ECLI:NL:GHARL:2022:6786

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
21-003798-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verhuurder in hennepteeltzaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een verhuurder van een loods, was eerder vrijgesproken van medeplichtigheid aan hennepteelt. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat hoger beroep tegen een vrijspraak niet openstaat. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uren wegens medeplichtigheid aan het telen van hennep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de hennepteelt. De verdachte had verklaard dat hij geen zicht had op de activiteiten in de loods en dat hij geen hennepgeur had waargenomen. De verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de huurovereenkomst gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte opzet had op deelname aan de hennepteelt. Het hof sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003798-21
Uitspraak d.d.: 18 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 augustus 2021 met parketnummer 05-234707-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H.J. van Gaal, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het hem onder feit 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte – kort gezegd – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest, wegens medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 december 2018 te [plaats] ,
gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid van
ongeveer 1638, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van bovengenoemd
middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 200 planten);
1. subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven personen op of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 december 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 1638, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof acht met de advocaat-generaal en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennepplanten aan de [adres] , zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, de medeplichtigheid aan een misdrijf, is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Over de totstandkoming van de huurovereenkomst heeft verdachte ter terechtzitting bij het hof verklaard dat [naam makelaar] als makelaar optrad. Verdachte heeft over de gang van zaken met betrekking tot de verhuur voornamelijk contact met makelaar [naam makelaar] gehad. [naam makelaar] kwam eind 2017 met [medeverdachte] bij verdachte om de loods te bezichtigen. [medeverdachte] zou de huurder zijn en het pand gaan gebruiken voor de handel in of reparatie van auto’s en chaletbouw. [naam schoonvader medeverdachte] , de schoonvader van [medeverdachte] , zou het huurcontract op zijn naam zetten, omdat de B.V. van [medeverdachte] nog in oprichting was en [medeverdachte] nog een uitkering had. Het hof stelt vast dat verdachte als verhuurder ten behoeve van de loods waarin de kweekruimtes waren aangetroffen, een huurovereenkomst voor de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 met [naam schoonvader medeverdachte] als huurder gesloten voor een bedrag van € 1.250,- per maand. Op 2 juli 2018 is eveneens een koopovereenkomst gesloten tussen verdachte als verkoper en [naam schoonvader medeverdachte] als koper ten behoeve van de [adres] .
[naam schoonvader medeverdachte] heeft over voornoemde verklaard dat [medeverdachte] tegen hem had gezegd dat verdachte € 20.000,- zou krijgen voor het bijhouden van de planten. Hij verklaarde te hebben gehoord dat het om 1.600 planten ging in vier bakken van vierhonderd stuks. Anders dan de rechtbank, hecht het hof geen waarde aan de verklaring van huurder [naam schoonvader medeverdachte] omdat de verklaring moeilijk te rijmen is met de verklaring van [naam makelaar] en die verklaring ook niet bevestigd is door zijn schoonzoon [medeverdachte] . [naam schoonvader medeverdachte] heeft het bovendien over een “boertje” in [plaats] of [plaats] . Hij kent blijkbaar de naam van verdachte niet. Verdachte woont bovendien elders. Dat [naam schoonvader medeverdachte] het over verdachte heeft, is dus niet zeker.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof aan de hand van foto’s verklaard dat hij geen zicht op de loodsen heeft gehad en derhalve niet kon zien dat er verdachte activiteiten werden verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij, door een eerdere soortgelijke ervaring, juist daarom deze keer een makelaar voor de verhuur van zijn loodsen had ingeschakeld. Over geur van hennep heeft verdachte verklaard dit nooit te hebben geroken. De getuige [naam getuige] , die ook op het terrein van verdachte woonde, heeft verklaard dat zij geen hennepgeur heeft waargenomen.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof niet dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij, door het beschikbaar stellen van die loods(en), zich schuldig zou maken aan medeplichtigheid bij enig strafbaar feit. Het feit dat verdachte de loodsen niet heeft bezocht om te controleren wat de huurder daar deed, wijst nog niet op opzet op deelname als medeplichtige aan hennepteelt, hoogstens op onvoorzichtigheid. Ook het tekstbericht dat verdachte d.d. 18 september 2018 van een onbekende op zijn telefoon ontving (waarin de melder meedeelde geen 25k ineens te willen overmaken omdat de belastingdienst dat aan zou merken als een ongebruikelijke transactie) is nog onvoldoende redengevend om aan te nemen dat verdachte vanaf dat moment wel opzet moet hebben gehad tot gelegenheid geven aan het kweken van hennep in de loodsen. Aangenomen moet worden dat dat tekstbericht betrekking had op de effectuering van de koop van de loods, die op dat moment aan de orde was. Nu aan de hand van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte was gericht op het door de dader gepleegde gronddelict, in casu de hennepteelt, moet verdachte ook worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. F.A.M. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Ladjevardi, griffier,
en op 18 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 juli 2022.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. A. Hermelink, advocaat-generaal,
mr. R.H.P. Kats, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.