ECLI:NL:GHARL:2022:6627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
21-000278-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onherstelbare vormverzuimen bij ademonderzoek na rijden onder invloed

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, omdat hij onder invloed van alcohol had gereden. Het hof constateerde echter dat de verbalisanten de verdachte na het afnemen van een ademonderzoek niet hadden gewezen op zijn recht op tegenonderzoek, wat een strikte waarborg is volgens de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast was de verdachte niet gewezen op zijn recht op cautie en verhoorbijstand. Deze nalatigheden werden door het hof gekwalificeerd als onherstelbare vormverzuimen, wat leidde tot de uitsluiting van het ademonderzoek als bewijs. Aangezien er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastelegging, sprak het hof de verdachte vrij van het hem ten laste gelegde feit. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van de beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000278-22
Uitspraak d.d.: 29 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2022 met parketnummer 96-016582-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.T. van Dalen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij verstekvonnis van 13 januari 2022 ter zake van het aan hem tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van driehonderdtwintig euro alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Groningen, als bestuurder van een motorrijtuig, (snorfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 580 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet gewezen is op zijn recht om een tegenonderzoek te verzoeken. Het feit dat verdachte tijdens het ophouden voor onderzoek recalcitrant was, doet hier niet aan af. Dit levert een onherstelbaar verzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waarvan de consequentie zal moeten zijn dat de resultaten van de ademanalyse niet mogen dienen als bewijs. Dit brengt mee dat het feit, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, niet bewezen kan worden.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020343094-3 d.d. 29 december 2020 volgt dat de verbalisanten verdachte na het afnemen van een ademonderzoek niet hebben gewezen op zijn recht op tegenonderzoek. Sinds 1 juli 2017 is deze verplichting opgenomen in artikel 11 van het Besluit Alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Deze verplichting moet worden gerekend tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid WVW 1994 is omringd. Hieruit volgt dat het bewijs van het handelen in strijd met het derde lid van artikel 8 WVW 1994 niet (mede) op het resultaat van het ademonderzoek mag worden gebaseerd. Tevens blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat verdachte de cautie en het recht op consultatie- en verhoorbijstand niet is gegeven. Het hof is van oordeel dat dit uiterst belangrijke waarborgen zijn en dat ondanks dat verdachte recalcitrant was, hem wel de cautie, het recht op consultatie- en verhoorbijstand en het recht op tegenonderzoek medegedeeld had moeten worden. Het hof merkt daarbij op dat uit het dossier blijkt dat het ademonderzoek, waarvoor – naar het hof ambtshalve bekend is – wèl enige rust en ontvankelijkheid voor c.q. bereidheid tot het volgen van instructies van de zijde van de verdachte vereist is, ondanks verdachtes op meerdere (andere) momenten gedurende het politiecontact weinig coöperatieve houding, wel overeenkomstig de geldende procedureregels heeft plaatsgehad. Deze vaststelling plaatst temeer vraagtekens bij het verzuim van de politie om aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen.
De slotsom is dat het nalaten van bovengenoemde waarborgen onherstelbare vormverzuimen oplevert, waaraan de consequentie uitsluiting van het resultaat van het ademonderzoek als bewijs moetworden verbonden.
Nu het dossier voor het overige onvoldoende wettig bewijs bevat voor hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zal de verdachte reeds daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 29 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.