ECLI:NL:GHARL:2022:6605

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
21-004611-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een persoon, waarbij hij samen met anderen geweld had gepleegd tegen het slachtoffer op 13 mei 2021 in [locatie]. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 100 uren opgelegd, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 1.399,47. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd, geringe rol in het geweldsdelict en blanco strafblad. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit noodweer of extensief noodweerexces, en oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van zijn handelen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. Het hof legde de verdachte de verplichting op om de schadevergoeding van € 1.399,47 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004611-21
Uitspraak d.d.: 28 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2021 met parketnummer 18-148380-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 1399,47 euro, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter voornoemd heeft verdachte ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 1399,47 euro vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2021 te [plaats] openlijk, te weten in [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door in vereniging die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen en/of
- tegen een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te trappen en/of te schoppen en/of
- tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of
- tegen een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2021 te [plaats] openlijk, te weten in [locatie] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door in vereniging die [slachtoffer] tegen het hoofd en het lichaam te trappen en/of te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

1. Noodweer
1.1
Algemeen
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, in die zin dat sprake is van extensief noodweer. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt de raadsman dat de Hoge Raad een beroep op noodweer aanvaardt ook als de noodweersituatie reeds is geëindigd. Dit extensief noodweer of - exces is aan de orde als de noodzaak tot verdediging er dus wel is geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De raadsman heeft - samengevat - naar voren gebracht dat verdachte werd overspoeld door angst, dat hij daardoor niet kon nadenken, dat de noodweer situatie weliswaar voorbij was maar dat verdachte uit angst en onmacht een trappende beweging maakte. Verdachte heeft een klap tegen de kaak gekregen, is op de grond terecht is gekomen waarbij hij onder aangever lag en deze steeds dreigde te slaan. Anderen hebben aangever van verdachte afgehaald. Dat leverde een noodweersituatie op. De angst heeft er mede toe geleid dat verdachte nadien naar aangever toe is gelopen en een trappende beweging heeft gemaakt, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het beroep op extensief noodweer niet opgaat.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld.
De onafhankelijke getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat - nadat aangever en verdachte van elkaar waren gehaald - verdachte nog een schop gaf en dat verdachte heel raar begon te doen toen zij en getuige [naam getuige 2] verdachte hierop aanspraken. Verdachte zei tegen hen: “flikker op met je make-up hoofden, smeer meer make-up op je hoofd, bemoei je er niet mee”.
Verdachte maakt geen angstige indruk maar werd juist boos. De onafhankelijke getuige [naam getuige 2] verklaart eveneens dat verdachte hen benaderde. Hetgeen geen blijk geeft van enige angst bij verdachte.
Beoordeling hof
De feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de politie, waaronder verschillende verklaringen, een proces-verbaal van beschrijving van filmbeelden, en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte samen met zes vrienden op Hemelvaartsdag 13 mei 2021 aan het eind van de middag/begin van de avond in [locatie] liep. In [locatie] liep aangever met twee vrienden hun tegemoet. Vanuit de groep van verdachte werd aangever tijdens het passeren aangesproken, hetgeen ontaardde in schelden op aangever. Er ontstond een handgemeen tussen aangever en een lid van de groep van verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] en meteen daarop met anderen uit de groep van verdachte. Verdachte, die op het vechten toeliep, werd door aangever geraakt op zijn linkerkaak. Aangever gleed op dat moment uit en kwam ten val en op verdachte terecht. Verdachte lag ruggelings op de grond. Aangever probeerde op te staan, werd tijdens het opstaan getackeld door een vriend van verdachte en terwijl hij op zijn knieën voorover boven de grond hing als gevolg van de tackle, schopte medeverdachte [naam medeverdachte] aangever van onderen in diens gelaat. Aangever belandde gestrekt en roerloos met zijn buik op de grond. Aangever is dan buiten bewustzijn. Verdachte is vervolgens op de liggende aangever toegelopen en heeft aangever ter hoogte van zijn schouders op de rug geschopt. Eén van verdachtes vrienden probeerde verdachte tegen te houden door hem de andere kant op te trekken, toen verdachte op het liggende slachtoffer toeliep en schopte.
