dagbesteding. Indien nodig werkt hij mee aan een dagbestedingsplek geïndiceerd door de reclassering.
4. veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (38z Sr).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een schop (goednummer 1138119 op de beslaglijst)
- een mes (goednummer 1138292 op de beslaglijst).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- medicijnen (goednummers 1138227 en 1138321 op de beslaglijst).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.171,72 (drieduizend honderdeenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 171,72 (honderdeenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.171,72 (drieduizend honderdeenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 171,72 (honderdeenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 mei 2019.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.