ECLI:NL:GHARL:2022:676

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
21/00693
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake inkomstenbelasting 2014

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende had in 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen en had op 27 augustus 2019 een gewijzigde aangifte ingediend, die door de Inspecteur was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde dit niet-ontvankelijk omdat de uitspraak van de rechtbank niet op de juiste wijze aan belanghebbende was bekendgemaakt.

Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van een hoger beroep pas begint te lopen op de dag dat belanghebbende daadwerkelijk een afschrift van de uitspraak ontvangt. Aangezien de rechtbank geen bewijs kon leveren van de aangetekende verzending van de uitspraak, concludeerde het Hof dat de uitspraak niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Hierdoor was de termijn voor het indienen van het hoger beroep niet overschreden. Het Hof verklaarde het verzet gegrond en herstelde de situatie door de eerdere uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer te vernietigen en de zaak voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00693
uitspraakdatum: 25 januari 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de op 28 september 2021 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2021, nummer AWB 20/2437, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Op 27 augustus 2019 heeft belanghebbende een gewijzigde aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 ingediend, welke door de Inspecteur is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is door de Inspecteur afgewezen.
1.2.
Het daartegen gerichte bezwaar is door de Inspecteur kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 28 september 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft tot 26 januari 2021 ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen op het adres [adres1] , te [woonplaats] . Sinds die datum staat belanghebbende ingeschreven op het adres [adres2] , te [woonplaats] .
2.2.
In zijn nadere stuk van 7 februari 2021 aan de Rechtbank heeft belanghebbende het adres aan de [adres2] genoemd.
2.3.
De Rechtbank heeft op 31 maart 2021 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. Een voor belanghebbende bestemd afschrift van deze uitspraak is op diezelfde datum verzonden naar het adres [adres1] , te [woonplaats] . Op de bijbehorende aanbiedingsbrief is de optie ‘AANTEKENEN’ aangekruist.
2.4.
Het Hof heeft bij de Rechtbank navraag gedaan naar de verzending. De Rechtbank heeft geen nadere gegevens, zoals bijvoorbeeld een barcode van PostNL of informatie van Track & Trace, verstrekt.
2.5.
Belanghebbende heeft op 15 juni 2021 op digitale wijze hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij het hogerberoepschrift heeft belanghebbende een afschrift van de uitspraak gevoegd, alsmede de aan de Inspecteur gerichte aanbiedingsbrief.
2.6.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een (hoger) beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). De termijn vangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8, lid 1, Awb). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, Awb). Een afschrift van een uitspraak van de bestuursrechter dient in beginsel aangetekend te worden verzonden (artikel 8:37, lid 1, Awb). De wetgever heeft deze wijze van verzending voorgeschreven omdat bij een paar cruciale momenten in de procedure met het oog op de op het spel staande belangen zekerheid dient te bestaan dat de brief ter bestemde plaatse is aangekomen (Kamerstukken II, 1991-1992, 22.495, nr. 3, p. 124).
3.2.
Belanghebbende heeft er in verzet over geklaagd dat hij de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen, waardoor hij niet tijdig hoger beroep heeft kunnen instellen.
3.3.
De Rechtbank heeft desgevraagd de aangetekende verzending van de uitspraak niet nader kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van het Hof is de enkele aanbiedingsbrief waarop de optie ‘AANTEKENEN’ is aangekruist, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uitspraak van 31 maart 2021 ook daadwerkelijk aangetekend is verzonden. Reeds hierom is de uitspraak door de Rechtbank niet op de juiste wijze aan belanghebbende bekendgemaakt. Of de onjuiste adressering van de uitspraak al dan niet aan de Rechtbank is te wijten, kan in het midden blijven.
3.4.
Nu de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan op de dag waarop belanghebbende alsnog een afschrift van de uitspraak ontvangt (vgl. Hoge Raad, 15 maart 2000, nr. 34 999, ECLI:NL:HR:AA5141). Belanghebbende heeft in de stukken naar voren gebracht dat hij op 12 juni 2021 een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen in het kader van een beroepsprocedure tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Het Hof heeft geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 12 juni 2021, hetgeen meebrengt dat het hogerberoepschrift tijdig is ingediend.
3.5.
Gelet op het vorenstaande is het verzet gegrond. Onder verwijzing naar artikel 8:55, lid 4, van de Awb doet het Hof uitspraak op verzet zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het verzet gegrond,
– verstaat dat de uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer vervalt en dat de zaak wordt voorgezet in de stand waarin het zich bevond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.