Beoordeling van de feiten.
In confesso is dat verdachte aangever niet heeft geschopt in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Aangever lag immers op het moment van de schop door verdachte al roerloos en buitenbewustzijn op de grond als gevolg van de trap die hij van een medeverdachte in zijn gezicht had gekregen.
Vraag is of zich voordoet de situatie waarin de verdachte verweten gedraging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding die weliswaar is beëindigd, maar waarin de noodzaak tot verdediging er wel is geweest.
Het hof acht aannemelijk dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding door aangever van verdachte toen hij verdachte op de linker kaak sloeg. Het hof acht evenwel niet aannemelijk dat aangever - toen hij na die slag op verdachte kwam te vallen - nog sloeg of een bedreiging vormde. Aangever die was uitgegleden, probeerde immers volgens getuigen niets anders dan op te staan. Het hof volgt verdachte en de verdediging niet op dit laatste onderdeel.
Het hof volgt verdachte ook niet in zijn verweer dat sprake is geweest van angst als gemoedsbeweging die leidde tot de door verdachte uitgedeelde trap. Het hof vindt in hetgeen getuige [naam getuige 3] heeft verklaard aanleiding ervan uit te gaan dat niet sprake was van angst maar boosheid bij verdachte. Getuige [naam getuige 3] verklaart hierover:
“Ik hoorde [verdachte] zeggen: ik laat mij toch niet zomaar slaan. Ik zag dat [verdachte] boos was omdat hij was aangevallen. Toen [slachtoffer] op de grond lag heb ik geprobeerd [verdachte] tegen te houden”. Getuige [naam getuige 4] bevestigt deze boosheid naar het oordeel van het hof ook waar hij zegt:
“Toen hij [verdachte] raakte, gleed [slachtoffer] uit en kwam [slachtoffer] boven op [verdachte] terecht. Toen zou [slachtoffer] opstaan en toen gaf [naam medeverdachte] hem een duw met zijn voet, waardoor [slachtoffer] weer naar beneden viel. Hierna wilde [slachtoffer] weer opstaan en zat met een knie op de grond, maar toen kreeg hij die trap tegen zijn hoofd aan. [slachtoffer] ging volledig gestrekt. Toen hij daar lag zou [verdachte] , omdat hij boos was, een trap nagegeven
Ook hetgeen getuige [naam getuige 1] heeft gezegd acht het hof illustratief voor de boosheid van verdachte:
“De jongen met de blauwe trui begon heel raar tegen hun te doen. Die jongen zei: “flikker op met je make-up hoofden, smeer meer make-up op je hoofd, bemoei je er niet mee”. Die jongen werd helemaal boos.”Het hof realiseert zich overigens dat deze laatste waarneming na afloop van de gebeurtenis wordt gedaan, maar beschouwt deze verklaring in die zin als steun voor de op grond van de verklaringen van [naam getuige 3] en [naam getuige 4] aangenomen boze gemoedstoestand van verdachte in [locatie] ten tijde van zijn handelen.
Het hof overweegt in aanvulling hierop nog het volgende.
Het hof duidt hetgeen zich in [locatie] afspeelde als een jammerlijk uit de hand gelopen vechtpartij waarin de deelnemers onder invloed van alcohol verkeerden. Vanuit de groep van verdachte werd aangever gejend hetgeen tot een handgemeen leidde. Verdachte die ook onder invloed van alcohol was, was volgens getuigen in zijn gedrag in [locatie] dronken en nadrukkelijk aanwezig. Onder meer getuige [naam getuige 3] zegt dat [verdachte] vervelend was en confrontaties aan het opzoeken was. Verdachte heeft zich gemengd in het gevecht dat in zijn groep ontstond, en kreeg aldus een slag van aangever op de zijkant van zijn gezicht. Het hof concludeert dat verdachte nadien geen angst had maar boos was. Toen aangever door twee vrienden vanuit de groep van verdachte getackeld en gevloerd was, heeft verdachte uit zijn boosheid op de rug van de roerloos liggende aangever nagetrapt. Ter terechtzitting bij het hof heeft verdachte desgevraagd geantwoord dat die schop niet was om aangever uit te schakelen. Het natrappen van verdachte merkt het hof op grond hiervan evenmin aan als verdedigend, maar beschouwt het hof - naar de kern bezien – veeleer als aanvallend en vergelding, als gericht op deelneming aan het gevecht zoals dat tussen de groep van verdachte en aangever werd gevoerd. Die situatie wordt verdachte op juiste gronden als openlijke geweldpleging in vereniging verweten.
