ECLI:NL:GHARL:2022:6837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.309.111
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het gezag over de minderjarige en was in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 8 februari 2022 had besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 13 februari 2023. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI), tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen of in duur te beperken.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 30 juni 2022 plaatsvond. De moeder was aanwezig met haar advocaat, mr. G.G. Kempenaar, en de GI was vertegenwoordigd. Het hof heeft de motivering van de kinderrechter overgenomen en aangevuld. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was, gezien de kwetsbare situatie van de moeder en de minderjarige. De moeder had in het verleden te maken gehad met jeugdzorg en had moeite met het accepteren van hulp, wat de opvoedsituatie van de minderjarige in gevaar bracht.

Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks haar inspanningen, nog niet in staat was om de noodzakelijke zorg voor de minderjarige te bieden zonder de ondersteuning van de GI. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarmee de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.111
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 532469)
beschikking van 2 augustus 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Stelling te Almere,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 8 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 april 2022;
- een brief van de GI, ingekomen op 10 juni 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij was de moeder aanwezig samen met haar advocaat mr. G.G. Kempenaar, die mr. Stelling waarnam. Namens de GI was een vertegenwoordiger aanwezig. Aan de persoonlijke begeleidster van de moeder (werkzaam bij [naam1] ) is bijzondere toegang verleend.
2.3
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof door de advocaat van moeder de beschikking van de kinderrechter van 20 mei 2021 en het raadsrapport van 16 juli 2021 ingediend.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon, [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2020 in [plaats1] geboren. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 7 augustus 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 juli 2021 is [de minderjarige] met ingang van 15 juli 2021 tot 15 februari 2021 onder toezicht van de GI gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 13 februari 2022 tot 13 februari 2023.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, dan wel in duur te beperken, althans te beslissen zoals het hof juist acht.
4.3
De GI heeft ter mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] nog nodig is. Het hof neemt de motivering van de kinderrechter na eigen onderzoek over. Het hof vindt in aanvulling daarop het volgende belangrijk.
5.3
Het hof ziet dat de moeder haar best doet. De moeder is lief en toegewijd voor [de minderjarige] en zij wil niets liever dan zelfstandig, zonder bemoeienis van de GI, [de minderjarige] opvoeden en verzorgen. Dat blijkt uit de stukken en die indruk heeft het hof ook van de moeder gekregen op de zitting. Zij is van ver gekomen en heeft goede stappen gezet. De doelen die in het raadsrapport voor de ondertoezichtstelling zijn opgesteld zijn echter nog niet gehaald.
Die doelen zijn:
- [de minderjarige] groeit op in een veilige opvoedingsomgeving met rust, reinheid en regelmaat. [de minderjarige] wordt niet geconfronteerd met ernstige conflicten en situaties van geweld;
- [de minderjarige] groeit op met opvoeder(s) die oog heeft/hebben voor wat hij nodig heeft en voorspelbaar, adequaat en responsief op zijn behoeften reageert/reageren; en
- [de minderjarige] heeft opvoeders die niet onder invloed zijn van alcohol/drugs als ze zorg voor hem dragen.
5.4
De moeder is jong en heeft zelf een verleden met jeugdzorg. Zij heeft in pleeggezinnen en instellingen gewoond en is, volgens haar eigen verklaring, door de dingen die ze toen heeft meegemaakt, wantrouwend naar de hulpverlening. Het wantrouwen van de moeder tegenover jeugdzorg is gelet op haar eigen ervaringen met jeugdzorg te begrijpen , maar dat wantrouwen mag niet in de weg staan aan de belangen van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat er zicht is op de opvoedsituatie bij de moeder en dat duidelijkheid is of die opvoedsituatie voldoet aan de hiervoor vermelde, door de raad geformuleerde, doelen.
De moeder vindt zelf dat ze geen opvoedondersteuning nodig heeft. Dit terwijl [de minderjarige] inmiddels drie keer (kort) uit huis is geplaatst en als voorwaarden voor terugplaatsing steeds is gesteld dat moeder opvoedhulp zou accepteren. De moeder heeft wel hulp van [naam1] , waar zij veel steun aan ontleent, maar dit is praktische hulp en geen opvoedondersteuning. Door het ontbreken van opvoedondersteuning is onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder thuis en op (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . Dat zicht moet er wel komen aangezien de moeder verslavings- en stressgevoelig is gebleken en gemakkelijk beïnvloedbaar is.
Het hof is van oordeel dat het afgelopen jaar niet rustig is geweest voor [de minderjarige] als gevolg van uithuisplaatsingen in juli 2021 (bij de grootouders gedurende 3 maanden, na een terugval van de moeder in alcoholgebruik) en in februari 2022 (in een crisispleeggezin gedurende een week, na een geweldsincident waarbij de moeder was betrokken) en - in oktober 2021- zijn opname, samen met de moeder, in een moeder-kind huis, die na 11 dagen is beëindigd.
Van het scheppen van voorwaarden voor een stabielere situatie door middel van traumabehandeling, een traject bij [naam2] , kinderdagverblijf of ondersteuning bij de opvoeding is op dit moment (nog) geen sprake.
Enerzijds stelt moeder dat zij alle hulp accepteert en anderzijds stelt de moeder dat zij geen hulp nodig heeft. Het hof acht de situatie van de moeder en [de minderjarige] nog zo kwetsbaar dat de ondertoezichtstelling nog nodig is. De moeder geeft aan dat inmiddels de zesde gezinsvoogd is aangewezen bij de GI en dat zij ‘hulpverleningsmoe’ is. Hoewel de vele wisselingen zeer onwenselijk zijn en voor de moeder bijzonder belastend, acht het hof het niettemin noodzakelijk dat de GI als onafhankelijke derde toezicht houdt op de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . De GI kan de benodigde hulp inzetten en direct ingrijpen als dat nodig is. De signaalfunctie van de persoonlijk begeleider van [naam1] is voor [de minderjarige] onvoldoende. Het hof benadrukt dat de moeder juist door mee te werken met de hulpverlening kan werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling en zo zelf kan bijdragen aan het behalen van de doelen en dus aan het afronden van de ondertoezichtstelling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
8 februari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 2 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.