In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende had in 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen en had op 27 augustus 2019 een gewijzigde aangifte ingediend, die door de Inspecteur was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde dit niet-ontvankelijk omdat de uitspraak van de rechtbank niet op de juiste wijze aan belanghebbende was bekendgemaakt.
Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van een hoger beroep pas begint te lopen op de dag dat belanghebbende daadwerkelijk een afschrift van de uitspraak ontvangt. Aangezien de rechtbank geen bewijs kon leveren van de aangetekende verzending van de uitspraak, concludeerde het Hof dat de uitspraak niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Hierdoor was de termijn voor het indienen van het hoger beroep niet overschreden. Het Hof verklaarde het verzet gegrond en herstelde de situatie door de eerdere uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer te vernietigen en de zaak voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond.