ECLI:NL:GHARL:2022:6847

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.312.741/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in kort geding betreffende verkoop van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een incident in kort geding. De eiseres, die in de voormalige echtelijke woning woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, waarin zij werd veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning. De eiseres vorderde in het incident dat de verweerder, haar voormalige echtgenoot, werd verboden om de woning te verkopen en te leveren totdat het hof uitspraak had gedaan in het kort geding. Het hof heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat het belang van de verweerder om de onherroepelijke beschikking tot verkoop van de woning uit te voeren zwaarder weegt dan het belang van de eiseres om in de woning te blijven wonen. De eiseres had geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die haar verzoek konden onderbouwen. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.741/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 281424
arrest in het incident in kort geding van 2 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
eiseres in het incident,
hierna [eiseres] te noemen,
advocaat: mr. S. Maakal,
tegen
[verweerder] ,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
verweerder in het incident,
hierna [verweerder] te noemen,
advocaat: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 14 juni 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 12 juli 2022 met grieven en producties
  • de incidentele vordering van [eiseres] van 19 juli 2022
  • de memorie van antwoord in het incident
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak.
1.2
Na de memorie van antwoord in de hoofdzaak is de zaak bepaald voor arrest in het incident.

2.Het bestreden vonnisIn het bestreden vonnis in kort geding van 14 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter, samengevat, [eiseres] veroordeeld om medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats1] . De verkoopprijs is daarbij bepaald op minimaal € 650.000,- en de leveringstermijn op zes maanden na de ondertekening van de koopovereenkomst. [eiseres] is verder veroordeeld tot ontruiming van de woning uiterlijk binnen één maand voor de levering.

3.De vordering in het incident

3.1
[eiseres] vordert dat het [verweerder] wordt verboden om de woning te verkopen en te leveren, zolang het hof geen uitspraak heeft gedaan in het kort geding, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van dit geding.
3.2
[verweerder] heeft zich verweerd tegen toewijzing van de vordering in het incident en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [verweerder] in de werkelijke kosten van dit geding.

