ECLI:NL:GHARL:2022:6833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.647
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van omgangsregeling tussen vader en minderjarige onder regie van Jeugdbescherming Gelderland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, onder regie van Jeugdbescherming Gelderland. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin het verzoek van de GI om de omgangsregeling te wijzigen was afgewezen. De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige, die in 2017 is geboren. De moeder heeft alleen het gezag over het kind, aangezien het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag eerder was afgewezen.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de moeder, ingediend op 28 februari 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2022, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader niet. De GI was vertegenwoordigd, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de omgang tussen de vader en de minderjarige eind januari 2022 is herstart en goed verloopt, met begeleiding van de GI. De omgang vindt nu plaats op locaties zoals speeltuinen en kinderboerderijen, wat een meer natuurlijke interactie mogelijk maakt.

Het hof oordeelde dat de omgang onder regie van de GI moet plaatsvinden, met als uitgangspunt dat deze twee keer per maand zal plaatsvinden. De beslissing van het hof houdt rekening met de emotionele impact van de omgang op de minderjarige en de noodzaak van begeleiding door hulpverleners. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd en het verzoek van de GI is alsnog toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.647
(zaaknummer rechtbank Gelderland 395166)
beschikking van 2 augustus 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2022;
- het verweerschrift van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij was de moeder samen met haar advocaat aanwezig. Namens de GI was een vertegenwoordiger aanwezig. De vader is, hoewel opgeroepen, niet verschenen. De raad voor de kinderbescherming was ook door het hof uitgenodigd, maar heeft het hof laten weten niet te zullen komen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [woonplaats2] . Anders dan de bestreden beschikking vermeldt is de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . Het verzoek van de vader om gezamenlijk met het gezag te worden belast is namelijk bij beschikking van 24 maart 2021 van de rechtbank afgewezen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 4 maart 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van 12 maanden. Deze maatregel is daarna verlengd tot 4 september 2022.
3.3
Bij tussenbeschikking van 25 maart 2020 heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- als voorlopige omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader bepaald dat [de minderjarige] op aanwijzing van de gezinsvoogd onder begeleiding contact zal hebben met de vader, waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact en waarbij de aard, frequentie en duur van het contact nader wordt bepaald door de gezinsvoogd.
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 maart 2021 -voor zover hier van belang- als zorgregeling vastgesteld dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader onder regie van de GI wordt hervat waarbij zal worden gestart met minimaal één uur per twee weken begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] en dat de wijze waarop het contact plaatsvindt en de duur, frequentie en verdere opbouw daarvan door de GI worden bepaald.
3.5
Op 23 april 2021 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven om mee te werken aan het vorm geven van de omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en de vader .
3.6
In de (tussen)beschikking van 26 mei 2021 heeft de kinderrechter -voor zover hier van belang- de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 april 2021 bekrachtigd.
3.7
Bij verzoekschrift van 25 oktober 2021 heeft de GI verzocht op grond van artikel
1: 265g lid 1 BW de op 24 maart 2021 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat de omgang tussen vader en [de minderjarige] moet gaan plaats vinden op het tempo dat [de minderjarige] aan kan.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de GI aangaande de wijziging van contactregeling alsnog wordt toegewezen, subsidiair dat het hof de vader de omgang met [de minderjarige] ontzegt, danwel een regeling bepaalt die het hof meent dat juist zal zijn, met compensatie van proceskosten tussen partijen.
4.2
De GI heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] eind januari 2022 is herstart en momenteel goed verloopt. In eerste instantie is gestart met omgang op het kantoor van de GI. Inmiddels zijn de omgangsmomenten verplaatst naar buiten om het contact op een meer natuurlijke manier vorm te geven. De vader en [de minderjarige] kunnen elkaar nu bijvoorbeeld zien bij een speeltuin, kinderboerderij of samen een ijsje eten. Om de omgangsmomenten te kunnen laten plaatsvinden is wel veel hulpverlening nodig. Er zijn nog steeds zorgen over de omgangsmomenten, omdat de invulling van de omgang kwetsbaar is. Het is belangrijk dat de vader kan afstemmen op de leeftijd van [de minderjarige] . Eind maart 2022 heeft vader aangegeven gesprekken te willen voeren in het bijzijn van [naam1] . De vader wil op een directe manier gecoacht en aangestuurd worden. Dit betekent dat de omgang afhankelijk is van coaching voor de vader en dus alleen kan plaatsvinden op de momenten dat de coach aanwezig is. Vanuit de GI is ook de gezinsvoogd aanwezig en nog een derde persoon ( [naam2] ) om de veilige omgang tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk te maken.
5.3
De gezinsvoogd heeft verklaard dat de vader en [de minderjarige] leuk contact hebben met elkaar, maar de omgangsmomenten hebben een grote emotionele impact op [de minderjarige] . Om die reden is met de moeder en de school afgesproken dat [de minderjarige] tijdens of na school met een schooltherapeut kan praten. Daarnaast kan de ambulante begeleider van [naam1] gesprekken voeren met [de minderjarige] . De moeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij inmiddels hulp voor haar zelf heeft gehad van een psycholoog. Zij wil graag verder en het verleden met de vader achter haar laten. Zij ervaart nog wel angst voor de vader en durft [de minderjarige] niet met hem alleen te laten.
5.4
Het hof stelt vast dat de omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige] samenwerking van veel verschillende hulpverleners vraagt. Het is een complex geheel: als één van de betrokken hulpverleners onverwacht niet kan, kan de geplande omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet doorgaan. De gezinsvoogd heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het nog onduidelijk is hoe lang de omgang nog zo intensief begeleid moet worden en of vader de omgang ooit zelf op een veilige manier kan vormgeven. Duidelijk is wel dat de omgang nu, met alle hulpverlening en ondersteuning, goed loopt en dat de vader en [de minderjarige] plezier hebben met elkaar. Op dit moment lijkt [de minderjarige] de omgang van twee keer per maand aan te kunnen, al is het volgens de GI wel veel voor [de minderjarige] dat zij tijdens de omgang met vier volwassenen wordt geconfronteerd.
5.5
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de regie voor de omgang bij GI moet liggen. Daarbij is het uitgangspunt dat de omgang twee maal per maand zal plaatsvinden. De vader dient er echter rekening mee te houden dat de omgang soms niet door kan gaan of verzet moet worden als één van de deelnemers niet kan.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 december 2021 en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de GI alsnog toe en wijzigt de bij beschikking van 24 maart 2021 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat de omgang tussen vader en [de minderjarige] onder regie van de GI moet plaatsvinden op het tempo dat [de minderjarige] aan kan waarbij het uitgangspunt is dat die omgang twee maal per maand plaatsvindt;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 2 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.