Het hof gaat uit van een andere feitelijke gang van zaken dan de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en acht de door de verdediging gestelde beweegredenen voor het handelen van verdachte niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de bovengenoemde, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Het hof is concluderend van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer of (extensief) noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het slachtoffer is, nadat hij door de medeverdachte [naam medeverdachte] was geschopt en daardoor bewusteloos en weerloos op de grond lag, door verdachte tegen zijn lichaam geschopt.
Het hof vindt in de inhoud van het dossier aanleiding er van uit te gaan dat overmatig alcoholgebruik op de dag van het feit bij alle deelnemers aan de confrontatie en de uiteindelijke vechtpartij een rol heeft gespeeld.
Door zijn handelen heeft verdachte samen met zijn medeverdachten een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij het slachtoffer tot gevoelens van angst en onveiligheid. Ook het slachtoffer kent tot heden nog dergelijke gevoelens. Het incident vond bovendien plaats op klaarlichte dag in het openbaar - in een park - en in het bijzijn van andere personen, hetgeen ook in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid kan leiden. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan.
Hoewel openlijke geweldpleging een delict is waarbij ieder van de medeplegers van dat delict verantwoordelijk én aansprakelijk is voor het geheel van de door de groep of groepen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan, houdt het hof bij het bepalen van de straf in dit geval ook rekening met het individuele aandeel van verdachte. In het voordeel van verdachte weegt mee dat zijn feitelijke aandeel in vergelijking met zijn mededader minder groot is geweest.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juni 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden en de jeugdige leeftijd van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat - uitgaande van de oriëntatiepunten bij openlijke geweldpleging tegen personen - oplegging van een taakstraf van 60 uren een passende bestraffing is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.899,47. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.399,47. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de geclaimde medische kosten (eigen bijdrage) en tandartskosten zijn gemaakt ten gevolge van het bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering, te weten € 399,47, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof het volgende.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van door hem geleden immateriële schade vanwege de psychische gevolgen die de gebeurtenis en het ontstane letsel heeft gehad en nog heeft. Het hof is van oordeel dat verdachte samen met zijn mededader een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij en zijn gevoel van veiligheid. Gelet op de ernst van de normschending, de impact en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting van de persoon bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof acht, alles afwegende, een bedrag van € 1000,00 billijk en zal de vordering tot vergoeding van die immateriële schade toewijzen.
Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van het bedrag. Art. 6:166 BW legt een hoofdelijke aansprakelijkheid op medeplegers van een onrechtmatige daad in groepsverband. Het hof is van oordeel dat daar in deze zaak sprake van is. Art. 141 Wetboek van Strafrecht ziet immers juist op het plegen van geweld in groepsverband. Verdachte is (hoofdelijk) aansprakelijk voor het geheel. De onrechtmatige daad is gezien het vorenstaande gepleegd in groepsverband, verdachte is daarmee hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele toe te rekenen schade. Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade verdachte is toe te rekenen.
Vanwege het gezamenlijke optreden kan verdachte zich niet met succes verweren met de stelling dat hij niet in dezelfde mate als zijn mededader(s) aan de openlijke geweldpleging ten opzichte van [slachtoffer] heeft bijgedragen. Verdachte kan worden aangesproken voor de gehele schade, met dien verstande dat wanneer de mededader het slachtoffer betaalt, verdachte jegens de benadeelde is bevrijd (artikel 6:102 lid 1 BW en artikel 6:7 BW).
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve voor een bedrag van totaal € 1399,47
worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2021.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.399,47 (duizend driehonderdnegenennegentig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 399,47 (driehonderdnegenennegentig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.399,47 (duizend driehonderdnegenennegentig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 399,47 (driehonderdnegenennegentig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2021.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 28 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.