4.De beoordeling in het incident

4.1
Dit geding heeft de volgende achtergrond:
a.) Partijen zijn getrouwd geweest met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. In een beschikking van 25 maart 2019 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 23 april 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
b.) Partijen hebben geschillen gekregen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding. In een beschikking van 8 juli 2021 heeft het hof in hoger beroep daarover verschillende beslissingen gegeven. Eén van die beslissingen was dat de voormalige echtelijke woning op het adres [adres] te [woonplaats1] zal worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen hebben die woning in gemeenschappelijke eigendom; het betreft een eenvoudige gemeenschap. Van die beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
c.) [verweerder] heeft daarop een makelaar ingeschakeld om te komen tot verkoop en levering van de woning aan een derde. In een kort geding heeft hij gevorderd dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en levering van de woning. In een kortgedingvonnis van 20 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter [eiseres] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning, op verbeurte van een dwangsom. De vordering tot het verlenen van medewerking aan levering van de woning is afgewezen. De voorzieningenrechter vond toewijzing van die vordering toen nog prematuur, omdat daarvoor nog teveel onbekend was over de voorwaarden waaronder levering zou moeten plaatsvinden. Tegenvorderingen die [eiseres] had ingesteld zijn afgewezen. In hoger beroep is dat vonnis bekrachtigd in een arrest van 12 juli 2022.
d.) Tijdens de procedure in hoger beroep tegen het kortgedingvonnis van
20 oktober 2021 heeft [verweerder] opnieuw een kort geding aanhangig gemaakt. Dat geding vormt de hoofdzaak in deze procedure. Daarin heeft [verweerder] , samengevat, gevorderd dat [eiseres] zal worden veroordeeld om het vonnis van 20 oktober 2021 na te leven en dat zij zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de levering van de woning aan de koper. Daarbij heeft [verweerder] nader aangegeven onder welke voorwaarden die levering zou moeten plaatsvinden. [eiseres] heeft tegenvorderingen ingesteld, die ertoe strekken dat de woning alleen verkocht mag worden aan kopers die voldoen aan bepaalde voorwaarden en dat ook zij in de gelegenheid moet worden gesteld biedingen te doen op de woning.
De vorderingen van [verweerder] zijn toegewezen als hiervoor onder overweging 2 verkort weergegeven. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen.
e.) In dit hoger beroep wil [eiseres] , samengevat, dat het kortgedingvonnis van 14 juni 2022 wordt vernietigd en dat de vorderingen van [verweerder] alsnog worden afgewezen.
4.2
[verweerder] heeft aangevoerd dat [eiseres] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar incidentele vordering, omdat deze bij dagvaarding ingesteld had dienen te worden. Dat verweer faalt. [eiseres] heeft haar vordering kort na het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep ingesteld bij een met redenen omklede conclusie. De wet biedt ook die mogelijkheid (art. 208 Rv) en het hof acht (het tijdstip en de wijze van) de instelling van de incidentele vordering ook anderszins niet in strijd met een goede procesorde.
4.3
De door [eiseres] in dit incident gevraagde voorziening draagt het karakter van een ordemaatregel, want is bedoeld om de situatie “te bevriezen” zolang niet in hoger beroep op het aanhangige kort geding is beslist. Het heeft daarmee eenzelfde strekking als een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis (art. 351 Rv). Het hof zal de vordering daarom beoordelen aan de hand van de maatstaf die dient bij de beoordeling van een dergelijke vordering. [1] Het komt er daarbij in dit geval op aan of het belang van [eiseres] bij het behoud van de bestaande toestand zolang in hoger beroep niet is beslist in het kort geding, zwaarder dient te wegen dan het belang van [verweerder] bij uitvoering van het bestreden vonnis van 14 juni 2022. De kans van slagen van het hoger beroep van [eiseres] moet daarbij in beginsel buiten beschouwing blijven.
4.4
Die belangenafweging valt uit in het nadeel van [eiseres] .
4.4.1
[eiseres] heeft als reden voor haar incidentele vordering aangevoerd dat zij op
5 juli 2022 bericht van de makelaar heeft ontvangen dat er bezichtigingen staan gepland. Ervan uitgaande dat daar biedingen uit zullen voortvloeien van tenminste € 650.000,-
(kosten koper) bestaat volgens haar daarmee het risico dat een uitspraak in het kort geding in hoger beroep zal komen als “mosterd na de maaltijd”, omdat er dan tussentijds al is verkocht en geleverd.
4.4.2
Op 8 juli 2021 is echter al onherroepelijk beslist dat de woning verkocht dient te worden aan een derde (zie overweging 4.1 sub b). Aan die beslissing komt tussen partijen het gezag van gewijsde toe. [verweerder] heeft er dan recht en belang bij dat die beslissing ook ten uitvoer wordt gelegd. [eiseres] heeft daaraan tot op heden echter niet de noodzakelijke medewerking willen verlenen. Het bestreden kortgedingvonnis van 14 juni 2022 strekt ertoe dat [verweerder] de mogelijkheid krijgt om alsnog uitvoering te geven aan de onherroepelijke beslissing van 8 juli 2021. Bij de uitvoerbaarheid van die beslissing heeft [verweerder] dan een zwaarwegend belang.
4.4.3
Het belang van [eiseres] dat die verkoop toch niet plaatsvindt, zodat zij in de woning kan blijven wonen in ieder geval zolang niet in hoger beroep in het kort geding is beslist, verdient daartegenover in beginsel geen bescherming. [eiseres] heeft in dit incident verder ook geen (nieuwe) omstandigheden aangevoerd, die met zich brengen dat desondanks haar belang bij het “bevriezen” van de bestaande situatie zwaarder dient te wegen dan het belang van [verweerder] om uitvoering te kunnen geven aan een inmiddels onherroepelijke beslissing. De vordering van [eiseres] zal dus worden afgewezen.
4.5
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Dat geldt dus ook de vordering van [verweerder] om [eiseres] te veroordelen in de werkelijke proceskosten.

5.5. De beslissing

Het hof rechtdoende in het incident in het aanhangige kort geding:
wijst de vordering van [eiseres] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak wordt beslist:
verwijst de hoofdzaak naar de rol van 9 augustus 2022 voor beslissing hof inzake de verdere voortgang in de hoofdzaak
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, I. Tubben en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
2 augustus 2022.

Voetnoten

1.ECL:NL:HR:2019:2026